Vragen van het lid
Schouw
(D66) aan de minister-president, minister van Algemene Zaken over de weigering inlichtingen te verschaffen over zakelijke
belangen van bewindspersonen (ingezonden 21 januari 2011).
Antwoord van minister
Donner
(Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede namens de minister president, minister van Algemene Zaken (ontvangen 14 februari
2011).
Vraag 1
Erkent u het belang dat Kamerleden moeten kunnen beoordelen of het publieke functioneren van bewindslieden wordt of kan worden
beïnvloed door hun financiële belangen – óók indien zij het beheer daarover op afstand hebben geplaatst – of door banden die
zij hebben met personen of organisaties die een bijzonder belang hebben bij aangelegenheden die deel uitmaken van hun portefeuille?
Vraag 2
Deelt u de mening dat openbaarheid in het algemeen een bijdrage kan leveren aan het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling?
Vraag 3
Wat is de inhoud van de criteria die gelden voor de bewindspersonen van Financiën, zoals bedoeld in uw antwoord op mijn vragen
van 15 november 2010?1 Waarom gelden voor andere bewindspersonen geen soortgelijke criteria?
Vraag 4
Bent u bereid te bevorderen, dat de bewindslieden van uw kabinet de inlichtingen, gevraagd op 7 december 20102, die zij in eerste instantie hebben geweigerd te verstrekken, alsnog verstrekken, gelet op artikel 68 van de Grondwet?
Vraag 5
Wilt u daarbij als uitgangspunt nemen, dat de inlichtingenplicht van artikel 68 GW in de eerste plaats een plicht is waaraan
de afzonderlijke bewindspersonen individueel moeten voldoen?
Vraag 6
Wilt u daarbij voorts als uitgangspunt nemen, dat de inlichtingenplicht van artikel 68 GW niet slechts ziet op inlichtingen
inzake het handelen van bewindspersonen in hun ambt, maar ook betrekking kan hebben op inlichtingen van feitelijke aard die
geen relatie hebben met enig handelen van een bewindspersoon, maar waarover de bewindspersoon wel beschikt en waarvan één
of meer leden van de Kamer het van belang vinden dat deze aan hen worden verstrekt in het kader van hun controlerende taak
of een van hun andere taken?
Vraag 7
Bent het ermee eens, dat die bewindspersonen, die op alle in vraag 4 bedoelde vragen kunnen antwoorden met een ontkenning
of de mededeling dan zij op hen niet van toepassing zijn, het geven van een antwoord van die strekking niet kunnen weigeren
met een beroep op de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer?
Vraag 8
Onderschrijft u, dat het algemene belang, dat (de schijn van) belangenverstrengeling door bewindspersonen wordt vermeden en
dat de Tweede Kamer daarop toe kan zien, soms zwaarder zal moeten wegen dan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
van bewindslieden?
Vraag 9
Ben u het ermee eens, dat de vorenbedoelde afweging tussen het algemeen belang en de persoonlijke levenssfeer van bewindspersonen
met betrekking tot verschillende informatie en verschillende bewindspersonen tot verschillende uitkomsten kan leiden?
Vraag 10
Wilt u, indien een van de bewindspersonen van uw kabinet, conform de Aanwijzing van de minister-president van 23 oktober 1985
(Kamerstukken I 1986–1987, nr. 118a), in de ministerraad zijn voornemen aan de orde stelt om een beroep te doen op de weigeringsgrond
van artikel 68 Grondwet – strijd met het belang van de staat – hen erop wijzen dat dit een zorgvuldige motivering vereist,
die niet algemeen van aard kan zijn, maar specifiek betrekking moet hebben op de in de in vraag 4 bedoelde vragen onderscheiden
inlichtingen afzonderlijk?
Vraag 11
Bent u bereid de regeling met betrekking tot de financiële belangen van bewindspersonen, zoals vervat in de brief van de minister-president
van 20 december 20023 uit te breiden met voorzieningen bijvoorbeeld zoals vervat in de Britse «Ministerial Code» die verzekeren dat bewindspersonen
niet kunnen deelnemen aan de besluitvorming over aangelegenheden die raken aan hun financiële belangen – óók indien zij het
beheer daarover op afstand hebben geplaatst – en aan de belangen van personen en organisaties waarmee zij een band hebben?
Nader antwoord
Deze vragen zijn beantwoord bij brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de minister
president, minister van Algemene Zaken d.d. 14 februari 2011 (Kamerstuk 32 500 III, nr. 8).
XNoot
1
Aanhangsel Handelingen II 2010–2011, nr. 486.
XNoot
2
Aanhangsel Handelingen II 2010–2011, nr. 984.