Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister voor Rechtsbescherming over het toezicht op beheer van erfrechtelijke aanspraken van minderjarigen (ingezonden 13 juli 2022).

Antwoord van Minister Weerwind (Rechtsbescherming) (ontvangen 29 augustus 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3630.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Kwartaalbericht Estate Planning over het toezicht op het beheer van erfrechtelijke aanspraken van minderjarigen en herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over dit onderwerp?1 2

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2, 3 en 4

Wat vindt u ervan dat uit het in het artikel aangehaalde voorbeeld blijkt, dat jarenlang in de praktijk geen toezicht is geweest op het erfrechtelijke vermogen van de minderjarige? Bent u bereid te bekijken hoe deze problematiek zo snel als mogelijk kan worden opgelost?

Wat is de reden voor het feit dat het toegezegde wetsvoorstel inzake beter toezicht op bewind bij minderjarigen nog steeds niet aan de Kamer is aangeboden? Bent u bereid dit wetsvoorstel alsnog zo snel als mogelijk aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?

Kan worden aangegeven in hoeverre het toegezegde wetsvoorstel tegemoet zal komen aan de aanbevelingen zoals gedaan door de onderzoekers in «Toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van Minderjarigen»?3

Antwoord 2, 3 en 4

Het is schrijnend dat een minderjarige door slecht bewind van zijn ouder of voogd op meerderjarige leeftijd tot de ontdekking komt dat zijn erfdeel in een nalatenschap door zijn ouder of voogd is verteerd. Voor de persoon in kwestie in de in het artikel beschreven casus is het problematisch dat hij als gevolg van het slechte bewind niet meer volledig aanspraak kan maken op het erfdeel dat hij als minderjarige heeft gekregen en hiervoor zijn voogd in rechte heeft moeten betrekken. De vraag is evenwel of het hier ook gaat om een veel voorkomend en urgent maatschappelijk probleem.4 In de praktijk lijkt slecht bewind door ouders of voogden om incidenten te gaan. Tegelijk realiseer ik me dat het in individuele gevallen om schrijnende situaties gaat en dat het slechte bewind over het als minderjarige verkregen vermogen pas jaren later duidelijk wordt als de minderjarige de meerderjarige leeftijd heeft bereikt. Het aansprakelijk stellen van de ouder of voogd voor het slechte bewind kan ook als een grote, persoonlijke drempel voelen, waardoor niet elk geval van mogelijk slecht bewind ook breder bekend raakt.

Effectievere bescherming van het vermogen van minderjarigen door beter toezicht op het bewind van ouders en voogden heeft daarom mijn aandacht.

Ik heb u eerder gemeld dat ik, mede vanwege de benodigde capaciteitsinzet op voorstellen die uit het coalitieakkoord voortvloeien en andere voorstellen op verzoek van uw Kamer, de prioriteiten opnieuw heb moeten stellen.5 Hierdoor is de besluitvorming rondom een wetsvoorstel om het vermogen van minderjarigen effectiever te beschermen achterop geraakt. Zoals ik hiervoor heb vermeld, onderken ik dat de positie van de minderjarige in het erfrecht, in het bijzonder de bescherming van zijn erfrechtelijke aanspraken en het toezicht daarop, een aandachtspunt is. Ik wil daarom nog eens goed kijken naar de aanbevelingen die de onderzoekers in het rapport «Toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van minderjarigen» hebben gedaan.

Ik verwacht dit najaar de reactie op het onderzoeksrapport «Alimentatie van nu, acceptatie van alimentatie in het licht van maatschappelijke ontwikkelingen»6 naar uw Kamer toe te sturen. Tegelijk daarmee zal ik uw Kamer laten weten wat mijn bevindingen zijn ten aanzien van het rapport over beter toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van minderjarigen.


X Noot
1

J.H.M. ter Haar, Waar was de kantonrechter?, Kwartaalbericht Estate Planning, 2022/8.

X Noot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel van de Handelingen, 3714.

X Noot
3

J.H.M. ter Haar, W.D. Kolkman, W.M. Schrama & L.C.A. Verstappen, Toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van minderjarigen, BJU 2017, p. 306.

X Noot
4

Zie in dit verband het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK), Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving | Kenniscentrum voor beleid en regelgeving (kcbr.nl).

X Noot
5

Zie mijn brief van 22 maart 2022, Kamerstukken II, 2021/22, 33 836, nr. 66 en het verslag van het Commissiedebat Personen- en familierecht op 24 maart 2022, Kamerstuk 33 836, nr. 69.

X Noot
6

Zie over dit onderzoeksrapport de brief van 15 februari 2021, Kamerstuk 33 836, nr. 61.

Naar boven