Aanhangsel van de Handelingen
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 1800 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 1800 |
Kent u het bericht «Nog geen oplossing voor Utrecht – Harderwijk»?1
Herinnert u zich de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat het streven blijft dat bij Randstadspoor Utrecht-Harderwijk uiteindelijk alle vier Randstadspoortreinen zullen stoppen in Putten?2
Ja, dit is meegenomen in het onderzoek naar de 3e en 4e Sprinter waarbij er naar gestreefd is ook station Putten vier keer per uur te kunnen bedienen hetgeen niet mogelijk bleek.
Kunt u aangeven wat de actuele stand van zaken is van het project Randstadspoor Utrecht-Harderwijk?
Na een verkenning (2008) is door de regio – in afstemming met IenM – besloten een planstudie te starten in 2010. Op basis van de planstudie hebben de regionale bestuurders en IenM in mei 2013 vastgesteld dat – ondanks een extra perronspoor in Harderwijk – een 3e en 4e Sprinter Utrecht-Harderwijk niet robuust inpasbaar is in de dienstregeling. Voor de geconstateerde knelpunten zijn binnen het door IenM en de regio beschikbaar gestelde budget en scope géén voor alle partijen acceptabele oplossingen gevonden. In onderling overleg tussen betrokken regionale overheden en IenM is vastgesteld dat de planstudie voortzetten op basis van de oorspronkelijke scope en budget niet haalbaar en zinvol was.
Klopt het dat de planstudie die sinds 2010 liep inmiddels is stopgezet en dat er een Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport (MIRT)-onderzoek is gestart?
De regionale overheden hebben besloten een regionaal MIRT-onderzoek op te starten waarbij integraal zal worden gekeken naar de ontwikkeling van het spoorvervoer in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen en hetgeen benodigd is om de toekomstige vervoersvraag te faciliteren. Hierbij is IenM, evenals NS en ProRail, betrokken. In dit integrale onderzoek zal breed worden gekeken naar de alternatieven (met inbegrip van de Beter benutten aanpak) om de ontwikkelingen te faciliteren. In het MIRT-onderzoek wordt inhoudelijk niet alleen het traject Utrecht – Harderwijk (en Zwolle) betrokken, maar ook de relatie met andere trajecten zoals:
– Utrecht – Baarn (in verband met treinen tussen Utrecht CS en Den Dolder);
– Hilversum – Amersfoort (in verband met treinen tussen Utrecht CS en Blauwkapel);
– Het MIRT-onderzoek OV-Utrecht 2020–2040. De probleemstelling en globale oplossingsrichtingen van dat MIRT-onderzoek zullen expliciet worden betrokken, waarbij vooral wordt gekeken in welke mate knooppunten op deze corridor een bijdrage kunnen leveren aan het optimaliseren van de deur-tot-deur verbinding conform de ambitie in de LTSA 2.0.
De provincies Utrecht en Gelderland treden gezamenlijk op als opdrachtgever voor het MIRT-onderzoek. De doorlooptijd van het MIRT-onderzoek corridor Utrecht – Harderwijk zal ongeveer één jaar zijn. Naar verwachting worden begin 2015 de resultaten opgeleverd. In het MIRT-overleg 2015 kunnen besluiten worden genomen. In dit onderzoek zullen diverse bij de vervoersvraag aansluitende treindienstmodellen worden onderzocht samen met NS en ProRail. IenM zal erop toezien dat de aanpak aansluit bij de LTSA en de bereikbaarheidsaanpak.
Zo ja, waarom is de Kamer niet geïnformeerd over het stopzetten van deze planstudie en wat zijn de kaders en de planning van het nieuwe MIRT-onderzoek?
De planstudie is in overleg tussen de betrokken partijen omgezet in een MIRT-onderzoek dat diepgaander en integraler van karakter zal zijn. Ik informeer u hierover zodra op basis van de uitkomsten in 2015 nadere besluiten worden genomen.
Is het nog steeds de bedoeling dat Randstadspoor Utrecht-Harderwijk vanaf uiterlijk 2018 elk kwartier gaat rijden?
In het bestuurlijk overleg van 23 mei 2013 hebben regionale bestuurders afgesproken een nieuw MIRT-onderzoek te starten met een bredere scope. Daarbij zullen nut en noodzaak van meerdere dienstregelingsvarianten worden meegenomen waaronder de 3e en 4esprinter. Op basis van de resultaten en de besluiten daarover is er aan te geven of en wanneer er sprake zal zijn van uitbreiding van de treindienst.
Klopt het dat de planstudie is stopgezet omdat de geplande derde en vierde Randstad -spoorsprinter niet passen op de huidige infrastructuur, zelfs niet als station Putten wordt overgeslagen?
Met de alternatieven die zijn uitgewerkt in de planstudie waren de 3e en 4e sprinter niet goed inpasbaar voor een betrouwbare dienstregeling.
Klopt het dat dit onder meer wordt veroorzaakt door recent aangescherpte veiligheids- en robuustheidsnormen en nieuwe langere halteertijden van ProRail?
Er waren geen nieuwe normen. Wel wordt sinds 2012 strenger getoetst op bestaande normen hetgeen inderdaad invloed heeft gehad evenals het herzien van de eerdere aannames over de halteertijden op basis van de praktijk.
Kunt u een verklaring geven voor deze langere halteertijden en hierbij de toezegging van uw voorganger betrekken dat het nieuwe sprintermaterieel juist zou leiden tot een sneller in- en uitstapproces?3
Ten behoeve van studies omtrent Randstadspoor en PHS is een uitgangspunt geformuleerd voor de halteertijd van het nieuwe, toen nog niet in dienst genomen Sprintermaterieel. In de praktijk bleken de halteertijden langer dan ten behoeve van de studies was verondersteld. In 2010 heeft NS nader bezien waarom de in de studies gehanteerde halteertijd in de praktijk niet gehaald wordt. Daarbij is de halteertijd in diverse relevante stappen ontleed en is gekeken naar welke maatregelen zouden kunnen worden genomen om de halteertijd te verkorten. Op basis van de analyses kan worden geconstateerd dat er mogelijkheden zijn om de halteertijd ten opzichte van het huidige niveau van 0,7 minuten terug te brengen tot 0,5 à 0,6 minuten maar niet tot het oorspronkelijk veronderstelde niveau. De hiervoor mogelijke maatregelen vergen deels een aanpassing van de huidige processen (bijvoorbeeld de zogenaamde eenmansbediening van de deuren) en dienen nader te worden bezien en te worden beoordeeld, onder meer ten aanzien van het generieke service- en veiligheidsbeleid van NS.
Is er een doorrekening gemaakt van de gevolgen van deze nieuwe veiligheids- en robuustheidsnormen en deze nieuwe halteertijden voor de bestaande dienstregeling en voor de mogelijkheden van betere benutting van het spoor in heel Nederland?
De bestaande normen zijn strenger toegepast mede naar aanleiding van aanbevelingen door de Onderzoeksraad voor Veiligheid en de ILT naar aanleiding van het ongeval bij Singelgracht in 2012. De strengere toepassing van deze normen zijn meegewogen in de nieuwe doorrekeningen die zijn gemaakt in het kader van de landelijke capaciteitsverdeling. In de nieuwe landelijke dienstregeling is hiermee rekening gehouden. De gevolgen hiervan voor de landelijke dienstregeling zijn op enkele uitzonderingen beperkt.
Bent u bereid om samen met NS te onderzoeken hoe de procestijden bij stations door technische en organisatorische (innovatieve) maatregelen kunnen worden verkort om te komen tot integraal-optimale benutting van materieel en infrastructuur?
In het kader van de LTSA 2.0 wordt door ProRail en NS een onderzoek gedaan om onder andere de procestijden te verbeteren. Ook wordt de nut en noodzaak van 3 kV onderzocht. In het kader van de door NS en ProRail opgestelde verbeteraanpak «Beter en Meer» zijn eveneens maatregelen geformuleerd om de capaciteit te vergroten via nieuwe technologieën. Voorbeelden daarvan zijn het onderzoek Maatregelen Verkorting Opvolgtijden, «Trein op Lijn» met snelheidsadviezen voor de machinist en innovatie op het gebied van roodseinnadering.
Herinnert u zich de motie-Slob c.s. en de motie-Cramer c.s.4 waarin de regering wordt verzocht in kaart te brengen welke infrastructurele maatregelen (zoals inhaalsporen) nodig zijn om een kwartiersdienst van zowel sprinters als intercity’s op het traject Utrecht-Zwolle mogelijk te maken met een betere aansluiting van de sprinters op de intercity’s en de reacties van uw ambtsvoorganger daarop?5
Ja. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de groeikansen Utrecht-Zwolle (d.d. 21 maart 2011, Aanhangsel van de Handelingen nr. 1895) is er gezien de vervoervraag en de effecten van de opening van de Hanzelijn geen noodzaak tot het verhogen van de frequenties van de intercity’s tussen Zwolle en Utrecht. Dit inzicht is tot op heden niet veranderd.
Hoe kijkt u er tegenaan dat na acht jaar van vele vragen en aangenomen moties en een Kamernotitie6 er nog steeds geen integraal beeld is van mogelijke oplossingen van huidige en toekomstige knelpunten op de corridor Utrecht-Bilthoven-Amersfoort-Zwolle?
De tot nu toe uitgevoerde onderzoeken zijn vooral gericht op het mogelijk maken van specifieke productverbeteringen. Het opgestarte MIRT-onderzoek heeft juist als doel om breder en integraler te kijken naar de verbinding Utrecht – Zwolle.
Deelt u de mening dat het, gezien de actuele problemen van Randstadspoor, beter was geweest als bij de ontwikkeling van het stationsgebied Bilthoven, in tegenstelling tot de antwoorden van uw ambtsvoorganger op meerdere vragen7, wel rekening was gehouden met toekomstige inhaalsporen omdat de realiteitswaarde van deze inhaalsporen wel degelijk hoog was? Deelt u de mening dat er wel aanleiding was voor een ruimtereservering bij Bilthoven voor deze inhaalsporen omdat ook toen al een capaciteitsprobleem te voorzien was? Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat ruimte voor inhaalsporen verloren gaat?
Nee. In de uitgevoerde analyses voor een 3e en 4e Sprinter zijn geen knelpunten geconstateerd te Bilthoven. Destijds was er, met de toen gehanteerde uitgangspunten en scope van het onderzoek, geen aanleiding voor een ruimtereservering voor inhaalsporen bij Bilthoven. Er is geen knelpunt geconstateerd die de reservering van inhaalsporen noodzakelijk maakt (zie ook de brief van de Minister aan de Tweede Kamer d.d. 17 mei 2011, IENM/BSK-2011/60393).
Kamerstuk 32 500-A, nr. 5 vraag 118, 17 november 2010, Kamerstuk 29 893 nr. 119, 17 mei 2011, Kamerstuk 32 500-XII, nr. 72, vraag 24, 18 mei 2011, Kamerstuk 29 893 nr. 122, 30 juni 2011, Kamerstuk 32 500-A nr. 29, 6 december 2010, Kamerstuk 32 500-A, nr. 63 blz. 107, 6 december 2010
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-1800.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.