Aanhangsel van de Handelingen
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 970 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 970 |
Gaat u de nazorg en schadeafhandeling in Limburg nu ook goed regelen, zoals u in uw reactie op het rapport «De staat van de Sector Voormalige Steenkoolwinning» van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), waarin wordt gesteld dat de organisatie rondom de nazorg niet goed geregeld is, aangeeft voor toekomstige mijnbouwactiviteiten (Kamerstuk 29 023, nr. 273)? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Sinds 2014 werkt mijn ministerie samen met de regio aan nazorg voor de na-ijlende gevolgen van de voormalige steenkoolwinning in Limburg. De brief2 van 30 september 2020 beschrijft twee sporen die daarbij van belang zijn, namelijk: opbouw van kennis en een structurele schaderegeling.
Voor het eerste spoor is een basis gelegd door het rapport van Ingenieurbüro Heitfeld-Schetelig (IHS) en het beleidsadvies van de Coal Authority (CA). Dit heeft geleid tot een pakket van maatregelen3 dat nog steeds van toepassing is, met als doel de na-ijlende gevolgen beter begrijpen en indien nodig beheersmaatregelen te nemen. Behalve het bovengenoemde pakket van maatregelen is er ook doorlopend onderzoek door TNO om kennis te ontwikkelen over de mechanismen van de na-ijlende effecten.
Hieronder vindt u een overzicht van de maatregelen:
– De monitoring van verschillende na-ijlende effecten, zoals stijging van het mijnwater.
– De ontwikkeling van een risicosignaleringssysteem.
– Het nemen van maatregelen bij zes industriële schachten.
– Het saneren van historische schachten, voor zover nodig, proportioneel en uitvoerbaar.
– Waar nodig de aanpassing van bestemmingsplannen.
– De opbouw van bouwtechnische kennis, zodat bij het afgeven van bouwvergunningen rekening kan worden gehouden met de specifieke situatie ter plekke.
– De Stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade Limburg die kan ingrijpen bij schrijnende gevallen door voorzieningen in natura (herstel) te treffen om de constructieve veiligheid van een huis te herstellen.
– Het door de regio ingerichte Informatiecentrum Nazorg Steenkoolwinning.
Voor het tweede spoor ben ik met de provincie Limburg en de twee nog resterende rechtsopvolgers (DSM, Umicore) in gesprek over de wijze waarop we de afhandeling van schade als gevolg van de voormalige steenkoolwinning kunnen oplossen. Mijn uitgangspunt daarbij is, zoals ook beschreven in de brief4 van 10 juli 2019, in de eerste plaats dat burgers niet met mijnbouwschade mogen blijven zitten. Daarnaast vind ik het van belang dat de vergoeding van schade als gevolg van de steenkoolwinning niet ten laste komt van het Waarborgfonds Mijnbouwschade, omdat dit fonds wordt gevuld door actieve mijnbouwondernemingen die nooit betrokken zijn geweest bij de steenkoolwinning. Voor schade die is verjaard of waarvoor geen rechtsopvolger meer aanspreekbaar is, ben ik voornemens een regeling te maken waarbij deze schadegevallen ten laste van publieke middelen worden vergoed.5 In de derde plaats streef ik ernaar dat schadegevallen in de regio op eenzelfde wijze worden afgehandeld, ongeacht of er een aansprakelijke rechtsopvolger is.
Samengevat, sinds 2014 is er met de regio een samenwerking en organisatie opgebouwd om te werken aan de nazorg voor de steenkoolwinning. Daarmee zeg ik niet dat alles nu helemaal goed is geregeld. Zo werken we nog aan de schadeafhandeling. Daarnaast vind ik het belangrijk dat we oog hebben voor nieuwe ontwikkelingen en blijven bezien hoe de nazorg voor steenkoolwinning verder kan worden verbeterd. SodM heeft mij hiervoor in de Staat van de sector voormalige steenkoolwinning een aantal bruikbare adviezen gegeven.
Hoe staat de tekst uit uw brief waarin u aangeeft dat het uw voorkeur heeft om aan de zorgplicht die rust op de vergunninghouder een eindige termijn te koppelen, omdat dit iedereen duidelijkheid geeft en dat u van mening bent dat de rijksoverheid na deze termijn moet zorgen voor een goede oplossing en in feite daarbij verantwoordelijk wordt voor het uitvoeren van de zorgplicht (Kamerstuk 29 023, nr. 273) in verhouding tot de langdurige schadeafhandeling in Limburg? Betekent dit dat de rijksoverheid nu de regie neemt en mensen met schade ruimhartig compenseert?
De zorgplicht die in de huidige Mijnbouwwet is opgenomen ziet met name op de fase van actieve mijnbouw, de beëindiging daarvan en de afsluiting van het mijnbouwwerk. Bij het opstellen van de Mijnbouwwet werd er vanuit gegaan dat er 30 jaar na beëindiging van de mijnbouwactiviteit zich niet of nauwelijks meer effecten zouden voordoen als gevolg van deze mijnbouwactiviteit.
Inmiddels is er sprake van voortschrijdend inzicht, mede door de ervaringen met de na-ijleffecten van de voormalige steenkoolwinning. Door rapporten van IHS (2016) en de CA (2016) is het besef gegroeid dat er ook 30 jaar na beëindiging van de activiteit zich nog gevolgen kunnen voordoen als gevolg van een mijnbouwactiviteit, en dat het niet redelijk is dat de decentrale overheden en omwonenden deze gevolgen moeten dragen. Daarnaast wordt voorzien, zoals aangegeven in mijn brief6 van 15 oktober 2021, dat het gebruik van de diepe ondergrond essentieel is voor het realiseren van een duurzaam energiesysteem. Dit is alleen mogelijk als er op een veilige en verantwoorde manier gebruik wordt gemaakt van de diepe ondergrond.7
Dit alles vormt aanleiding om de wijze waarop de zorgplicht thans is vormgegeven en wordt ingevuld tegen het licht te houden en te bezien of de belangen, rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken partijen in alle fasen van de mijnbouwactiviteit (vooraf, tijdens en daarna) goed zijn geregeld. Vanuit dat perspectief lees ik ook het advies van de Mijnraad en SodM.
De opmerking over de duur van de zorgplicht zou ik graag nader toelichten. SodM signaleert dat de Mijnbouwwet niet duidelijk is over de duur van de zorgplicht en leidt daaruit af dat deze eeuwigdurend is. Ik vind het belangrijk dat omwonenden niet met de (na-ijlende) gevolgen van voormalig mijnbouwactiviteiten blijven zitten, tegelijkertijd wil ik daarbij ook het belang dat mijnbouwondernemingen hebben bij rechtszekerheid niet miskennen.8 Zo is bijvoorbeeld, in het belang van rechtszekerheid, ook de aansprakelijkheid van een mijnbouwonderneming op grond van het Burgerlijk Wetboek niet eeuwigdurend. Het heeft om die reden mijn voorkeur om aan de zorgplicht, die rust op de vergunninghouder, een eindige termijn te koppelen. Dat betekent, zoals ik eerder heb aangegeven, niet dat er daarna geen verantwoordelijkheid voor nazorg bestaat en wil ik ook niet dat omwonenden na die termijn met mijnbouwschade blijven zitten.9
Voor de schade als gevolg van de voormalige steenkolenwinning neem ik, zoals in eerdere brieven10 aangegeven, regie in de zin dat ik werk aan een onafhankelijke, laagdrempelige en buitengerechtelijke afhandeling door deze, in lijn met de landelijke aanpak voor afhandeling van mijnbouwschade, onder te brengen bij de Commissie Mijnbouwschade. Hierdoor worden gedupeerden ontzorgd. Daartoe voer ik overleg met de nog verantwoordelijke mijnbouwondernemingen. In het geval van verjaarde mijnbouwschade en schade door steenkoolwinning waarvoor geen rechtsopvolger meer is, neem ik regie in de zin dat ik werk aan een regeling ten laste waarvan schade kan worden vergoed. Daarvoor ben ik op dit moment bezig met het regelen van dekking voor de uitgaven van deze regeling binnen mijn begroting.
Nee, het wettelijk bewijsvermoeden is een uitzondering op de regels van het bewijsrecht. Een dergelijke uitzondering behoeft een voldoende rechtvaardiging. Voor Groningen vormt de aard, ernst en omvang van de schadegevallen waarvan het grootste deel is te herleiden tot bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld een rechtvaardiging voor deze afwijking. Omdat voor de rest van Nederland een voldoende rechtvaardiging ontbreekt, kan ik het toepassingsbereid van het wettelijk bewijsvermoeden niet uitbreiden naar de rest van Nederland. Dit geldt ook voor de voormalige steenkoolwinning. Voor een meer uitgebreide toelichting kunt u de brief11 van 20 december 2019 raadplegen.
Vindt u dat in uw afwegingen die u als Minister moet maken, waarvan u in uw brief benoemt dat die vaak complex zijn, de belangen van bedrijven of die van omwonenden voorop dienen te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het belang dat omwonenden hebben bij een veilige leefomgeving12 en een goede afhandeling van schade staat wat mij betreft voorop bij de vormgeving en invulling van de zorgplicht. Tegelijkertijd moeten de belangen van andere betrokken partijen en de rollen plus verantwoordelijkheden van de verschillende partijen een goede plek krijgen. Deze belangen, rollen en verantwoordelijkheden kunnen daarnaast ook veranderen, afhankelijk van de fase van de mijnbouwactiviteit. Dit maakt de afwegingen complex.
Waarom is de afhandeling van schade door voormalig steenkoolwinning nog steeds niet ondergebracht bij de Commissie Mijnbouwschade, zoals u in uw beantwoording van mijn Kamervragen beweerde, dat in 2020 probeerde voor elkaar te krijgen (Aanhangsel Handelingen, 3116)? Wanneer zal de Commissie deze taken wel kunnen vervullen?
Om een sector onder te brengen bij de werkwijze van de Commissie Mijnbouwschade, moet duidelijk zijn wie er aansprakelijk is. Dit is belangrijk omdat er met de aansprakelijke partijen afspraken moeten worden gemaakt over onder andere het onderbrengen van de buitengerechtelijke afhandeling van schade bij de Commissie (1), de procedure voor schadeafhandeling (2) en de uitvoering van het advies van de Commissie (3).
In het geval van steenkolenwinning is dit een complex vraagstuk, omdat de winning van steenkool meer dan 45 jaar geleden is beëindigd. Tot de uitspraak13 van de Raad van State op 15 april 2020 was mijn standpunt dat er sprake was van verjaring bij schadegevallen als gevolg van de voormalige steenkoolwinning. Daardoor zou ik ten laste van publieke middelen mijnschade kunnen afhandelen in alle concessies, ongeacht het wel of niet bestaan van een rechtsopvolger.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State is duidelijk geworden dat deze situatie anders ligt. Uit de uitspraak blijkt dat rechtsopvolgers zich 30 jaar na beëindiging van hun mijnbouwactiviteiten niet per definitie kunnen beroepen op verjaring. Wanneer de overheid schade vergoedt waarvoor een onderneming aansprakelijk is, vormt dit een voordeel voor die onderneming en dat kan worden aangemerkt als staatssteun. Dit betekent dat ik in overleg moet treden met de betrokken rechtsopvolgers om tot overeenstemming te komen over de afhandeling van schade. Daarbij wil ik voorkomen dat er verschillende regimes van afhandeling ontstaan tussen de concessies.
In onderstaande tabel is weergegeven welke partijen op dit moment aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schade door steenkolenwinning op basis van de voormalige concessiegebieden.
Voormalig concessiehouder |
Bestaande rechtsopvolger |
Aansprakelijk |
---|---|---|
De Staatsmijnen (vier mijnen) |
DSM |
DSM |
Oranje-Nassau (vier mijnen) |
– |
Waarborgfonds Mijnbouwschade (Minister van EZK) |
Laura & Vereeniging en de mijn Julia |
Umicore |
Umicore |
Willem-Sophia |
– |
Waarborgfonds Mijnbouwschade (Minister van EZK) |
Domaniale mijnmaatschappij |
– |
Waarborgfonds Mijnbouwschade (Minister van EZK) |
Kortom, de uitspraak van de Raad van State heeft weerslag op het inrichten van de regeling en ook de wijze waarop de afhandeling van schade door steenkoolwinning kan worden ondergebracht bij de Commissie Mijnbouwschade. Dit kost meer tijd dan ik vooraf had verwacht, maar laat onverlet dat ik mijn best doe om de afhandeling van schade door steenkoolwinning zo snel als mogelijk onderdeel te maken van de taken van de Commissie Mijnbouwschade.
Hoeveel schademeldingen zijn er de afgelopen tien jaar binnengekomen? Hoeveel schademeldingen zijn er afgewezen? Hoeveel zijn er toegewezen? Hoeveel schademeldingen staan er open in het voormalig steenkoolwinninggebied?
Het exacte aantal woningen of panden met schade ten gevolge van de voormalige steenkoolwinning in Limburg is niet bekend. Huiseigenaren met schade kunnen zich richten tot de stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade Limburg (het Calamiteitenfonds) en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb).
De Tcbb kan huiseigenaren, bij wie zaakschade is opgetreden door bodembeweging die redelijkerwijs het gevolg kan zijn van steenkoolwinning, op hun verzoek advies geven over het verband tussen die schade en de mijnbouwactiviteiten en de hoogte van het schadebedrag.14 Dit advies kan hen helpen bij hun aanvraag of vordering van schadevergoeding. De Tcbb heeft in de periode 2011 tot november 2021 65 schademeldingen met betrekking tot voormalig steenkoolwinning in behandeling genomen. De Tcbb heeft bij 42 schademeldingen geconcludeerd dat deze schade niet is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van voormalige steenkoolwinning. Bij 22 schademeldingen heeft de Tcbb geconcludeerd dat de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van de voormalige steenkoolwinning. Op dit moment is er 1 schademelding nog in behandeling.
Het Calamiteitenfonds beheert en beoordeelt verzoeken van huiseigenaren. Volgens de schaderegeling komen verzoeken in aanmerking indien er sprake is van ernstige mijnbouwschade aan de woning waarbij de leefbaarheid nu of op korte termijn in het geding is.15 Sinds eind 2015 heeft de stichting 45 formele aanvragen afgehandeld. Hiervan zijn 23 aanvragen gehonoreerd. Er zijn 22 aanvragen afgewezen omdat deze niet aan het criterium van de schaderegeling voldoen en 2 aanvragen zijn nu in behandeling.
Hoeveel rechtszaken lopen er momenteel van gedupeerde Limburgers? Hoeveel zijn er de afgelopen tien jaar gevoerd? Hoeveel rechtszaken hebben gedupeerden daarvan gewonnen?
Naar mijn weten zijn er in het afgelopen decennium twee rechtszaken gevoerd over de voormalige steenkoolwinning. De eerste zaak betreft een verzoek om uitkering uit het Waarborgfonds Mijnbouwschade. Op 21 mei 2015 heeft de rechtbank Limburg geoordeeld16 dat dit verzoek terecht is afgewezen. De tweede zaak betreft de recente uitspraak van de Raad van State op 15 april 2020. In deze zaak zijn de gedupeerden in het gelijk gesteld en is vanuit het Waarborgfonds de schade vergoed. Ik ben niet op de hoogte van eventuele vorderingen die tegen de rechtsopvolgers van voormalig mijnbouwbedrijven zijn ingesteld.
Wordt de verjaringstermijn nog gebruikt in de afwijzing van schademeldingen, ondanks de uitspraak van de Raad van State hierover in april 2020, dat de mijnbouwschade in Limburg niet verjaard is?
Deze uitspraak van de Raad van State ziet op een specifieke casus. In de concrete omstandigheden van dat geval is er geen sprake van verjaring, omdat de schadeveroorzakende gebeurtenis niet was beëindigd. Deze uitspraak betekent niet dat schadegevallen helemaal niet meer kunnen verjaren. De uitspraak betekent slechts dat op een andere manier dan we voorheen dachten, moet worden gekeken naar het moment waarop een schadeveroorzakende gebeurtenis is beëindigd en de verjaringstermijn begint te lopen. Mij is niet bekend dat er sinds deze uitspraak schademeldingen zijn afgewezen op grond van verjaring. In het geval van het Waarborgfonds Mijnbouwschade weet ik dat zeker, omdat ik daar de beheerder van ben. Ik ben niet op de hoogte van de wijze waarop rechtsopvolgers (DSM en Umicore) omgaan met vorderingen die mogelijk tegen hen zijn of worden ingesteld.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak van de Raad van State van april 2020 (gehad) voor de toekenning van schades het afgelopen jaar?
De uitspraak heeft geen gevolgen gehad voor de toekenning of afwijzing van aanvragen om schadevergoeding ten laste van het Waarborgfonds Mijnbouwschade in het afgelopen jaar, zie ook het vorige antwoord. Wel heb ik, zoals aangegeven in de brief van 30 september 2020, uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Raad van State.
Wat is de status van het publiek voorgefinancierd fonds waaruit schades worden hersteld die mogelijk «verjaard» zijn, zoals u noemde in uw brief van juli 2019 (Kamerstuk 32 849, nr. 189)? Hoeveel schademeldingen komen voor dat fonds in aanmerking? Hoeveel schades zijn er hersteld met geld uit dat fonds?
De antwoorden op vraag 1, 2, 5 en 8 geven goeddeels antwoord op deze vraag. Zoals eerder aangegeven, op dit moment werk ik aan de inrichting van een nieuwe regeling waarbij verjaarde schade door steenkoolwinning en schade door steenkoolwinning waarvoor geen rechtsopvolger meer aansprakelijk is, vergoed kunnen worden ten laste van publieke middelen zonder dat dit ten laste komt van het Waarborgfonds Mijnbouwschade.
Daarbij kan ik geen inschatting geven van de hoeveelheid schadegevallen die in aanmerking komen voor de regeling. Dit is omgeven door onzekerheden, denk aan onzekerheid over de representativiteit van het huidige aantal meldingen of de invloed van de factor tijd. Zoals in 2016 aangegeven, zullen de na-ijlende gevolgen nog vele decennia voortduren.17
Is u bekend wanneer dit fonds in de Mijnbouwwet opgenomen gaat worden, zoals u in genoemde brief voorstelde? Ziet u zich gesteund door de aanbeveling van SodM «Borg een langere financiering van nazorg en zorg voor transparante verantwoording?» Zo nee, waarom niet?
Mijn inzet is er op gericht om de schaderegeling zo snel mogelijk tot stand te brengen. Ik verken daarbij ook de mogelijkheid om deze regeling, vooruitlopend op een regeling in de Mijnbouwwet, tot stand te brengen. Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 1 en 5, ben ik echter nog in gesprek over de afhandeling van schade door steenkoolwinning.
Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13. Daarbij wil ik benadrukken dat nazorg over meer gaat dan de afhandeling van schade door mijnbouw.
Wat is uw reactie op de aanbeveling een adequaat uitgewerkt en transparant risicomanagementsysteem te hanteren waarin: heldere doelen zijn gesteld, concreet beschreven is wat veiligheid in de nazorgsituatie van steenkoolwinning is en waarin maatregelen uitgewerkt zijn die de doelen en beoogde veiligheid realiseren? Gaat u daarbij de genoemde technische verbeterpunten voor de regie gebruiken?
Dit is een goede aanbeveling. Tevens kan ik vermelden dat de ontwikkeling van een dergelijk systeem al gebeurt, zie ook het antwoord op vraag 1. Het Informatiecentrum Nazorg Steenkoolwinning heeft samen met de provincie Limburg gewerkt aan een risicosignaleringssysteem. Ik heb begrepen van de provincie dat er binnenkort een update zal verschijnen.
Daarnaast gaat een projectgroep aan de slag met de adviezen van SodM en de Mijnraad. Ook SodM zal deelnemen in deze projectgroep. Aan de hand van een aantal casussen wordt de problematiek en mogelijke oplossingen verder in kaart gebracht. De aanbeveling over regie is daar een onderdeel van. In april 2022 komt de projectgroep met een voorstel.18 Een nieuw kabinet zal vervolgens moeten bezien of en hoe dit wordt uitgewerkt in het huidige nazorgbeleid voor steenkoolwinning.
Wat vindt u van de aanbeveling van SodM om een paragraaf over nazorg in de Mijnbouwwet op te nemen? Wilt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid systeemverantwoordelijk te worden, of bent u dat in uw ogen al? Hoe ziet u de adviezen die binnen deze aanbeveling beschreven worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, zie ik aanleiding om de wijze waarop de zorgplicht thans is vormgegeven en wordt ingevuld tegen het licht te houden en te bezien of de belangen, rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken partijen in alle fasen van mijnbouwactiviteiten (vooraf, tijdens en daarna) goed zijn geregeld. Tevens heb ik in mijn brief van 15 oktober 2021 aangegeven dat ik van mening ben dat alle betrokken partijen hierin een rol en verantwoordelijkheid hebben, zo ook de rijksoverheid. Tegelijkertijd is het noodzakelijk dat eerst de problematiek verder wordt onderzocht, voordat ik zinnige uitspraken kan doen over het opnemen van een paragraaf over nazorg in de Mijnbouwwet of zoiets als systeemverantwoordelijkheid. Een projectgroep gaat ook met de zorgplicht aan de slag en zal in april 2022 met een voorstel komen, zie ook het antwoord op vraag 12. Een nieuw kabinet zal hier vervolgens een besluit over moeten nemen.
Wat is uw reactie op de opmerking van SodM dat huiseigenaren nog altijd niet weten waar ze hun recht kunnen halen? Wat gaat u er aan doen om te zorgen dat mensen wel weten waar ze terecht kunnen?
Ik begrijp de opmerking van SodM en vind het vervelend dat deze vraag leeft bij huiseigenaren. Zoals hierboven aangegeven, ben ik samen met de provincie Limburg bezig om een onafhankelijk en een laagdrempelige schadeafhandeling te organiseren. Ik zet daarbij in op een duidelijke rol voor de onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade. Ik hoop dit in het komende jaar operationeel te hebben.
Gaat u de aanbeveling om «advisering aan omwonenden en het beschikbaar stellen van informatie over de voormalige mijnbouw en gevolgen voor woningen» opvolgen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Voor informatie over de voormalige steenkolenwinning en het zogenoemde pakket van maatregelen kunnen burgers op dit moment terecht bij hun gemeente. De gemeente geeft hun vraag voor beantwoording door aan het Informatiecentrum Nazorg Steenkoolwinning. De projectgroep voor nazorg zal in meer detail kijken naar deze aanbeveling.
SodM, 14 oktober 2021, «Regel de nazorg in de mijnbouw goed, om te beginnen die van de voormalige steenkoolwinning». (https://www.sodm.nl/actueel/nieuws/2021/10/14/regel-de-nazorg-in-de-mijnbouw-goed-om-te-beginnen-die-van-de-voormalige-steenkoolwinning)
De schaderegeling van de Stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade Limburg is te raadplegen via: https://www.mijnwaterschade.nl/upload/documents/schaderegeling-mijnwaterschade_20160108.pdf
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-970.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.