Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet individuele huursubsidie voor de duur van het subsidietijdvak dat is aangevangen op 1 juli 1994 en loopt tot en met 30 juni 1995 (23873).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Veldhuizen (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Graag willen wij beginnen met de staatssecretaris welkom te heten, nu hij voor de eerste maal in deze Kamer verschijnt. Wij hopen op goed overleg en een vruchtbare samenwerking.

Om aan deze goede wensen ook van onze kant alvast wat inhoud te kunnen geven, was het ons natuurlijk liever geweest als wij die wensen hadden kunnen uitspreken bij de begrotingsbehandeling, die veertien dagen geleden niet kon doorgaan, dan nu juist bij dit buitengewoon merkwaardige voorstel. Voor dit voorstel hoeven wij deze staatssecretaris geen lof te brengen, noch al te veel te verwijten. Hij vond het immers in de boedel van zijn voorganger, op een moment dat die boedel door de Tweede Kamer reeds grondig was bekeken en op dit punt geheel in orde was bevonden.

Wat is er nu zo merkwaardig aan dit voorstel? Dat is bijvoorbeeld dat er in feite materieel helemaal niets gebeurt, als wij het aannemen. Daarentegen zijn de gevolgen catastrofaal, althans binnen een beperkt kader, als wij het verwerpen.

Wij gaan even terug in de voorgeschiedenis van het voorstel, nu ongeveer een jaar geleden. Net als ieder jaar werd ten departemente gewerkt aan het opstellen van de tabellen en de uitvoeringsregelingen voor de huursubsidie. Men deed daarbij een vervelende ontdekking. Als men dat allemaal conform de wet zou doen, zou een aantal ontvangers van huursubsidie te veel huursubsidie ontvangen. In totaal ging het om een bedrag van 30 mln., dus niet iets om echt van in de war te raken of om vreemde dingen te gaan doen. Men stelde vast dat de uitkomsten, hoezeer ook volmaakt in harmonie met de letter van de wet, in strijd waren met de geest van de wet. Die geest leert ons dat de ontvanger van huursubsidie in het algemeen gesproken – ik laat nuanceringen weg – een zelfde huurstijging behoort te ervaren als andere huurders.

Mijnheer de voorzitter! Ik heb hier wel eens eerder in het midden gebracht, dat het bij een wet als deze buitengewoon gevaarlijk is om een beroep op de geest van die wet te doen. Bij een zo exacte materie als waarover het hier gaat, dient de geest heel gewoon in de letter van de wet aanwezig te zijn. Mocht dat eens niet het geval zijn, dan bestaat altijd de mogelijkheid om naar een hardheidsclausule te grijpen, die de wet IHS ook bevat. Toen letter en geest ongeveer een jaar geleden met elkaar in strijd leken te zijn, deed men echter iets anders. Men greep om zo te zeggen naar een collectieve zachtheidsclausule, die in deze wet net zomin als in welke wet dan ook voorkomt, zonder dat betrokkenen daarom hadden gevraagd of daarvan op de hoogte werden gesteld. Men ging uitvoeringsregelingen maken in strijd met de letter van de wet.

Wat had men dan moeten doen? Dat lijkt ons vrij eenvoudig. Men had op dat ogenblik met de grootst mogelijke spoed een voorstel moeten indienen, ongeveer zoals nu ter tafel ligt. Dat was de enig juiste weg geweest, afgezien van de mogelijkheid om de wet wel letterlijk uit te voeren en een aantal mensen te veel huursubsidie te gunnen, "te veel" gemeten aan de geest van de wet.

Ondertussen was wellicht niemand deze duidelijke misstap op het spoor gekomen, als de bedenkers ervan niet iets over het hoofd hadden gezien. Een andere groep ontvangers van huursubsidie bleek namelijk plotseling aanzienlijk minder huursubsidie te ontvangen dan waarop zij had mogen rekenen. Daarin ligt een zekere ironie, die ons deed denken aan de oude wijsheid: al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel.

Die waarheid kwam overigens wat moeizaam aan het licht. Eerst werden nog verschillende andere verklaringen gepresenteerd voor de gesignaleerde achteruitgang in huursubsidie. Het verbaasde ons dan ook wat dat de openheid van de toenmalige staatssecretaris en zijn bereidheid tot repareren alom werden geprezen. Het kernpunt, dat gehandeld was in strijd met de wet, bleef onderbelicht, ook omdat eigenlijk niemand daarnaar vroeg.

Het voorstel dat nu voorligt, repareert de toen gemaakte fouten, maar het repareert niet naar de situatie die op 1 juli 1994 had behoren te bestaan bij correcte toepassing van de wet. In zoverre ontneemt het ontvangers van huursubsidie dus met terugwerkende kracht rechten die zij op die datum in potentie zonder twijfel hadden. In zoverre is het dus een voorstel dat hier op z'n minst kritische aandacht verdient. Principieel gezien kan dit zelfs gelden als een schoolvoorbeeld van een voorstel dat in aanmerking komt voor verwerping door deze Kamer.

Dat het zo ver niet komt, heeft de staatssecretaris natuurlijk al kunnen afleiden uit het waarschijnlijk geruststellende zwijgen van de andere fracties. Onze fractie zou uiteraard, haar principiële blazoen rein houdend, het voorstel kunnen verwerpen. Toch zullen wij dat niet doen. Als wij stemmen, menen wij dat iedereen ons stemgedrag zou moeten volgen, om Immanuel Kant te parafraseren. Dat zou catastrofaal zijn, zoals ik al zei, en de staatssecretaris zal het mij ongetwijfeld nazeggen. Het is catastrofaal voor de uitvoering van de wet IHS in het tijdvak 1994-1995, die op dit ogenblik materieel geheel klaar en af is, terwijl wij er nu pas het fundament voor leggen.

Daarmee ben ik terug bij het merkwaardige karakter van dit voorstel. Wat nu is gebeurd, had niet hoeven te gebeuren en mag ook nooit weer gebeuren. De letter van de wet IHS dient met spoed in overeenstemming gebracht de worden met de geest van die wet. Daarbij lijkt het ons ook van belang om die geest in de toelichtende stukken nauwkeurig te beschrijven. Er mag niet opnieuw een situatie ontstaan waarin men zegt: de letter past niet meer bij de geest en nu gaan wij, ongeacht de letter, bij de uitvoering maar weer uit van de geest.

Dat brengt mij op een slotopmerking van wat andere aard. Mede door dit gebeuren houden velen de huursubsidie voor een ingewikkelde zaak. De wet is echter op zichzelf niet bijster ingewikkeld en de uitvoering is dat al helemaal niet. Gegeven allerlei externe factoren, vooral in de fiscale sfeer, is alleen de uitwerking van de wet in de juiste tabellen en de juiste uitvoeringsregelingen ingewikkeld. Voor zover vereenvoudiging nodig is, moet zij dus op dit punt worden gezocht.

Wij vrezen echter weleens dat het nu geschapen beeld van ingewikkeldheid ook gebruikt gaat worden als motief voor decentralisatie van de huursubsidie. Dat behoort naar onze mening niet het geval te zijn. Met de decentralisatie, waarvan wij niet eens zouden kunnen bedenken wie die bedacht zou kunnen hebben, doemen problemen op, waarbij de hier door ons gesignaleerde verbleken. Maar daarmee verlaat ik het aan de orde zijnde voorstel.

Staatssecretaris Tommel:

Voorzitter! Ik dank de heer Van Veldhuizen voor zijn vriendelijke woorden. Het zou inderdaad aardiger en plezieriger geweest zijn als wij eerst de discussie over de begroting hadden kunnen voeren om onder andere uitvoeriger te kunnen spreken over de problematiek van de individuele huursubsidie en alles wat daarmee samenhangt, inclusief mogelijke decentralisatie en andere in het regeerakkoord opgenomen zaken zoals de aanscherping van de vermogenstoets. Wij hadden dit wetsvoorstel in die context dan wat uitvoeriger met elkaar kunnen bespreken.

Voorzitter! Ik dank de heer Van Veldhuizen ook voor zijn steun voor het voorstel. Hij heeft inderdaad gelijk met te zeggen dat als dit voorstel nu zou worden verworpen, de hele uitvoering van de individuele huursubsidie voor het tijdvak 1 juli 1994 tot 1 juli 1995 ronduit in een chaos zou eindigen. Dat is een situatie waarnaar ik begrijpelijkerwijze met weinig vreugde uitkijk. Hij heeft een correcte weergave gegeven van de voorgeschiedenis van het wetsvoorstel. De les die daaruit te leren valt en die wij daar zelf ook uit trekken, is dat men zich strikt dient te houden aan de letter van de wet en dat als die letter niet past bij de beleidsdoelstellingen, er slechts één echte goede oplossing is, namelijk het aanpassen van de wet. Dat geeft dan problemen gezien allerlei tijdvakken die je daarvoor nodig hebt. Dat dit wetsvoorstel geen navolging verdient, is een conclusie die ik zonder meer deel.

De vraag is wel of de tweede conclusie die de heer Van Veldhuizen trekt ook helemaal correct is, namelijk dat er mensen zijn die in potentie rechten hebben die zij nu niet hebben kunnen uitoefenen als gevolg van deze wetswijziging. Waar gaat het in de systematiek om? In de systematiek zijn er een onderste, minimumijkpunt, een modaal ijkpunt en een vermenigvuldigingsfactor. Het modale ijkpunt is conform de wet vastgesteld. Voor het minimumijkpunt biedt de wet twee mogelijkheden. Dat ijkpunt wordt ofwel vastgesteld conform de ontwikkeling van het minimumloon of conform de ontwikkeling van de bijstandsuitkering. Er is dus een keuze mogelijk. Voor de vermenigvuldigingsfactor is de situatie weer heel helder. Deze wordt vastgesteld conform de ontwikkeling van het minimumloon. Daarbij is dus afgeweken van de tekst van de wet. In dit geval is dat niet gebeurd.

Voor men dus de conclusie kan trekken wie mogelijk iets te kort is gekomen in zijn rechten dan wel te veel heeft gekregen, moet bekeken worden welke keuzemogelijkheden er waren voor dat minimumijkpunt. Zoals ik heb uitgelegd, waren er twee mogelijkheden. In het ene geval zou deze geleid hebben tot de situatie dat er inderdaad meer huursubsidie was uitgekeerd dan de bedoeling was, dus meer dan 30 mln., maar de verdeling zou ook wonderlijk geworden zijn. De verdeling zou zo geweest zijn dat er zelfs categorieën ontvangers van huursubsidie waren, die een netto-huurverlaging tegemoet konden zien. Het ging daarbij niet om een enkeling, maar om velen. Dat werd als onjuist ervaren.

De andere mogelijkheid om je strikt aan de wet te houden, was geweest, dat je velen te kort doet, niet qua letter van de wet, maar wel in de geest van de wet. Je zou dat doen door het minimumijkpunt namelijk vast te stellen op het niveau van het netto-minimumloon, waardoor iedereen die bruto meer verdient dan het minimumloon niet meer de maximale huursubsidie zou krijgen. In dit geval betreft dat vooral de mensen met een bijstandsuitkering die bruto meer ontvangen dan iemand met het minimumloon. Dat werd ook onaanvaardbaar gevonden. Gezien die twee onaanvaardbare mogelijkheden werd toen voor deze route gekozen die wij achteraf allemaal ongelukkig vinden.

Was de hardheidsclausule dan een oplossing geweest? Niet echt. Er is een hardheidsclausule in de Wet individuele huursubsidie, maar die is beperkt. Zij is niet bedoeld voor grote groepen, maar voor min of meer goed omschreven individuele gevallen. Als je met een beleidsprobleem zit, waarbij het gaat om honderdduizenden, dan is een hardheidsclausule niet echt het goede middel.

Dat brengt mij op het punt van de vereenvoudiging dat de heer Van Veldhuizen ook heeft genoemd. Wat is het echte probleem? Het echte probleem is niet een eenmalig probleem. Het echte probleem is een chronisch probleem en dat zit in de fiscaliteit. Het probleem zit in het gegeven dat wij vinden dat mensen met een netto gelijk minimuminkomen ook evenveel huursubsidie zouden moeten krijgen. Dat betekent dat mensen die netto evenveel verdienen als iemand met het minimumloon, bijvoorbeeld iemand met een bijstandsuitkering, bruto een verschillend inkomen hebben. Ik wil het een beetje chargeren, maar niet eens veel: bijna iedere uitkering kent een verschillend bruto/nettotraject. Dat betekent dat het niet goed mogelijk is, in de Wet individuele huursubsidie een zodanige systematiek te kiezen dat je uit dit probleem komt, tenzij je de huursubsidie zou baseren op een netto-inkomen dan wel dat de verschillende trajecten bruto-netto gelijk getrokken zouden worden voor alle uitkeringen en voor het minimumloon. Dan ben je van dit probleem af. Zolang dat niet het geval is, blijven wij ieder jaar, ook dit jaar weer, worstelen met hetzelfde probleem.

Daarbij komt nog dat het tijdvak waarin besluiten genomen moeten worden, buitengewoon krap is. De cijfers over de ontwikkeling van bijstandsniveau en van het minimumloon en dergelijke kan het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ongeveer in januari leveren. De tabellen moeten op 1 april bij alle betrokkenen zijn. Om dat nog eens te compliceren, is vorig jaar op een heel laat moment toen alles al was uitgerekend en alles klaar lag, besloten tot 1% normhuurcompensatie. Dan ontstaat een dergelijk bedrijfsongeval. Ik praat het niet goed, maar ik verklaar wel hoe het ontstaan is.

Voorzitter! Ik verwacht dat het nieuwe wetsvoorstel, waarin staat hoe wij willen omgaan met de periode 1995-1996, een dezer dagen bij de Tweede Kamer zal worden ingediend. Ik hoop dat het deze Kamer ook zo spoedig mogelijk zal bereiken. Dat voorstel lost het chronische probleem niet op. Een operatie tot vereenvoudiging van de wetgeving op het terrein van de huursubsidie is noodzakelijk. Het is nog onvoldoende zeker of wij daarmee uit de discussie over dit lastige bruto/nettotraject kunnen komen. Ik hoop daarover medio dit jaar uitsluitsel te kunnen geven.

De heer Van Veldhuizen (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de royale wijze waarop hij heeft ingestemd met mijn betoog. Ik wil graag nog een enkele opmerking maken.

Mijn betoog bevatte in feite twee hoofdpunten: ten eerste het handelen in strijd met de letter van de wet en ten tweede een voor de Eerste Kamer kenmerkende vraag, namelijk of wij voorstellen dienen te verwerpen die mensen met terugwerkende kracht rechten ontnemen die zij op grond van de letter van de wet hebben.

Over de strikte uitleg van de wet merk ik op met genoegen gehoord te hebben dat de staatssecretaris zegt dat een wet als deze strikt conform de letter uitgevoerd en uitgelegd dient te worden. Het is mij natuurlijk ook bekend dat degenen die de oorspronkelijke uitvoeringsregelingen voor dit tijdvak gemaakt hebben, binnen de letter van de wet blijvend tot veel slechtere oplossingen voor de ontvangers van huursubsidie hadden kunnen komen. Alleen al uit dien hoofde heb ik daarover niet al te zeer de staf gebroken. Die strijd was er echter wel. Deze had mijns inziens met een eenvoudige voorstelletje als dit op dat moment voorkomen kunnen worden.

Ten aanzien van het tweede punt ben ik teleurgesteld omdat de staatssecretaris zegt eigenlijk niet te kunnen instemmen met het feit dat het hierbij gaat om het ontnemen met terugwerkende kracht van rechten die men in potentie had. Voor mij is dat echter het centrale punt. Om die reden ben ik van mening dat dit punt juist hier in de Eerste Kamer aan de orde gesteld dient te worden. Dat lijkt mij ook volstrekt op geen enkele manier te ontkennen. De reden om in strijd met de wet uitvoeringsregelingen te maken, was immers juist gelegen in de vaststelling dat een aantal huursubsidie-ontvangers – dat waren ongeveer de middengroepen – volgens de geest van de wet te veel zouden ontvangen. Volgens de letter van de wet hadden zij overigens 100% recht op dat teveel. Welnu, om dat bedrag gaat het.

Ik kan het ook cijfermatig aangeven. Wij hebben gevraagd hoeveel meer het had gekost als men het had gedaan op de manier die uit de tekst van de wet voortvloeit. Het antwoord daarop was: 30 mln. ten opzichte van de ramingen. In de Tweede Kamer is gevraagd wat deze voorstellen nu meer kosten dan de oorspronkelijke uitvoeringsregelingen, zoals die er in strijd met de wet lagen. Het antwoord daarop luidde: 17 mln. Daar zit een gat van 13 mln. dat kennelijk aan bepaalde huursubsidie-ontvangers onthouden wordt. Gezien de ingewikkeldheid van de materie wil ik best zeggen dat er ook nog wel mensen kunnen zijn die minder of meer krijgen. Als je je in die details gaat verdiepen, wordt het iets te ingewikkeld. Maar als je dit schema aanhoudt, zie je gewoon dat een bedrag dat volgens de wet had moeten worden uitgekeerd, niet is uitgekeerd.

Op die bedragen wil ik echter niet zo diep ingaan. Ik vind gewoon dat hier formeel gezien rechten worden ontnomen. Dat gebeurt bovendien met terugwerkende kracht. Dat maakt het tot een typisch punt voor de Eerste Kamer. Ik heb het niet zwaar willen aanzetten, want daar staat dan het punt van de dreigende catastrofe tegenover. Dat heeft mij afgehouden van een ander stemgedrag, laat staan van propaganda in deze ganse Kamer voor een ander stemgedrag.

Ik heb nog een kleinigheidje betreurd, namelijk dat de staatssecretaris aan het eind van zijn betoog de hele zaak een bedrijfsongeval noemde. Nu weet ik niet wat een bedrijfsongeval is, maar ik ben toch geneigd het een beleidsmatig ongeval te noemen. Daar zaten gedachten achter. Bij een bedrijfsongeval denk ik aan iets anders.

Staatssecretaris Tommel:

Voorzitter! Om met het laatste te beginnen: als een bedrijf beleid maakt, is een fout in het beleid een bedrijfsongeval. Zo heb ik het bedoeld.

Er blijft wel degelijk discussie mogelijk over de vraag of mensen rechten ontnomen zijn. Stel dat mijn ambtsvoorganger had besloten om het onderste ijkpunt zodanig vast te leggen dat het de ontwikkeling van het minimumloon had gevolgd. Dan was hij strikt binnen de letter van de wet gebleven. Dat geldt ook voor de vermenigvuldigingsfactor krachtens de ontwikkeling van het minimumloon. Het gevolg daarvan was geweest dat enkelen die zich helemaal bovenin het loongebouw bevinden, daar waar je nog net huursubsidie krijgt, misschien iets meer hadden gekregen. Maar daartegenover had gestaan dat allen aan de onderkant van het loongebouw, zeker allen met een bijstandsuitkering en netto ongeveer dat zelfde niveau, aanzienlijk minder hadden gekregen. Zo lag de situatie de facto.

Voorzitter! In die situatie, toen eenmaal het ongeval had plaatsgevonden, is voor de beste oplossing gekozen. Wij hebben twee series tabellen. De eerste bevatte de cijfers zoals die vastgesteld waren. De huidige serie bevat de tabellen die nu formeel vastgesteld worden als de wet wordt aangenomen. Voor ieder is de gunstigste tabel vastgesteld. Had men in de oorspronkelijke regeling, die nu vervalt, een hogere huursubsidie, dan houdt men die. Had men een lagere, dan krijgt men de hogere. Ik denk dat op deze wijze maximaal recht gedaan is aan datgene wat gezien de omstandigheden nog mogelijk was. Wij hebben aldus gehandeld.

Ik dank de heer Van Veldhuizen nogmaals voor de steun voor het wetsvoorstel.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.

Naar boven