Vragen van het lid Leijten (SP) aan de Ministers voor Rechtsbescherming en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de geblokkeerde herbenoeming van klokkenluiders bij het College voor de Rechten van de Mens (ingezonden 17 mei 2023).

Antwoord van Minister Weerwind (Rechtsbescherming) (ontvangen 7 juli 2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2839.

Vraag 1

Kunt u aangeven wat uw afwegingen zijn geweest om wél te oordelen dat er sprake is van klokkenluiders binnen het College voor de Rechten van de Mens (hierna: het College), maar niet te voorzien in hun bescherming? Kunt u uw antwoord toelichten?1

Antwoord 1

Op 13 januari 2023 is een vertrouwelijk gesprek gevoerd door de Centrale Coördinator Integriteit van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met de melders. Op basis van dat gesprek is op 20 januari jl. door de melders, met tussenkomst van de Centrale Coördinator Integriteit, een formele melding gedaan van een vermoeden van een misstand in de zin van artikel 1 van de Wet bescherming klokkenluiders.

Aan de melding is opvolging gegeven conform de Wet bescherming klokkenluiders en de procedure die is vastgelegd in hoofdstuk 13 en bijlage 14 van de CAO Rijk. Op 21 februari 2023 hebben melders namens mij een brief ontvangen, met een bevestiging van de inhoud en strekking van hun melding en de gewenste afscherming van hun identiteit. In deze kennisgeving is aangegeven dat hen bescherming tegen benadeling toekomt. Ook is in de brief aangegeven dat onafhankelijk onderzoek zou worden ingesteld naar de mogelijke misstand.

Melders mogen door niemand benadeeld worden als gevolg van een melding van een vermoeden van een misstand als bedoeld in de Wet bescherming klokkenluiders. In mijn antwoorden op de vragen 4 en 5 ga ik in op de bescherming van de positie van melders.

Vraag 2

Erkent u dat het blokkeren van de herbenoeming van de klokkenluiders als leden van het College gezien moet worden als het benadelen van de klokkenluiders? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 2

Ik heb kennisgenomen van de beslissing van de Raad van Advies van het College die op 3 april 2023 is gedeeld met de leden van het College en met het ministerie. De beslissing komt erop neer dat de Raad van Advies, die met het advies omtrent de herbenoeming is belast, tot nader overleg geen enkele voordracht tot herbenoeming van leden van het College steunt. De Raad van Advies acht het in het belang van het College dat hiermee de weg wordt vrijgemaakt voor een nieuwe lichting Collegeleden. Ik kan op dit moment op basis van de mij beschikbare informatie niet objectief vaststellen of er een causaal verband is tussen deze beslissing van de Raad van Advies en de melding die door de melders is gedaan.

Vraag 3

Kunt u stap voor stap aangeven wat u heeft gedaan om de klokkenluiders van de maatschappelijke misstand bij het College te erkennen en beschermen in hun positie?

Antwoord 3

Zoals hierboven toegelicht, is op 13 januari 2023 een vertrouwelijk gesprek gevoerd door de Centrale Coördinator Integriteit van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met de melders. Op basis van dat gesprek is op 20 januari jl. door de melders, met tussenkomst van de Centrale Coördinator Integriteit, een formele melding gedaan van een vermoeden van een misstand in de zin van artikel 1 van de Wet bescherming klokkenluiders. Uit onderzoek moet blijken of in dit geval daadwerkelijk sprake is van een maatschappelijke misstand.

Op 21 februari 2023 hebben melders namens mij de hierboven genoemde brief ontvangen, met een bevestiging van de inhoud en strekking van hun melding en de gewenste afscherming van hun identiteit.

Vanwege de aard van de meldingen is vervolgens begin maart besloten een breed samengestelde onafhankelijke commissie te vragen onderzoek te doen. Mevrouw mr. W. Sorgdrager werd vervolgens bereid gevonden als voorzitter te fungeren. Het samenstellen van de commissie nam enkele weken in beslag. Deze commissie is op 13 april jl. gestart met haar werkzaamheden. De commissie heeft als opdracht zich in eerste instantie een feitelijk beeld te vormen van de melding en na te gaan of naar het oordeel van de commissie specifieke interventies en randvoorwaarden mogelijk zijn om tot herstel van verhoudingen en een goed functioneren van het College te komen. Dat onderzoek loopt nu.

Over dit onderzoek zijn betrokkenen geïnformeerd en hen is medewerking aan dit onafhankelijke onderzoek verzocht. Over het onderzoek van de commissie heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.2 In mijn antwoorden op de vragen 4 en 5 ga ik verder in op de bescherming van de positie van melders.

Op 8 juni jl. heb ik met leden van de Raad van Advies gesproken over de gevolgen van deze situatie voor het College, het bureau van het College en de werkzaamheden. Daarin heb ik mijn zorgen geuit over de continuïteit van het College. Over de maatregelen die zijn en worden getroffen om de continuïteit van het College te waarborgen, heb ik uw Kamer geïnformeerd bij brief van 15 juni 2023.3

Vraag 4

Kunt u aangeven wie nu verantwoordelijk is voor de bescherming van de klokkenluiders? Erkent u dat dit onmogelijk de voorzitter van het College kan zijn en ook niet de Raad van Advies die de herbenoeming heeft geblokkeerd?

Antwoord 4

Melders mogen door niemand benadeeld worden als gevolg van een melding van een vermoeden van een misstand als bedoeld in de Wet bescherming klokkenluiders. Voordat vastgesteld kan worden dat van benadeling sprake is en, zo ja, hoe deze opgeheven dient te worden, is het van belang dat de feiten en omstandigheden objectief worden vastgesteld. De uitkomsten van het onafhankelijke onderzoek door de commissie Sorgdrager moeten daarvoor worden afgewacht.

Vraag 5

Bent u bereid om per ommegaande het besluit om de herbenoeming van de melders te blokkeren ongedaan te (laten) maken, teneinde het College te behoeden voor leegloop? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 5

Die mogelijkheid heb ik niet. Het College voor de Rechten van de Mens is een onafhankelijk zelfstandig bestuursorgaan. (Her)benoeming van Collegeleden geschiedt op grond van de Wet College voor de rechten van de mens door de Minister voor Rechtsbescherming, op voordracht van de Raad van Advies in overeenstemming met het College. Op grond van de Wet College voor de rechten van de mens heb ik niet de bevoegdheid om een dergelijke beslissing van de Raad van Advies noch het College ongedaan te maken. De Wet College voor de rechten van de mens biedt mij niet de ruimte om zonder advies van de Raad van Advies in overeenstemming met het College, een lid voor te dragen voor herbenoeming. Dat zou ook in strijd zijn met de Paris Principles die in VN-verband overeen zijn gekomen om de onafhankelijke status van nationale mensenrechteninstituten te waarborgen. Derhalve is het niet aan mij eenzijdig het genoemde besluit van de Raad van Advies ongedaan maken. Dat schaadt de onafhankelijkheid van het College, ook in internationaal verband.

Vraag 6

Wanneer bent u geïnformeerd over de maatschappelijke misstand? Wanneer heeft u hierover contact gehad met de Raad van Toezicht en hoe heeft u het onderzoek door mevrouw Sorgdrager aangekondigd? Kunt u een heldere tijdlijn geven?

Antwoord 6

Op 13 januari 2023 vond een gesprek plaats tussen de Centrale Coördinator Integriteit van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met de melders. Op 13 april jl. is de commissie Sorgdrager gestart met haar werkzaamheden. Over dit onderzoek zijn direct betrokkenen geïnformeerd en hen is vooraf medewerking aan dit onafhankelijke onderzoek verzocht.

Op 8 juni 2023 is met de Raad van Advies gesproken over de continuïteit van het College en de gevolgen van de situatie voor het College.4 Voor de verdere tijdlijn verwijs ik u kortheidshalve naar het antwoord 3.

Vraag 7

Erkent u dat de Raad van Toezicht kennis had van de meldingen en ook van wie de meldingen had gedaan op het moment dat zij besloten de herbenoeming van melders te blokkeren? Kunt u dit besluit buiten de orde verklaren?

Antwoord 7

Uit de voor mij op dit moment beschikbare informatie, kan ik niet met zekerheid opmaken de Raad van Advies kennis had van de meldingen en de identiteit van de melders op het moment van haar besluit. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoorden op vragen 2, 4 en 5.

Vraag 8

Kunt u aangeven hoe u tot het onderzoek door mevrouw Sorgdrager bent gekomen en waarom de Kamer hierover niet is geïnformeerd? Waarom oordeelt u dat de meldingen ernstig genoeg zijn om onderzoek te laten doen, maar dat dit niet ernstig genoeg is om de Kamer in te lichten?

Antwoord 8

Op 12 mei 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de door mijn ministerie ontvangen melding van een vermoeden van een misstand en waarom een onafhankelijke commissie is gevraagd de melding te onderzoeken.5 In de brief heb ik toegelicht dat de ontstane situatie mij in een dilemma heeft gebracht met betrekking tot het informeren van uw Kamer. Vanwege het waarborgen en respecteren van de privacy van betrokkenen en om de ingestelde commissie de kans te geven in rust haar werk te verrichten, heb ik ervoor gekozen om dat in een eerder stadium nog niet te doen. Gezien de berichtgeving in de media heb ik daar een andere afweging in gemaakt en uw Kamer hierover ingelicht.

Vraag 9

Vindt u het wenselijk dat na uw bemoeienis de situatie zo is dat de klokkenluiders hun positie verliezen, maar dat degene waar het onderzoek zich nu op richt nog vol in functie is? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 9

Het in de vraag geschetste beeld deel ik niet. Ik vind het van belang dat richting alle betrokkenen zorgvuldig wordt gehandeld, dat goed gevolg wordt gegeven aan de gedane meldingen, dat de melders geen benadeling ondervinden van hun melding, en dat het College voor de rechten van de mens gedurende het onderzoek van de commissie Sorgdrager en daarna zo goed mogelijk blijft functioneren. Hierop zijn mijn handelingen – met inachtneming van de bijzondere onafhankelijke positie van het instituut – gericht. Zoals ik al toelichtte brengt die wettelijk geborgde onafhankelijke positie met zich mee dat ook anderen hierin autonome bevoegdheden en verantwoordelijkheden hebben. Ik verwijs u hieromtrent naar de antwoorden op de vragen 4 en 5 en mijn brieven aan uw Kamer van 12 mei 2023 en 15 juni 2023.6

Overigens merk ik op dat de huidige voorzitter van het College zich wegens ziekte op 7 juni jl. tijdelijk heeft teruggetrokken. Op voorstel van de Raad van Advies en met instemming van de individuele Collegeleden is een interim- voorzitter aangetrokken. Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.7


X Noot
1

Kamerstuk 36 200 VI, nr. 132.

X Noot
2

Kamerstuk 36 200-VI, nr. 132.

X Noot
3

Kamerstuk 36 200-VI, nr. 139.

X Noot
4

Kamerstuk 36 200-VI, nr. 139.

X Noot
5

Kamerstuk 36 200-VI, nr. 132.

X Noot
6

Kamerstukken 36 200-VI, nr. 132 en 139.

X Noot
7

Kamerstuk 36 200-VI, nr. 139.

Naar boven