33 836 Personen- en familierecht

Nr. 69 VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT

Vastgesteld 12 april 2022

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 24 maart 2022 overleg gevoerd met de heer Weerwind, Minister voor Rechtsbescherming, over:

  • de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 2 maart 2020 inzake twee onderzoeksrapporten naar aanleiding van het rapport van de staatscommissie Herijking ouderschap (Kamerstuk 33 836, nr. 56);

  • de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 27 maart 2020 inzake onderzoeksrapport «Omgang tussen grootouders en kleinkinderen» (Kamerstuk 33 836, nr. 57);

  • de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 30 november 2020 inzake kabinetsstandpunt aansprakelijkstelling Transgendercollectief (Kamerstuk 30 420, nr. 353);

  • de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 17 december 2020 inzake beleidsreactie op verschillende WODC-onderzoeken naar familierechtelijke onderwerpen (Kamerstuk 33 836, nr. 59);

  • de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 4 februari 2021 inzake beleidsreactie op «Adviesrapport Expertteam ouderverstoting/complexe omgangsproblematiek» (Kamerstuk 33 836, nr. 60);

  • de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 15 februari 2021 inzake onderzoeksrapport over alimentatie (Kamerstuk 33 836, nr. 61);

  • de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 27 augustus 2021 inzake tegemoetkomingsregeling transgenderpersonen (Kamerstuk 30 420, nr. 361);

  • de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 6 december 2021 inzake kindhuwelijken (Kamerstuk 33 836, nr. 64);

  • de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 18 januari 2022 inzake onderzoek naar gescheiden plaatsing van broers en zussen bij een uithuisplaatsing (Kamerstuk 33 836, nr. 65);

  • de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 22 maart 2022 inzake voortgang personen- en familierecht (Kamerstuk 33 836, nr. 66);

  • de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 22 maart 2022 inzake stand van zaken kindhuwelijken (Kamerstuk 33 836, nr. 67);

  • de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 22 maart 2022 inzake beleidsreactie op het WODC-onderzoek «Gescheiden plaatsing van broers en zussen bij gezamenlijke uithuisplaatsing» (Kamerstuk 33 836, nr. 68).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De griffier van de commissie, Brood

Voorzitter: Van Nispen

Griffier: Tripels

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Ceder, Ellian, Van Ginneken, Van Nispen en Van der Staaij,

en de heer Weerwind, Minister voor Rechtsbescherming.

Aanvang 10.02 uur.

De voorzitter:

Goedemorgen. Ik open deze bijeenkomst van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. Aan de orde is het commissiedebat Personen- en familierecht. Ik heet de Minister voor Rechtsbescherming en zijn ambtenaren van harte welkom. Er zijn inmiddels vier leden van de zijde van de Kamer aanwezig en zelf zal ik straks ook het woord voeren. Daarom stellen wij een maximumspreektijd voor van vier minuten. Maar u kent mij inmiddels: als het enige uitloop heeft, knijpen we een oogje toe, als u zich maar realiseert dat u niet al te ver over de tijd moet gaan. Ik sta maximaal twee interrupties in tweeën toe of maximaal vier vragen.

Ik merk op dat er afgelopen dinsdag, 22 maart, nog drie stukken zijn binnengekomen. Dat is rijkelijk laat voor dit commissiedebat. Toch heeft de griffier ervoor gekozen om die stukken wel te agenderen, om ons in de gelegenheid te stellen daar vragen over te stellen als we dat willen, maar ze komen nog terug op de procedurevergadering. Als ze vandaag niet afdoende worden besproken, kunnen ze nog een keer worden geagendeerd. Dat is het voorstel voor vandaag. Dan gaan we dat zo doen.

Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Van Ginneken, die zal spreken namens D66.

Mevrouw Van Ginneken (D66):

Dank, voorzitter. Welkom aan de nieuwe Minister. Ik kijk uit naar de samenwerking. Ik hoop dat hij het tempo terugbrengt in de onderwerpen in het personen- en familierecht, want relaties en samenleefvormen in onze samenleving zijn permanent beweging. Nu gaat de praktijk altijd sneller dan wetgeving, maar D66 vindt dat we ons Burgerlijk Wetboek veel vlotter hierop moeten laten aansluiten. Op een aantal specifieke punten zal ik vandaag ingaan.

Voorzitter. Ik begin meteen met een heel ingewikkelde: het juridisch meerouderschap. Het vorige kabinet heeft na een eerste verkenning geconcludeerd dat het kan, maar dat het ingewikkeld is. In de praktijk bestaat meerouderschap natuurlijk al volop, bijvoorbeeld wanneer stiefouders mede opvoeden, wanneer de draagmoeder bij de opvoeding betrokken blijft of in situaties van samengestelde gezinnen. Hoog tijd dus om de wet op orde te krijgen. Daarom vraag ik de Minister om de voorbereiding van deze wet in gang te zetten en de Kamer voor de zomer te informeren hoe en wanneer hij tot een wetsvoorstel gaat komen.

Voorzitter. Binnenkort bestaat een kwart van de Nederlandse bevolking uit alleenstaanden. Als ze geen kinderen hebben, kunnen zij in de huidige tarief- en vrijstellingenstructuur van de successie- en schenkbelasting niet tegen een lager tarief en met een hogere vrijstelling nalaten of schenken. Mensen met een eerstegraadsfamilielid kunnen dit wel. D66 vindt dit een ongerechtvaardigd onderscheid, want ook alleenstaanden kunnen een innige relatie hebben met iemand, ook al is deze niet juridisch geformaliseerd. Deelt de Minister dat het primair de innigheid in plaats van de aard van de relatie is die een doorwerking zou moeten hebben op het successie- en schenkrecht? Is de Minister bereid te onderzoeken wat ervoor nodig is om iedereen toe te staan aan een paar dierbaren voordelig te schenken of na te laten, ook als zij geen familie hebben?

Voorzitter. Ik blijf even in het erfrecht: de legitieme portie. Die beperkt de individuele vrijheid om zelf te bepalen aan wie je je erfenis nalaat. Daarom drong D66 al vaker aan op afschaffing. Er ligt ook een rapport, waaruit blijkt dat een groot deel van de professionals en het algemene publiek tegen de legitieme portie in de huidige vorm is. Is deze Minister bereid om een voorstel voor te bereiden om de legitieme portie af te schaffen?

Voorzitter. Dan even over adoptie. Ik heb het dan niet over de interlandelijke adoptie, want daar wachten we nog op de aan D66 toegezegde brief over het eventueel heropenen van adoptieroutes. Ik hoop natuurlijk dat die brief snel komt, want daar hebben adoptieouders, adoptiekinderen en alle andere betrokkenen recht op. Ik wil het even hebben over eenvoudige adoptie. Vorig jaar is een motie van D66 en GroenLinks aangenomen die vroeg om een verder onderzoek naar de mogelijkheid om die regeling in te voeren, zoals ook is geadviseerd in het rapport Eenvoudige adoptie van pleegkinderen. De vraag aan de Minister is wat de voortgang hiervan is.

Voorzitter. Je naam is onderdeel van je identiteit. Dat voelde ik zelf ten diepste toen ik tijdens mijn transitie voor het eerst mijn nieuwe naam in mijn nieuwe paspoort las. Maar er zijn ook mensen wier naam hen juist elke dag confronteert met een pijnlijke geschiedenis, zoals de Nederlandse Arameeërs die ik enige tijd geleden sprak. Arameeërs waren ook slachtoffer van de Armeense genocide en het Turkse assimilatiebeleid gaf hun kwetsende achternamen. Er zijn echter strenge voorwaarden en hoge kosten verbonden aan het wijzigen van die namen. De Werkgroep liberalisering naamrecht stelde al voor om die voorwaarden te verruimen. Hoe kijkt de Minister naar dit voorstel? Ziet hij mogelijkheden voor een collectieve regeling, waarbij de kosten beperkt zijn voor Arameeërs, tot slaaf gemaakten en andere groepen, zoals in bijvoorbeeld Duitsland is gebeurd?

Voorzitter. Het personen- en familierecht gaat over ons allemaal. Toch zijn formuleringen in het Burgerlijk Wetboek niet altijd inclusief ten aanzien van seksuele- en genderdiversiteit. Is de Minister bereid om te inventariseren waar het Burgerlijk Wetboek genderspecifieke aanduidingen bevat, zoals «vader» of «moeder», waar deze ook inclusief zouden kunnen zijn door bijvoorbeeld het woord «ouder» te gebruiken? Wat is er nodig om dit te corrigeren?

Voorzitter. Tot slot noem ik nog even het wetsvoorstel met betrekking tot draagmoederschap en de beantwoording van de vragen over de dubbele geslachtsnaam. Ook deze dossiers hebben wat mij betreft te lang stilgelegen. Ik hoop dat deze Minister de vaart weer terugbrengt, want de samenleving wacht niet.

Ik kijk uit naar de beantwoording van de Minister. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Ellian van de VVD.

De heer Ellian (VVD):

Dank, voorzitter. Ik heb een aantal opmerkingen bij dit commissiedebat. De eerste opmerking is mij niet gewoon, want ik geloof dat ik niet per se een narrig persoon ben. Toch werd ik wel wat narrig van de brief van 22 maart jongstleden, dus eergisteren. Ik kan best snel lezen, maar dit waren elf pagina's over een buitengewoon complex onderwerp als het personen- en familierecht. Dat vereist dat je daar goed over nadenkt. Ik heb het kunnen meenemen in mijn bijdrage, maar ik wil de Minister toch vragen om in het vervolg niet daags voor een commissiedebat zo'n uitgebreide brief te sturen.

Voorzitter. Dan ga ik over tot de inhoud. Ten eerste: meerouderschap en meeroudergezag. Collega Van Ginneken benoemde dat net ook. De staatscommissie Herijking ouderschap heeft heel duidelijke handvatten geboden. Volgens mij is duidelijk dat het een best breed gedeelde maatschappelijke wens is om het meerouderschap en het meeroudergezag te realiseren, maar de realiteit is natuurlijk wel dat het er al een tijdje ligt. Het is mij natuurlijk duidelijk dat het introduceren van meerouderschap allerlei gevolgen heeft die het familierecht te buiten gaan. Dan zit ik te denken aan fiscaliteit, maar bijvoorbeeld ook aan de mogelijkheid tot schenkingen. Mijn vraag aan de Minister is of we niet alvast kunnen beginnen aan het fundament. Het fundament is naar mijn bescheiden mening nog altijd de aanpassing van Boek 1 Burgerlijk Wetboek, waarin het familierecht immers zijn grondslag vindt. Als we daar niet beginnen, kunnen we heel erg lang met elkaar blijven praten over alle complexe uitvoeringsvragen. Die moeten we ook met elkaar doorakkeren, maar volgens mij is het zaak om te beginnen met het fundament.

Voorzitter. Dan ten aanzien van draagmoederschap. Uit het rapport van de staatscommissie Herijking ouderschap en uit het rapport over interlandelijke adoptie vloeien stevige zorgen voort ten aanzien van het gebrek aan regulering van draagmoederschap. Nu blijkt uit de eerdergenoemde brief dat we na de zomer van 2022 een wetsvoorstel ten aanzien van draagmoederschap kunnen verwachten, maar dat is natuurlijk een vrij ongedefinieerde periode. Dat kan ook 2028 worden, zeg ik even flauw. Dit is wel van belang voor mijn fractie, zowel de positie van Nederland ten opzichte van internationaal draagmoederschap ...

Zal ik even wachten, voorzitter?

De voorzitter:

Ik stel inderdaad voor dat u even wacht op de bel die nu aan het rinkelen is. U zit nu op tweeënhalve minuut. Als de bel is afgelopen, kunt u verdergaan. Dat is een beetje het lot van de spreker die om 10.10 uur aan de beurt is. Gaat u verder, meneer Ellian.

De heer Ellian (VVD):

Dat is helemaal niet erg, voorzitter. Dank u wel.

Ik was gebleven bij het draagmoederschap. De staatscommissie Herijking ouderschap maakt zich grote zorgen over het feit dat er geen wettelijke regeling is. De vraag is of we hier wat haast mee kunnen maken, want het gaat om nogal wat: de bescherming van de positie van het toekomstige kind, maar ook het voorkómen van bepaalde misstanden die ik hier volgens mij niet hoef toe te lichten. Wanneer komt het dus? «Na de zomer van 2022» vind ik echt onvoldoende gedefinieerd.

Voorzitter. Dan ouderverstoting. Ik weet dat de SP en de VVD hierin vaak samen hebben opgetrokken. Ik worstel met dit onderwerp, omdat het me aan het hart gaat dat de ene ouder ervoor zorgt dat het kind geen contact meer kan hebben met de andere ouder. Natuurlijk weet ik dat er allerlei juridische mogelijkheden zijn om naleving van een omgangsregeling af te dwingen, maar ik ben toch benieuwd hoe de Minister hier zelf naar kijkt. In de brief wordt een aantal onderzoeken en pilots benoemd, maar wat vindt de Minister zelf? Ik daag hem daarbij ook uit om de positie van het kind erbij te betrekken. Soms zijn er natuurlijk ook kinderen die zeggen: «Ik heb liever toch wat minder contact. Ik ben meer op mijn plek bij deze ouder. Mag het anders?» Ik zeg dit ook in het licht van het advies van de staatscommissie dat in de toekomst kinderen al vanaf 8 jaar gehoord zouden moeten worden. Ik daag de Minister even uit. Hoe kijkt hij naar deze punten? Voorzitter. Dan tot slot...

De voorzitter:

De heer Ceder voor een interruptie.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Dat triggert mij wel om de vraag te stellen of het uitgangspunt, namelijk dat de omgangsregeling met name is dat een ouder niet zozeer recht heeft op omgang met een kind, maar dat een kind recht heeft op omgang met de ouders, bij de VVD nog wel overeind staat. Een omgangsregeling met beide ouders zou in principe het uitgangspunt moeten zijn, juist ook omdat je vindt dat een kind dat verdient. Als je dat veel subjectiever gaat maken naar de beleving van het kind, wat in sommige gevallen zeer begrijpelijk is, dan zou dat uitgangspunt ook uitgehold kunnen worden. Ik ben benieuwd naar de visie van de VVD daarop.

De heer Ellian (VVD):

Dat is een heel terechte vraag van collega Ceder. Hij maakt het probleem eigenlijk heel scherp. Je hebt een categorie van gevallen – die groep wil ik niet te groot maken – waarin een kind van 10, 11, 12 of 13 zegt: gelet op de omstandigheden, op hoe ik mijn leven wil inrichten en op de band die ik met mijn moeder en vader heb, zou ik het prettig vinden als ik bijvoorbeeld niet elke twee weken een weekend weg hoef of als we het we het anders kunnen inrichten. Ik weet dat de familierechter nu kinderen vanaf 12 jaar hoort. Als het gaat om ouderverstoting, zoek ik heel erg naar de balans. Ja, het uitgangspunt staat overeind dat beide ouders zo veel mogelijk betrokken moeten zijn bij de omgang met het kind. Dat is het uitgangspunt. Ik betrapte me echter zelf op dat je, als je het over ouderverstoting hebt, ook de categorie kunt vergeten die om welke reden dan ook misschien toch iets anders zou willen. Ik zou willen dat die stem gehoord werd.

De voorzitter:

Dat is afdoende voor de heer Ceder. Gaat u verder. U gaat afronden, hè?

De heer Ellian (VVD):

Ja, ik ga afronden. Mijn laatste punt is dat we een brief hebben gekregen over de niet-erkenning van gesloten kindhuwelijken in andere landen. Ik heb die brief gezien. De Minister formuleert een aantal bezwaren waarom de uitvoering van de motie-Van Toorenburg/Van Wijngaarden onverstandig zou zijn. Ik stel mijn vraag mede namens collega Knops, die vandaag helaas niet aanwezig kon zijn omdat hij een andere verplichting had. Zijn we het erover eens dat het ontstaan van dat huwelijk, namelijk dat een kind huwt, op zich een illegale situatie is? Hoe je het wendt of keert, die situatie keuren we eigenlijk volstrekt af. Als de Minister zegt dat hij het categorisch niet-erkennen onverstandig vindt, wat gaan we dan wel doen ten aanzien van deze groep mensen? Want ik denk dat we het er toch met elkaar over eens zijn dat het volstrekt onwenselijk is dat kinderen gehuwd of uitgehuwelijkt worden. Ik kijk uit naar de beantwoording.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Van der Staaij van de SGP.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dank u wel, voorzitter. Het familierecht staat voor grote uitdagingen, zegt de Minister. De SGP deelt die constatering, al zullen we in de toekomst bij allerlei onderwerpen die dan nader aan de orde zullen komen – het is voor mijn gevoel nu wat meer een procesdebat – inhoudelijk verder daarover van gedachten wisselen. Laat ik als schot voor de boeg zeggen dat de SGP veel vormen van flexibilisering eerder als een risico dan als een kans ziet, juist vanuit het belang van het kind.

Ik kom nu allereerst bij het onderwerp «scheiding». Het recente eindrapport Scheiden zonder Schade laat zien dat er heel veel goed werk is verricht. Ook oud-Minister Rouvoet, die hier aanwezig is, heeft hier veel waardevolle inzet voor gepleegd samen met veel andere mensen. Respect voor al het werk dat verricht wordt! Het gaat om een maatschappelijke beweging, wordt er ook gezegd. Dit zal wel door moeten gaan, want als het alleen hierbij blijft en we verlaten onze aandacht voor dit onderwerp, dan zal het ook het ook makkelijk verslappen. Ik denk dat de vraag aan de Minister dus ook is hoe hij dit onderwerp levend wil houden en hoe hij de bewustwording blijvend wil versterken.

Voorzitter. Dan kom ik op het recente rapport. Bij de voorbereiding van dit debat vond ik het nader onderzoek naar de relatie tussen vormen van jeugdhulp en scheiding toch wel het meest in het oog springen. De kans dat kinderen van gescheiden ouders met jeugdzorg te maken krijgen is aanzienlijk groter dan voor kinderen van ouders die bij elkaar zijn. De onderzoekers dagen ons ook uit met prikkelende vragen. Is jeugdhulp eigenlijk wel effectief als de ouders het kernprobleem vormen? Is het dan wel normaal dat gemeenten voor alle kosten opdraaien? Is scheiden het nieuwe normaal of moeten we veel meer aan preventie doen?

Het is goed dat de Minister inzet op verbinding met andere beleidsterreinen, maar ik zou ook graag de aandacht willen vragen voor bewustwordingscampagnes voor onderwijs en voor relatieondersteuning, dus om veel meer te kijken hoe we preventief kunnen inzetten op het versterken van relaties en daarmee het voorkomen van allerlei relatiebreuken, waar kinderen, hoe je het wendt of keert, zo vaak, zo veel en zo ernstig de dupe van zijn. Wij vinden dat een onderbelicht onderwerp. We snappen alle gevoeligheden, maar wij vragen aan de Minister: pak de handschoen op die de onderzoekers hier neerleggen.

Voorzitter. Dan kom ik op meerouderschap en deelgezag. De Minister schrijft dat het kabinet voor de zomer een knoop doorhakt over deelgezag en meerouderschap. Voor deelgezag snap ik dat. Het was ook toegezegd dat dit nog nader in kaart zou worden gebracht. Van meerouderschap stond ik even te kijken, want ik dacht, eerlijk gezegd, dat we nog niet zo heel lang geleden een uitgebreide brief hadden gehad waarin eigenlijk werd gezegd: we hebben alles gewogen en na die grondige weging geconcludeerd dat het niet verstandig is om die weg op te gaan. Hoe verhoudt zich de nieuwe weging tot die eerdere conclusie, is mijn vraag aan de Minister? De SGP vraagt ook of de reacties op de internetconsultatie over deelgezaggronden worden meegewogen en vraagt daarbij om het belang van het kind daarbij zwaar te wegen, dus als eerste te overwegen. Ik wijs niet alleen op het kritische advies van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming maar ook op de zorgen van Defence for Children dat de wens van volwassenen lijkt te domineren over het belang van kinderen. Ik denk dat we daar steeds alert op moeten zijn. Ik vraag of de Minister serieuze, gerichte, praktische oplossingen die een alternatief kunnen zijn voor constructies als deelgezag ook wil meewegen.

Voorzitter. Dan tot slot nog het punt van de algehele gemeenschap van goederen. Het aangekondigde wetsvoorstel over notariskosten voor de algehele gemeenschap van goederen wordt door dit kabinet nu van tafel geschoven, als ik het goed begrijp. Wij betreuren dat. Wij betreuren vooral de extra omweg om langs de notaris te moeten als je gewoon voor algehele gemeenschap van goederen wilt kiezen. Wat zijn de onoverkomelijke inhoudelijke bezwaren tegen het wetsvoorstel? In de versie voor de consultatie konden we namelijk lezen dat de koepels van notarissen en ambtenaren van de burgerlijke stand een positieve grondhouding hadden. Het voorstel was bescheiden en eenvoudig en prima uit te voeren door de burgerlijke stand. Kortom, waarom zou die weg toch niet worden vervolgd, is mijn vraag.

Voorzitter. Tot zover mijn bijdrage.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Ceder van de ChristenUnie.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Er staan een aantal thema's op de agenda, maar ik zal me beperken tot een aantal daarvan die mij aan het hart gaan. Ik heb sinds 2015 als advocaat ook mede personen- en familierecht mogen doen. Heel ingewikkelde vraagstukken die wij nu teruglezen en zien, zijn toen ook voorbijgekomen. Ik snap ook dat het ingewikkeld en complex is en dat het daarom politieke aandacht verdient.

Allereerst ga ik in op het eindrapport Scheiden zonder Schade. Oud-Minister Rouvoet is er nu ook. Hij heeft een groot aandeel gehad in dit project. Als ouders scheiden of uit elkaar gaan heeft dat invloed op het kind. Voorkomen moet worden dat kinderen schade ondervinden van een scheiding. Helaas wijst de praktijk uit dat dit niet altijd lukt. Een deel van de kinderen raakt hierdoor in de knel en dan blijkt aanvullende ondersteuning en soms zelfs de jeugdbeschermingsketen nodig om tot een oplossing te komen. Hoewel het bij scheiding of het feit dat ouders uit elkaar gaan om een aangelegenheid gaat die zich in de privésfeer afspeelt, worden de gevolgen en de kosten heel vaak op de maatschappij afgewenteld. De SGP gaf net al aan dat er forse kosten worden gemaakt voor jeugdzorg voortvloeiend uit een scheiding of uit het feit dat ouders met ruzie uit elkaar gaan. Gemeenten roepen dan ook op tot een stevige aanpak. In dat kader lees ik ook het eindrapport Scheiden zonder Schade. Ik ben blij dat dit is afgerond. Volgens mij is de brede maatschappelijke beweging rond scheiden die het programma beoogde, goed tot stand gekomen. Dat is knap en daar ben ik blij mee.

Het programma is nu afgerond en daarmee ook de regiolabs en de energie die daarmee is losgekomen. Hoewel ik lees dat de Staatssecretaris nog wat pilots en onderzoeken door laat lopen en de opbrengsten daarvan wil verbinden aan lopende uitgaven in de jeugdzorg en de jeugdbescherming, vraag ik me toch af of gemeenten en professionals bijvoorbeeld al voldoende deze problematiek geïnternaliseerd hebben om dit zonder de katalysator die het programma Scheiden zonder Schade had, blijvend een plek te geven. Hoe kan de Staatssecretaris ervoor zorgen dat gemeenten tussen nu en bijvoorbeeld de afronding van de hervormingsagenda gestimuleerd worden en blijven om zich hier verder in te ontwikkelen, zeker nu de komende weken weer allemaal nieuwe wethouders jeugd hun plek gaan innemen? Ik hoor dat het onderwerp zeer innig verweven is met de groeiende kosten van de jeugdzorg. Juist daarom is het belangrijk om daar snel antwoord op te geven, zodat nieuwe wethouders dit mee kunnen nemen. Hoe wordt de voortgang nu bijgehouden? Zou ik een toezegging kunnen krijgen dat de Staatssecretaris de Kamer regelmatig gaat informeren over de voortgang van de pilots en de implementatie van de nieuwe scheidingsaanpak in juridische procedures, vroegtijdige ondersteuning en toerusting van professionals?

Voorzitter. Dan kom ik op de vraag welke bewindspersoon of welk departement de regie heeft op dit onderwerp? Is de Staatssecretaris het met mij eens dat dit onderwerp zo cruciaal is dat dit vraagt om een duidelijke voortrekkersrol van één ministerie. Zo ja, ziet de Minister daarin een rol voor zichzelf of voor bijvoorbeeld VWS? Het is wat ons betreft belangrijk dat daar een duidelijke regierol in komt.

Voorzitter. Dan kom ik op de bevoegdheden van de rechter. Bij complexe scheidingen staat het belang van kinderen voorop, maar soms staat bijvoorbeeld de problematiek van de ouders de goede zorg voor hun kinderen in de weg. Kunnen we de rechters meer instrumenten geven of kunnen we anders kijken naar de instrumenten die ze juridisch gezien al hebben, maar die vanuit kostenoverwegingen minder worden ingezet? Ik kijk uit naar de reactie van de Minister.

Voorzitter. Ik kom op de gescheiden uithuisplaatsingen. Het is goed dat de Richtlijn Uithuisplaatsing wordt herzien en dat het uitgangspunt «samen plaatsen, tenzij» steviger geformuleerd wordt. Soms zijn er alleen praktische belemmeringen. Wordt dan ook de optie meegenomen om niet de kinderen uit huis te plaatsen, maar bijvoorbeeld de ouder of de ouders? Wat ons betreft dient uithuisplaatsing van een kind echt de allerlaatste optie te zijn. Wij willen nog liever dat een ouder uit huis moet dan een kind, als een ouder voor problemen zorgt, om het gechargeerd te zeggen. Is het een idee om dat mee te nemen in de richtlijn?

Voorzitter, heb ik nog wat tijd?

De voorzitter:

Nee, maar ik gun u nog een laatste opmerking.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Dan heb ik nog één punt. Dat gaat over het wegnemen van de notariskosten in de algehele gemeenschap van goederen. In het regeerakkoord uit 2017 was de afspraak gemaakt dat we de notariskosten zouden wegnemen voor echtparen die in algehele gemeenschap van goederen wensen te trouwen. Nu moeten echtparen namelijk flinke kosten maken, wanneer zij deze keuze maken. Die wens van mijn fractie staat nog steeds. De Minister geeft aan op basis van de consultatie af te willen zien van verdere behandeling van het wetsvoorstel. Wij willen daar nog niet in meegaan. Ik vraag de Minister daarom nu nog niet over te gaan tot intrekking van het voorstel, maar aan te geven welke bezwaren naar boven komen en waarom die dermate zwaar wegen dat het wetsvoorstel wordt ingetrokken en welke alternatieven er nog mogelijk zijn.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan vraag ik mevrouw Van Ginneken om tijdelijk het voorzitterschap over te nemen.

Voorzitter: Van Ginneken

De voorzitter:

Dat doe ik graag. Bij dezen geef ik het woord aan de heer Van Nispen van de Socialistische Partij.

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel. Ik begin met internationale kinderontvoering, waarbij een kind door een van de ouders in strijd met de afspraken wordt meegenomen naar een ander land. Dat levert schrijnende toestanden op. We kennen daar veel voorbeelden van. De regels lijken hier tekort te schieten. Want wat als een ander land het Haags Kinderontvoeringsverdrag niet naleeft? Er gebeurt dan vaak niets. Dat kan toch eigenlijk niet? Het uitgangspunt om worteling in het andere land te voorkomen is: eerst terug, dan pas praten. Wat kan de Minister in voorkomende gevallen voor de slachtoffers betekenen? Worden andere landen daarop aangesproken? Wat is er gebeurd met onze aangenomen motie dat slachtoffers meer hulp en bijstand van de Nederlandse overheid moeten krijgen? Wanneer horen we daar meer over? Waarom is er geen fonds om te voorkomen dat slachtoffers financieel geruïneerd raken? Hoe zit het met de toezegging over het LBIO dat er meer rekening zou worden gehouden met de omstandigheden, bijvoorbeeld een internationale kinderontvoering, waardoor het innen van alimentatie volstrekt onredelijk zou zijn?

Ook voor het grote onrecht van ouderverstoting hebben wij vaak aandacht gevraagd, dus voor het feit dat een kind zonder goede reden wordt weggehouden bij een van de beide ouders. Ook de VVD en D66 vroegen daar eerder al vaak naar. We komen ouderverstoting nu nog steeds zo vaak tegen. Afspraken en zelfs rechterlijke uitspraken kunnen eigenlijk ongestraft in de wind worden geslagen zonder gevolgen of sancties. Dat kan niet. Dat is onrecht. Het Expertteam ouderverstoting deed de aanbeveling om ouders in een vroegtijdig stadium te waarschuwen dat zij de wet overtreden, dat het vaststellen van sancties snel moet gebeuren, bijvoorbeeld uiterlijk binnen twee weken, dat hiervoor een korte procedure met de rechterlijke macht wenselijk is en dat de uitvoering moet plaatsvinden door gespecialiseerde politie in burger. Dat is een duidelijke aanbeveling die door D66 en de SP ook in een motie werd gegoten. Die motie werd aangenomen, maar sindsdien is er weinig gebeurd. Nu komt er weer een onderzoek. Waarom precies? Want we weten toch al heel erg veel. Wat is er nog meer nodig? Waarom geen concrete actie?

Dan kom ik op alimentatie en het bijstandsverhaal. Wij kennen het schrijnende voorbeeld van een gebrek aan menselijke maat bij de overheid. Dat is niet voor het eerst. Een vrouw zit in de bijstand en heeft recht op alimentatie van haar ex. Maar die onderhoudsplichtige heeft echt geen cent te makken; dat ziet iedereen. Toch eist de gemeente dan dat mevrouw gaat procederen tegen haar ex. Dat is totaal zinloos. De rechtbank zegt dat ook. Dat lijkt op niets, maar het verstoort de verhouding wel nog verder. Het levert een hoop stress op en kost een hoop geld, waar de belastingbetaler uiteindelijk voor opdraait. De rechtbank oordeelt glashelder, echt keihard, dat hier dan door toedoen van de overheid onnodig geprocedeerd moet worden door partijen. Wat gaat de Minister doen om deze kansloze manier van werken in alle geledingen van de overheid te stoppen?

De voorzitter:

Er is een interruptie van de heer Ceder.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Het punt dat de SP aanhaalt, ben ik ook vaak tegengekomen. Het is soms alleen zo dat de gemeente het initiatief neemt, omdat die de bijstand geeft. Dus dan procedeert de gemeente zelf om dat voor elkaar te krijgen. Ziet de SP daar nog ruimte in? Is het hele concept dat de betaling van alimentatie afgetrokken wordt van de bijstand, dus dat een ontvanger van de bijstand er niet op vooruitgaat, het punt? Of gaat het om het procederen an sich? Want dan zou de uitkomst zijn dat de gemeente die de bijstand verleent, procedeert in plaats van de bijstandontvanger. Ik hoop dat u mijn punt begrijpt.

De heer Van Nispen (SP):

Ik doe mijn best om het punt te begrijpen, maar ik denk dat de heer Ceder hier gewoon meer van afweet dan ik, ook vanuit zijn praktijkervaring. Het punt dat ik hier aan de orde heb proberen te stellen, is de rechterlijke uitspraak die ik ben tegengekomen. Ik weet dat dit een breder probleem is en dat het vaker voorkomt dat partijen er door de gemeente toe worden aangezet om te procederen, maar iedereen ziet dat het een onnodige procedure is. Het punt dat ik maak is dus vrij beperkt. Het gaat mij om het voorkómen van onnodig procederen waar niemand wat mee opschiet; in ieder geval niet degene die alimentatie zou moeten ontvangen, ook niet degene die alimentatie moet betalen, niet de gemeente, want uiteindelijk valt er niets af te trekken van de bijstand, en al helemaal niet de belastingbetaler, die uiteindelijk opdraait voor de kosten. Dat is volgens mij zinloos. Dat is het beperkte punt dat ik hier maak.

De voorzitter:

Vervolgt u uw verhaal.

De heer Van Nispen (SP):

Dan noem ook ik het uithuisplaatsen, waarbij broers en zussen nog steeds te vaak worden gescheiden. We weten niet of daar altijd een goede reden voor is, omdat de registratie gebrekkig is. Naar aanleiding van een motie van de SP is er onderzoek gedaan naar hoe er, nog beter dan nu, voor kan worden gezorgd dat broertjes en zusjes bij elkaar worden geplaatst. Ik heb grote twijfels bij de conclusie dat een wettelijke verankering van het uitgangspunt «samen plaatsen, tenzij» geen meerwaarde zou bieden. Sterker nog, ik denk dat dat wel zou moeten. Dat is namelijk het recht van het kind. En ja, er zijn beperkte plaatsingsmogelijkheden, dus moet je pleeg- en gezinshuisouders beter faciliteren en ondersteunen. Daar zijn financiële belemmeringen. Ik noem aanbevelingen als een hogere vergoeding, van het pleegouderschap deels een betaalde baan maken en een vergoeding ten behoeve van verbouwing om ruimte te maken voor de opvang van meerdere kinderen. Dat zijn allemaal aanbevelingen. Wat gaat de Minister hier allemaal mee doen? In zijn beleidsreactie gaat hij in ieder geval in volle vaart aan al deze punten voorbij.

In 2018 al kregen wij de toezegging dat er een wet zou komen om te zorgen voor beter toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van minderjarigen. Nu blijkt dat die wet er niet gaat komen. Ja, een deel ervan, maar dat is iets anders dan wat is toegezegd en het is ook niet het belangrijkste deel. En ook dat gaat op de lange baan. Waarom is dit niet belangrijk voor de Minister? Dit gaat dus over het toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van minderjarigen.

Tot slot. Over adoptie komen we nog te spreken, maar voor nu heb ik één punt. De SP is al heel lang voorstander van financiële compensatie voor geadopteerden die op zoek zijn naar waar ze vandaan komen, van wie ze afstammen; kort gezegd, waar hun wortels liggen. Ze zijn nog steeds op hun eigen financiële middelen aangewezen. Er wordt gewerkt aan een expertisecentrum bij Fiom, maar de Minister ziet ook de kritiek van veel geadopteerden. Ons voorstel is: geef die mensen nou zelf de regie. Zorg voor een onderzoeksfonds voor geadopteerden, waaruit een basisbedrag kan worden geput, al dan niet via een aanvraagprocedure met een toetsing achteraf als we denken dat het fraudegevoelig zou kunnen zijn. De geadopteerde kan dan zelf beslissen hoe hij of zij aan waarheidsvinding wil doen: zelf, met behulp van een belangenorganisaties of nog anders. Graag een reactie op dit punt.

De voorzitter:

Dank aan de heer Van Nispen. Ik geef graag het voorzitterschap weer aan hem terug.

Voorzitter: Van Nispen

De voorzitter:

Dank u wel. Vanwege het feit dat het enige minuten lopen is naar de ruimte waar de Minister de beantwoording gaat voorbereiden, stel ik voor om te schorsen tot 11.00 uur.

De vergadering wordt van 10.32 uur tot 10.58 uur geschorst.

De voorzitter:

Aan de orde is de beantwoording van de Minister voor Rechtsbescherming in eerste termijn. Daarvoor geef ik hem het woord.

Minister Weerwind:

Meneer de voorzitter, commissieleden, dank u wel. U hebt mij veel vragen gesteld. Ik wil starten met een algemene inleiding. Ik heb getracht te komen tot een inhoudsopgave. Ik wil eerst ingaan op de thematiek van scheiden, daarna draagmoederschap, meerouderschap, het Expertisecentrum Interlandelijke Adoptie, internationale kinderontvoeringen, naamrecht, kindhuwelijken, erfrecht, de vraag die over gender gesteld is en tot slot nog een kopje overig, in de breedste zin des woords.

Ik dank de commissie voor de vele vragen en opmerkingen die geplaatst zijn. We hebben het over verschillende familierechtelijke onderwerpen. Ik ben verheugd om met u daarover te spreken. Het is van belang. Enkelen van u hebben dat ook gezegd. Deze onderwerpen staan dicht bij ons en raken ons ook echt. Immers, het familierecht raakt alle Nederlanders. Velen van u hebben dat ook gebezigd. Dat gezegd hebbend, vraagt het werk op dit terrein van mij, van de ambtelijke functionarissen en van u ongelofelijk veel zorgvuldigheid en veel aandacht. Daarom kan ik veel onderwerpen soms procesmatig beantwoorden. Ik besef tegelijkertijd dat het continu in ontwikkeling is, dus het werk is nooit af. Hoe gezinnen gevormd worden, hoe we met elkaar samenleven en wat daarin maatschappelijk belangrijk wordt gevonden, ontwikkelt zich. De tijd en de samenleving staan niet stil. Dat vraagt om aanpassingen in beleid en wetgeving.

Voorzitter. Het is misschien goed om heel scherp te stellen waar ik mij voor wil hardmaken in deze bestuursperiode. De komende periode staan voor mij het belang en de rechten van het kind centraal. Daarvoor wil ik mij hardmaken. Wat betekent «het belang van het kind» in mijn ogen dan concreet? Ik formuleer dat als volgt. Alle kinderen in Nederland hebben het recht om gezond, veilig en kansrijk op te groeien, het liefst in een harmonieuze gezinssamenstelling, hoe die er ook uit mag zien.

Welke resultaten wil ik boeken in deze kabinetsperiode? Ik wil een zorgvuldig besluit nemen over de toekomst van interlandelijke adoptie. Ik streef ernaar – ik vind dat ik dat moet doen – om dit in de tweede helft van april met u te delen en het daarna met u te bespreken.

Een tweede punt om concreet resultaat op te boeken is het opzetten van het expertisecentrum, zodat kinderen en volwassenen hun afstamming en identiteit leren kennen.

Op het gebied van binnenlandse adoptie wil ik mij de komende tijd hardmaken voor de oplevering van een onderzoek naar het verleden en het geven van erkenning aan het leed dat is geleden.

Het bieden van een veilige omgeving aan kinderen gaat ook om het op een veilige manier in vervulling laten gaan van een kinderwens. Ik heb het dan over draagmoederschap. Mijn inzet is dat het wetsvoorstel na de zomer komt. Dat is te vaak zo, in uw ogen, maar u hoorde mij net spreken over zorgvuldigheid, en dit ligt heel complex. Ik streef ernaar om daarmee te komen in het derde kwartaal, maar het kan ook het vierde kwartaal worden. De lessen van de commissie-Joustra wil ik daarin al concreet betrekken.

De heer Van der Staaij (SGP):

De Minister onderstreept terecht het belang van zorgvuldigheid bij ingewikkelde besluitvorming. Tegelijkertijd krijgen we, als het gaat om de toekomst van interlandelijke adoptie, wel veel signalen dat het voor veel betrokkenen echt wel van belang is dat er op korte termijn helderheid komt, ook om de kennis en kunde bij organisaties in stand te houden. Heeft de Minister dat signaal ook op die manier begrepen, dus dat we niet weer verder uitstel moeten krijgen? De Minister sprak nu over «de tweede helft van april». In zijn brief noemde hij eerder 18 april. Dan zou er echt wel duidelijkheid moeten zijn.

Minister Weerwind:

Dat is een terechte opmerking van de heer Van der Staaij. De afgelopen maanden, sinds ik dit dossier op 10 januari heb overgenomen, heb ik mij bewust gerealiseerd dat in februari interlandelijke adoptie een jaar stil heeft gestaan en bevroren is. Dat treft wensouders. Dat treft kinderen. Dat treft de landen waar we de kinderen uit halen. Ik heb met koepelorganisaties gesproken. Ik heb met specialisten uit het veld gesproken. Ik heb met de Kinderombudsman gesproken. Ik zeg «man», maar het is een vrouw die de functie bekleedt, dus ik worstel even met de precieze typering. Ik heb met alle betrokken actoren gesproken, omdat het zo ongelofelijk belangrijk is om een goed besluit te nemen en dat aan u voor te leggen. Ik heb een zorgvuldig pad bewandeld en ik wil dat er in april hier gewoon een brief ligt, zodat we die kunnen bespreken. Ik maak haast. Ik besef hoe moeilijk het ligt, want het onderwerp heeft heel veel gezichten en voor- en tegenstanders. Dank u wel dat u de zorgvuldigheid in dezen erkent en onderkent.

Laat ik vooropstellen dat, sprekend over dat draagmoederschap, ik net over het wetsvoorstel heb gesproken. Laten we helder zijn: het is niet alle kinderen in ons land gegund om in een veilige en harmonieuze omgeving op te groeien. Ik sluit mijn ogen daar niet voor. Als ik daarover spreek, denk ik aan complexe scheidingen in het bijzonder, waarbij kinderen vaak ongewild de dupe worden van vechtende ouders en er echt blijvende schade van kunnen ondervinden. Meneer Ceder, u raakt mij met uw creativiteit van uw opmerking: waarom kinderen uit huis plaatsen en waarom niet een van de ouders uit huis plaatsen? Uw manier van denken daarover is boeiend.

Laat ik vooropstellen dat ik dit niet alleen doe. Ik doe dit namens het Ministerie van Justitie en Veiligheid, samen met dat van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ook met de VNG. Ook met de rechtspraak. U hoort mij het breder bekijken. Ik denk integraal, want als we dan komen met een voorstel, vind ik ook dat het een menselijke maat in zich moet hebben en tegelijkertijd ook uitvoeringsgericht moet zijn.

Als je spreekt over Scheiden zonder Schade, dan kijk ik naar de perstribune en dan zie ik inderdaad de heer Rouvoet zitten. Uiteraard heb ik ook de kranten van vanochtend gelezen. In de NRC las ik een artikel waarin het programma ook werd genoemd. Ik vind het een krachtig programma. Ik mocht ook bij de slotmanifestatie aanwezig zijn. Dat het daar niet bij ophoudt en mag ophouden, moge duidelijk zijn. Het is een aanzet en die vergt continue aandacht en continue doorleving. Vanuit deze plek wil ik nogmaals de heer Rouvoet – en dat heb ik ook bij de slotbijeenkomst gesteld – danken voor zijn ongekende inspanningen in dezen.

Voorzitter. Ik ga nu in op de verschillende onderwerpen. Ik raakte net al Scheiden zonder Schade aan. Daar is een x-aantal vragen over gesteld. De eindrapportage heeft u van mij mogen ontvangen. Er is veel gedaan, maar scheidingen komen nooit alleen. Dat zegt Jeugdzorg Nederland ook terecht. De tijd is ook gekomen om de geleerde lessen te verspreiden en kansrijke opbrengsten uit het programma verder te ontwikkelen. Samen met het sociale en juridische domein, gemeenten, VWS en anderen, wil ik afspraken maken over het borgen van de uitkomsten van het programma Scheiden zonder Schade.

Gisteren sprak ik de Nationaal Rapporteur Seksueel Geweld, de heer Herman Bolhaar. Hij nam mij mee. Je hebt zo ongekend veel beleid. Het accent hoort in Den Haag en in de rest van het land nu ook te rusten op het doen, op het uitvoeren en op het hebben van die terugkoppeling van het doen: wat betekent het voor het beleid? Leren. En zo kijk ik ook naar dit soort beleidskaders. Zorg ervoor dat we echt praktijkervaring opdoen en dat we zien dat het een maatschappelijk effect realiseert. Daar ligt mijn focus ook op. Dan heeft u een ander uitgangspunt van mij als persoon. Ik wil mij hard blijven maken om de negatieve invloed van scheidingen op kinderen en de jeugdsector te beperken. Dat kan ik niet alleen. Er moet niet alleen op landelijk, maar ook op regionaal en lokaal niveau – dan heb ik het over de gemeenten – in die keten gedacht en gewerkt worden.

De heer Ellian van de VVD stelde mij een vraag over ouderverstoting. U heeft het over een buitengewoon complex probleem. Ongetwijfeld zult u dat met mij eens zijn. Het is een probleem dat alleen maar verliezers kent, namelijk het kind en de ouder. Het leidt tot schrijnende gezinssituaties. Ik vind het dan ook belangrijk – want u vroeg ook naar mijn standpunt in dezen – dat we er alles aan doen om ouders en kinderen contact te laten houden met elkaar, juist omdat dit contact wat mij betreft een fundamenteel recht is. Ik onderschrijf de urgentie voor een actief handhavingsbeleid als omgangsafspraken niet worden nageleefd. Tegelijkertijd zie ik ook de noodzaak om verdere schade voor het kind te voorkomen. Ik vind het dan ook belangrijk dat het belang van het kind altijd de eerste overweging is bij de inzet van de politie en bij het toepassen van sancties.

Laat ik even inzoomen op de inzet van de politie. U hoort mij weer de termen «zorgvuldigheid» en «terughoudendheid» bezigen, zeker waar andere wegen bewandeld kunnen worden om dat belang beter te beschermen, maar ook om contactverlies terug te dringen of te voorkomen. U zult mij terecht vragen: hoe dan, als je het niet verwacht van de sterke hand? Dan zeg ik: kijk naar de preventie, kijk hoe contactverlies ontstaat en kijk hoe je de specialisten contactverlies ... En nu kom ik weer op het experiment dat we hebben uitgevoerd, namelijk de pilot, waarvan u het eindrapport heeft gezien. Daarin zeg ik: zet die vroegtijdig in. Voorkomen is beter dan genezen. Dat Hollandse adagium bezig ik dan in dezen.

Ik onderzoek ook in de pilot Klein Nederland of de elementen van de verschillende pilots gezamenlijk tot een effectieve nieuwe scheidingsaanpak leiden waarmee ouderverstoting voorkomen kan worden. Ik geloof niet in deus ex machina's. Ik onderzoek altijd hoe het daadwerkelijk in de praktijk werkt. Ik weet dat er in Nederland een groep is van, zeg maar, 15%, waarbij het niet lukt om ouderverstoting te voorkomen. We hebben het hier over een vraagstuk dat op tafel ligt waar ik mijn ogen niet voor sluit. Ik weet dat die situatie flink kan escaleren. Daarom praat ik niet alleen met de mensen die het experiment handen en voeten hebben gegeven, maar ik kijk ook naar de politie, het Openbaar Ministerie, Veilig Thuis, de rechterlijke macht en de Raad voor de Kinderbescherming. Dat heeft u mij gevraagd in uw motie: Ga met hen in gesprek. Kom met een concreet handelingsperspectief, dat nu ontbreekt, om er juist met die specialisten contactverlies daadwerkelijk handen en voeten aan te geven, om in de praktijk te kunnen acteren. Dat handelingsperspectief wil ik gereed hebben vanuit de keten die ik zojuist noemde. Ik verwacht dat voor het zomerreces te hebben. Uiteraard wil ik dat soort instrumentaria, want dat zijn het, met u delen. Maar ik verwacht dat u meer geïnteresseerd bent in de vraag of zo'n handelingsperspectief in de praktijk daadwerkelijk leidt tot goede resultaten aan de preventieve kant.

De heer Ellian (VVD):

Ik dank de Minister. Ik bespeur zeker een visie. Hij benoemt namelijk dat het belang van het kind voorop moet staan. Dat proef ik nu al in al zijn woorden. Als het gaat om preventie, loopt er bijvoorbeeld in Oost-Brabant een hele mooie pilot die volgens mij best al positief gewaardeerd wordt. Begrijp ik het goed dat, als het bijvoorbeeld gaat om het handhavend instrumentarium ... Zo noem ik het even. Dat is een beetje een verkeerd woord, want er zit ook privaatrechtelijke handhaving in, maar ik noem het even handhaving van de omgangsregeling. Ik heb twee vragen. Ten eerste. Zijn we het met elkaar eens dat het uitgangspunt uiteindelijk altijd is: je komt na wat je met elkaar hebt afgesproken – pacta sunt servanda; u houdt van Latijnse terminologie – en het is uiteindelijk aan de rechter om een wijziging vast te stellen en toe te staan? Ten tweede. Begrijp ik het goed dat uw uitgangspunt wat betreft preventie is dat als je ouderverstoting wilt voorkomen, je ervoor moet zorgen dat je voordat het probleem ontstaat – dat is dus eigenlijk in het traject van de echtscheiding of het uit elkaar gaan – op tijd de mensen bij de kladden vat, om het maar zo te zeggen? Ik bedoel dat je zegt: wacht even, want u moet er toch samen uit komen, in het belang van het kind? Heb ik u zo goed begrepen?

De voorzitter:

Dat zijn twee vragen ineen.

Minister Weerwind:

Het uitgangspunt onderstreep ik. Laat dat helder zijn. Je maakt afspraken als ouders, als volwassenen, en je zal daarin je nadrukkelijk moeten afvragen wat het voor de kinderen betekent. Dan is het aan de rechter om eventuele wijzigingen vast te stellen, niet aan anderen en niet aan een van de ouders.

Kunt u de vraag die u net stelde over ouderverstoting en de preventie ervan nog één keer herhalen?

De heer Ellian (VVD):

De Minister geeft duidelijk aan dat preventieve aanpak eigenlijk de essentie is om ouderverstoting te voorkomen. «Preventie» is echter een nogal breed begrip. Mag ik het zo begrijpen dat u daarmee bedoelt dat je er in het traject van echtscheidingen héél vroeg bij moet zijn, vanaf het moment dat personen niet meer bij elkaar willen zijn? Zo zorg je ervoor dat partijen op een prettige manier uit elkaar gaan, voor zover dat kan, denkend aan het belang van het kind, om uiteindelijk het vervelende fenomeen van ouderverstoting te voorkomen.

Minister Weerwind:

Ik ben het volstrekt met de heer Ellian eens.

Voorzitter: Van Ginneken

De voorzitter:

Impliciet heeft de voorzitter het voorzitterschap even aan mij overgedragen. De heer Van Nispen heeft een interruptie.

De heer Van Nispen (SP):

Ik zou daar kort op door willen gaan. Alles wat de Minister nu zegt klopt: zorgvuldigheid, terughoudendheid, de nadruk op preventie, onderzoeken over hoe het in de praktijk werkt. Maar dit is natuurlijk een probleem dat al jaren, of zelfs tientallen jaren, speelt. Er is heel veel te zeggen over complexe echtscheidingen. Maar dan heb ik het specifiek over het probleem dat een kind wordt weggehouden bij de ouder in strijd met de afspraken: de afgesproken omgangsregeling of de door de rechter geaccordeerde omgangsregeling. Een ouder kan gewoon met lege handen komen te staan, omdat er heel veel sancties zijn die in de praktijk allemaal niet worden gebruikt. De heer Ellian heeft daar ook al iets over gezegd.

Maar nu ligt er toch al van alles? We hebben toch de commissie-Rouvoet gehad? We hebben daaropvolgend toch het Expertteam ouderverstoting gehad, dat eigenlijk heel concreet heeft aanbevolen wat er moet gebeuren? De Minister zegt: we gaan onderzoeken wat werkt in de praktijk, et cetera. Volgens mij is heel concreet duidelijk dat ouders erop moeten worden gewezen dat ze de wet overtreden als dat het geval is. Volgens mij is ook duidelijk dat sancties snel opgelegd moeten kunnen worden in een korte, snelle rechterlijke procedure. Die is er nu volgens mij nog niet. Uitvoering van de sancties zou ook door de politie moeten gebeuren. Ik snap dat het allemaal heel eng klinkt. Dat willen we allemaal liever niet. Maar als je het niet doet, kunnen ouders ongestraft een door de rechter opgelegde omgangsregeling aan hun laars lappen. Dat kan niet. Ik wil het dus graag concreter hebben van de Minister. Dat is mijn vraag.

De voorzitter:

Het woord is aan de Minister.

Minister Weerwind:

Voorzitter, dank u wel. Meneer Van Nispen geeft aan dat dit niet iets is van de afgelopen jaren, maar dat dit een oud vraagstuk is. Daar is heel veel onderzoek naar gedaan en er zijn heel veel instrumenten voor bedacht. Via de pilot waar u aan refereert, zijn we daarmee aan de slag gegaan. U vraagt mij wat ik concreet doe en nog ga doen. Je kan wel praten over een nieuwe manier van scheiden en het welbevinden van kinderen centraal stellen, maar waaruit blijkt dat de eindrapportage zoals we die ontvangen hebben ook landt? Wat gaan we nu concreet doen? Er is maatschappelijk urgentiebesef. Daar zijn we het allemaal over eens in deze vergaderkamer. Maar hoe nu verder? Want we willen inderdaad dat de kinderen de juiste hulp krijgen en dat de jeugdzorg ontlast wordt wat betreft de gevolgen van scheidingen. Dat zijn uitgangspunten die ik u hoor bezigen. Via u, mevrouw de voorzitter, kijk ik de heer Van Nispen aan.

Hoe doen we het dan? Een. Ik verbind alles met huidige beleidsopgaven. Samen met VWS en gemeenten wil ik de verbinding met andere beleidsopgaven daadwerkelijk versterken. Ik vraag daarbij expliciet aandacht voor het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming en de hervormingsagenda, niet te vergeten. Het gaat ook om bewustwording, ook bij professionals; ik dacht dat u dat zei, meneer Van der Staaij. Er is niet veel nodig om dit onderwerp levend te houden. Want iedereen is zich er steeds meer van bewust dat relatie- en scheidingsproblematiek een belangrijk maatschappelijk onderwerp is, dat we het moeten verbinden met beleid dat we nu hebben en dat we het moeten doorontwikkelen.

Diverse pilots hebben dan wel goede resultaten opgeleverd, maar het gaat er nu om dat we samen met betrokken partijen de komende jaren de pilots aan elkaar koppelen en integraal blijven experimenteren. Het doel is om een blauwdruk van de nieuwe scheidingsaanpak te ontwikkelen, waarbij de verschillende elementen van de scheidingsaanpak in samenhang zijn onderzocht. Het doel is ook dat we het af en toe wetenschappelijk toetsen en verder onderbouwen.

U vraagt mij om ook tijdsgebonden iets te noemen. Medio 2024 wil ik de thermometer in het proces steken om te kijken waar we staan en wat de concrete resultaten zijn. Ook met betrokken partners wil ik ervoor zorgen dat zo'n digitaal plein, een van de instrumenten van dit program, live gaat, om ouders die in scheiding liggen van goede informatie en voorlichting aan de voorkant te kunnen voorzien. Dat is het tweede punt.

Het derde punt om de concretiseringsslag te maken, is professionalisering. Ik sprak net over de keten. Ik noemde VWS, gemeenten en professionals. Het gaat om het verspreiden van geleerde lessen, het kenbaar maken van opgedane resultaten, het versterken van inzichten en het vergroten van kennis. Op deze manier ga ik de geleerde lessen uit het programma dan verder brengen en gezinsproblematiek integraal aanpakken. Ik heb net aangegeven: ik kan dit niet alleen. Ik voel me daarin ook ondersteund door de aandacht die u voor dit onderwerp heeft.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de heer Van Nispen om te zien of dit afdoende antwoord op zijn vraag is. De heer Van Nispen wil daar even op reageren.

De heer Van Nispen (SP):

Dank. Nogmaals, ik kan de Minister helemaal volgen en ik ben het met alles eens. Maar ik hoop dat de Minister mij ook mijn ongeduld en enig ongenoegen vergeeft, bijvoorbeeld over een heel concreet voorstel uit de Kamer. Dat wordt ook onderbouwd door het Expertteam ouderverstoting, de pilot van D66 en de SP. Als een omgangsregeling bewust niet wordt nageleefd en getraineerd, moet er uiteindelijk door de politie op gewezen worden: «Let op! Wat u doet is strafbaar. Dat is onttrekking aan het gezag en kan tot sancties leiden.» Met die pilot is gewoon niks gedaan. Dat is uiteindelijk geblokkeerd vanuit de politie. Het ministerie heeft daar geen gevolgen aan gegeven. Het tweede punt dat ik noemde was een snelle, rechterlijke procedure om te kijken welke sanctie dan zou moeten worden opgelegd. Die is er ook nog niet. Dus het klinkt concreet – ik zeg dat echt met alle respect – wat de Minister zegt, maar ik denk dat er nog hele concrete zaken kunnen worden opgepakt en dat het dus concreter en sneller kan. Daartoe daag ik de Minister uit. Ik heb pagina 102 van het rapport van het Expertteam ouderverstoting voor me liggen. Daar staat echt precies wat aanbevolen is. Die zijn ook niet over één nacht ijs gegaan, wil ik maar zeggen.

De voorzitter:

De heer Van Nispen is op zoek naar een verdere concretisering.

Minister Weerwind:

Ik blijf bij de stellingname dat ik heel nadrukkelijk streef naar dejuridisering. Wanneer het moet, ga ik weer terug naar de rechter. Maar wat geeft de rechter aan mij aan? De rechter zegt: wij hebben voldoende instrumenten. Het is niet zo dat er te weinig instrumenten zijn. We kunnen daarin gewoon doorpakken. Het gaat erom dat die instrumenten ook daadwerkelijk worden gebruikt en dat wordt gekeken in welke gevallen ze effectief zijn. Dat is mijn uitleg. Zo kijk ik daarnaar. U mag best weten dat ik ook de effectiviteit van de instrumenten nadrukkelijk onder de loep heb genomen. Ik weet dat dat onderzoek medio maart afgerond is. Ik ben zeker bereid – want we zullen deze discussie vaker voeren op dit thema – om de resultaten te allen tijde met u te delen.

Voorzitter: Van Nispen

De voorzitter:

Wanneer kunnen we die resultaten verwachten? Dat vraag ik als voorzitter. Daarna kan ik weer verder. Dank, mevrouw Van Ginneken. Excuus voor de verwarring. Ik bedankte mevrouw Van Ginneken, maar ik vroeg als voorzitter wanneer we de resultaten van het onderzoek naar de effectiviteit van de instrumenten kunnen verwachten. Dat is dan nog mijn vraag.

Minister Weerwind:

Ik noemde net: medio maart 2023. Als ik die heb, zal ik die met u delen.

Ik kan heel diep ingaan op Scheiden zonder Schade, maar ik denk dat ik de hoofdpunten heb behandeld. Ik wil met uw permissie dus doorgaan naar draagmoederschap. Ik heb nog één toevoeging op het punt dat handhaving van belang is naast preventie. De heer Ellian vroeg mij daarnaar. Ik heb net gewezen op de afspraken die ik maak met de politie, het Openbaar Ministerie, de Raad voor de Kinderbescherming en Veilig Thuis. Ik weet dat de handreiking voor het handelingsperspectief beschikbaar is voor het zomerreces van 2022. Dat maak je het concreet.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Aangezien de Minister naar een ander punt gaat, heb ik nog even een vraag over de samenwerking. Ik ben blij om van de Minister te horen dat het in de praktijk nu vooral doorpakken is. Ik denk dat er overlap is met VWS en JenV. Als ik de antwoorden van de Minister hoor, ben ik ook zeer positief gestemd over hoe de Minister daarmee omgaat. Ik vraag me af of hij ook de noodzaak ziet om samen met de bewindspersoon van VWS op te trekken – er is namelijk sprake van een raakvlak – om ervoor te zorgen dat het plan om door te pakken ook echt voldoende geïmplementeerd wordt.

Minister Weerwind:

Het antwoord op de vraag van de heer Ceder is: ik werk integraal. Dus daar waar ik VWS, in dit geval de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, nodig heb, zoek ik contact met hem en wijs ik hem erop dat dit een urgent vraagstuk is. Dat hoef ik hem overigens niet uit te leggen; dat is uit de gesprekken duidelijk gebleken. We moeten de schouders hier samen onder zetten. Dat is dan op rijksniveau, maar zo heb ik ook de VNG, de Raad voor de rechtspraak en al die andere ketenfactoren nodig. Ik kan dit niet alleen. Dat besef zit goed in mijn hoofd.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik had in dit kader ook nog verwezen naar het rapport dat in opdracht van VWS is gemaakt over de relatie tussen scheidingen en jeugdzorggebruik. De vraag die de onderzoekers stelden, was of de overheid meer in zou kunnen zetten op de preventie van scheidingen en de versterking van relatie- en communicatievaardigheden. Kunnen ze niet eerder een stap zetten om te kijken hoe je die problematiek kunt voorkomen? Hoe reageert de Minister daarop?

Minister Weerwind:

Het antwoord op de vraag van meneer Van der Staaij is het volgende. Waar houdt de rol en de positie van de overheid op? Waar houdt de verantwoordelijkheid op? Ik kan via bewustwordingscampagnes richting de burgers wijzen op wat de consequenties zijn van een scheiding. Dat doen we. Daar wijs je op. Maar als volwassenen een relatie zijn aangegaan in welke vorm dan ook, dan mag je van ze verwachten dat ze beide een inspanningsverplichting hebben en niet uit elkaar gaan wanneer het moeilijk wordt. Daar kijk ik dus heel nadrukkelijk naar. Daar leg ik de verantwoordelijkheid ook neer. Die kan niet alleen bij de overheid rusten. Ik ben hier genuanceerd in en leg de verantwoording nadrukkelijk bij de ouders, zodat ze dat besef ook hebben. In het voorlichtingsmateriaal dat ik nu geef, en in het programma dat ik heb, wil ik kijken of ik het accent erop kan leggen dat ouders eerder kijken naar therapeuten die hen kunnen helpen om hun relatie weer te herstellen, iets in die geest. Maar ze moeten zelf de verantwoordelijkheid nemen en actie ondernemen. Dat is mijn reactie op uw vraag.

De heer Van der Staaij (SGP):

Terecht legt de Minister de eerste verantwoordelijkheid bij de ouders zelf. Daar ben ik het van harte mee eens. Wat je alleen nog weleens ziet in deze discussie, is dat er wordt gezegd: omdat het om een relatie tussen twee mensen gaat, heeft de overheid er eigenlijk helemaal geen rol in. Ik snap dat het een gevoelig onderwerp is, maar het kan ook een beetje een taboe worden. Die onderzoeken zeggen aan de andere kant: let wel op. In de hele jeugdzorg heeft de relatieproblematiek bij ouders zo'n groot aandeel: kunnen en moeten we daar als samenleving eigenlijk niet meer mee? Zou dat niet een onderwerp zijn waarbij de overheid meer duwtjes kan geven? De Minister zegt dat hij graag integraal wil werken. Dat kan ook zijn doorwerking hebben in hoe je laagdrempelig hulp wil geven bij relatieproblematiek, hoe je wil inzetten op de versterking van communicatievaardigheden en dat soort punten. Ziet de Minister ook daar een taak voor de kant van de overheid weggelegd, mede de gemeentelijke overheid, om meer te stimuleren? Dat is mijn vraag.

Minister Weerwind:

Wat betreft stimuleren: ik weet dat de bijzonder ambtenaar van de burgerlijke stand partners er bij huwelijksvoltrekkingen ook op wijst wat dat betekent en hoe je daarmee om zou moeten gaan in goede en slechte tijden. Is dat te weinig? Zou dat meer aangedikt kunnen worden? Moet je ook andere vormen inzetten? Ik hoor uw gedachtegang. Ik wil uw gedachtegang heel nadrukkelijk meenemen. Maar ik blijf de verantwoordelijkheid leggen bij partners, zodat ze als ze een relatie aangaan, en zeker als er kinderen zijn, beseffen hoe belangrijk het dan is om de harmonie te bewaren en er bij conflicten aan te werken om het harmonieus samenzijn weer te herstellen.

Voorzitter. Ik ga naar het volgende onderwerp: draagmoederschap. Het verlangen om een kind te krijgen, is vaak diepgeworteld. Mensen zijn bereid om ver te gaan om die wens in vervulling te laten gaan, blijkt uit de praktijk. Net als bij adoptie, zijn bij internationaal draagmoederschap vaak private derde partijen betrokken. Daar kan ongelofelijk veel geld mee gemoeid zijn. Dat is dan ook de reden dat ik zie dat er risico's kleven aan internationaal draagmoederschap. Het wetsvoorstel voor draagmoederschap is er daarom op gericht om ouders te bewegen om keuzes te maken in het belang van het kind en de draagmoeder. Ik heb net aangegeven dat dit wetsvoorstel na de zomer volgt, in het derde of vierde kwartaal. Hier ga ik erg zorgvuldig mee om, want ik wil het meteen goed laten landen.

U heeft mij de vraag gesteld hoe de positie van Nederland is ten opzichte van andere landen, het internationale aspect. U vroeg mij ook om er haast mee te maken. Dat de opvattingen internationaal verschillen, moge duidelijk zijn. Er zijn landen die het niet toestaan, er zijn landen die een expliciete regeling hebben en er zijn landen waar het niet verboden is en waar er geen expliciete regeling is. Ik ben van mening dat dit leidt tot onzekerheid bij het kind, bij de draagmoeder en bij de wensouders. Dat is een situatie die je niet moet willen. Het wetsvoorstel ligt er. De Raad van State heeft er ook als zodanig over geadviseerd. Zoals je bij een advies van de Raad van State mag verwachten, wil ik die wijzigingen goed verwerken en doordenken. Dat is ook de reden waarom ik tegen u zeg: geef mij de tijd om daarmee te komen in het derde of vierde kwartaal. Dan heb ik het over 2022.

Met uw permissie, meneer de voorzitter, wil ik naar het onderwerp meerouderschap. Er is een relatief nieuwe gezinsvorm: het meerouderschap. Bij u is bekend dat het in het coalitieakkoord bij de uitvoering van het regenboog stembusakkoord ook als zodanig genoemd is. Daarin wordt het kabinet gevraagd om te zorgen voor een wettelijke regeling voor meerouderschap en meeroudergezag. U bent als Kamer eerder uitgebreid geïnformeerd door het vorige kabinet, volgens mij in oktober 2020, over de gevolgen van meerouderschap en meeroudergezag: wat het betekent voor de wet- en regelgeving en de uitvoering. Ik kijk ook naar de adviezen van de staatscommissie Herijking ouderschap. Dit is ontzettend complex. Dit vraagt van het huidige kabinet ook een vorm van besluitvorming. Ik verwacht zelf dat ik uw Kamer voor het zomerreces van 2022 via de Emancipatienota over het proces kan informeren. Ik moet u een procesantwoord geven. De heer Ellian heeft daar ook vragen over gesteld.

De voorzitter:

Toch een vraag van de heer Ellian.

De heer Ellian (VVD):

Ik weet niet hoe streng u bent, voorzitter, maar ik zal een vraag opofferen. Omdat het een procesvraag is, is het zonde van de vraag. Ik dank de Minister voor het antwoord. U zegt «via de Emancipatienota». Dat doet bij mij de vraag rijzen wie uiteindelijk de verantwoordelijkheid draagt voor het realiseren van dat wetsvoorstel. In mijn bijdrage probeerde ik u mee te geven dat het fundament in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is gelegen, want daarin is het familierecht ook geregeld. Ik heb niet de indruk dat de Emancipatienota, hoezeer u ook bent begaan met dat thema, per se een aangelegenheid is van de Minister voor Rechtsbescherming. Ik zou het wel prettig vinden om te horen of u in ieder geval een begin maakt met die wetswijzigingen. Of gaan anderen dat doen?

Minister Weerwind:

Het antwoord op de vraag van de heer Ellian: primair ligt de Emancipatienota bij de Minister van OCW. Bij alles op het gebied van wet- en regelgeving en de vertaling daarvan moet u naar de Minister voor Rechtsbescherming kijken. Dan kom ik om de hoek kijken. Ook dit is dus weer een samenspel tussen JenV en OCW.

Meneer de voorzitter. De heer Van der Staaij heeft mij gevraagd hoe ik de eerdere bezwaren tegen meerouderschap en -gezag meeweeg bij de verdere uitwerking van de regeling en hoe ik verderga met de regeling voor deelgezag. Bij de eerdere analyse die met uw Kamer is gedeeld, bleek dat meerouderschap of meeroudergezag verstrekkende consequenties heeft. Ik ga daar niet verder op in. Het vorige kabinet heeft niet gekozen voor het treffen van een regeling voor meerouderschap en meeroudergezag. Dat heeft het staatscommissieadvies destijds niet gevolgd. In plaats daarvan is een regeling voor deelgezag uitgewerkt voor personen die nauw betrokken zijn bij de verzorging en opvoeding van een kind maar die nu geen gezag hebben. Besluitvorming over de voortzetting van een regeling over deelgezag zal ik betrekken bij de verkenning van de vraag hoe uitwerking kan worden gegeven aan deze ambitie in het regenboogstembus akkoord. Tot zover het onderwerp meerouderschap, meneer de voorzitter.

Dan kom ik bij het Expertisecentrum Interlandelijke Adoptie. Laat ik dan ook even in uw richting zeggen: ik heb u op het allerlaatste moment flinke brieven gegeven. De heer Ellian sprak net over een brief van vele A4'tjes. Laat ik vooropstellen dat dit niet usance is. Zo wil ik het niet. Overigens, ik wil brieven altijd zo compact mogelijk houden, ook qua aantal pagina's, met heldere informatie. Ik zal daar nog niet meteen in slagen, maar geloof me: ik doe mijn utmost in dezen. Dan is dat punt ook helder in uw richting gemaakt.

De voorzitter:

Ik permitteer me als ondervoorzitter de volgende opmerking. Ik denk dat het vooral om de tijdigheid gaat. Dus als er 11 A4 nodig is, dan is dat zo, maar het gaat erom dat het tijdig komt. Nu was het pas twee dagen voor het commissiedebat.

Minister Weerwind:

Ik nam de ruimte om niet alleen te spreken over de tijdigheid, maar ook over de omvang.

Ter voorbereiding op vandaag heb ik uw Kamer geïnformeerd over de inrichting van het Expertisecentrum Interlandelijke Adoptie. In mijn brief van afgelopen dinsdag schets ik de voortgang. Vooropstaat dat het expertisecentrum er zal zijn voor alle geadopteerden en in zijn hulp en ondersteuning maatwerk biedt. Het inhoudelijke voorstel, dat al voor de kerst met uw Kamer is gedeeld, is in mijn ogen een voorstel waarmee het ondersteuningsaanbod aan geadopteerden in Nederland beter aansluit bij de behoefte aan ondersteuning bij vragen over adoptie en afstamming. Ik streef ernaar om in de tweede helft van dit jaar de deuren van het expertisecentrum te openen. Ik heb u in mijn brief van dinsdag laten weten dat de haalbaarheid van onderbrenging bij Fiom nader wordt bekeken, maar wel onder duidelijke condities. Ik weet dat er onder geadopteerden bezwaren bestaan tegen deze keuze. Daarom heb ik Fiom ook gevraagd om een plan op te stellen. Dat plan wil ik met betrokkenen bespreken, waarna ik een besluit neem. Daar zal ik uw Kamer in meenemen voor de zomer.

Meneer de voorzitter. Mij is door de heer Van Nispen ook gevraagd naar een onderzoeksfonds, waaruit geput kan worden voor financiële ondersteuning bij zoektochten. Net als mijn ambtsvoorganger zou ik geen fonds willen inrichten maar met de beschikbare middelen het ondersteuningsaanbod aan geadopteerden willen versterken. De commissie-Joustra heeft aanbevolen om een expertisecentrum in te richten. Alle geadopteerden moeten daar terechtkunnen met hulpvragen over hun afkomst of adoptie. Die hulpvragen kunnen gaan over zoektochten en over toegang tot dossiers, maar ook over juridische en psychosociale ondersteuning in de breedste zin des woords. De diensten van het centrum zijn kosteloos. Mijn ambtsvoorganger heeft dan ook besloten een deel van de middelen te besteden aan de belangenorganisaties voor interlandelijke adoptie. Ik ondersteun die zienswijze. Belangenorganisaties zijn vanwege hun expertise, hun netwerk en hun ervaring ook bij de begeleiding en bij zoektochten waardevolle partners. Het expertisecentrum zal in zijn dienstverlening nauw met hen samenwerken. Ik geloof dan ook dat deze subsidie hen in staat stelt om de eigen organisatie te versterken en zich verdergaand in te zetten voor activiteiten die zijn gericht op het ondersteunen van geadopteerden. Via de route van het expertisecentrum en de belangenorganisaties wordt een duurzame investering gedaan in het ondersteuningsaanbod in Nederland, waar geadopteerden voor alle hulpvragen rondom hun adoptie of afkomst terechtkunnen, zowel nu als in de toekomst.

Voorzitter. Ik wilde naar het onderwerp internationale kinderontvoeringen gaan. Ook internationale kinderontvoering kan je niet los zien van een andere gezinsproblematiek. Er ligt meestal een conflict tussen ouders aan ten grondslag. Als een ouder zijn of haar toekomst in een ander land ziet en de andere ouder hier niet mee instemt, dan is er een risico op internationale kinderontvoering. Dat een kinderontvoering schadelijk is voor het kind moge duidelijk zijn. Daarom is het van belang om escalatie tussen ouders zo veel mogelijk te voorkomen. U hoort mij weer over preventie spreken. Maar ondanks alle inspanningen kan het zijn dat het niet lukt om een kinderontvoering te voorkomen. Dan gaan we richting de centrale autoriteiten en het Centrum Internationale Kinderontvoering. Die leveren als instanties bijstand aan ouders. Eind vorig jaar heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer toegezegd om Nederlanders die slachtoffer zijn van een internationale kinderontvoering, beter bij te staan. U heeft dat aangegeven. Uiteraard heb ik u goed gehoord, en geef ik daar opvolging aan. Ik ga dan ook met ouders hierover in gesprek. Het wordt druk voor het zomerreces, want u hoort mij nu ook weer aangeven dat ik voor het zomerreces met hen in gesprek wil gaan. Na het zomerreces wil ik u kond doen van de uitkomst van die gesprekken. Daarnaast wenst uw Kamer dat Nederland andere verdragslanden actiever aanspreekt op het naleven van het Haags Kinderontvoeringsverdrag. Ik neem deze opmerking serieus. Als een ander land dit verdrag structureel schendt, zal dit land er ook door mij nadrukkelijk op worden aangesproken.

Er is een motie ingediend over internationale kinderontvoering. Mij is gevraagd naar de stand van zaken daaromtrent. In november heeft uw Kamer gevraagd om Nederlanders die slachtoffer zijn van een internationale kinderontvoering, bij te staan. Toegezegd is hoe daar handen en voeten aan gegeven wordt. Ik heb net aangegeven dat ik daar verder invulling aan geef. Tot zover kinderontvoering.

Naamrecht, meneer de voorzitter. Mevrouw Van Ginneken haalde het voorbeeld aan van de Nederlandse Arameeërs. Ik weet dat de wens leeft om in deze gevallen de achternaam te wijzingen. In het Besluit geslachtsnaamwijziging is geregeld wanneer een geslachtsnaamwijziging mogelijk is. Zo is naamswijziging op dit moment mogelijk als iemand psychische hinder ervaart van zijn naam. Dat is een hardheidsclausule. Dat geldt dan ook voor deze groep mensen. Het besluit moet in elk geval worden aangepast als het wetsvoorstel Introductie gecombineerde geslachtsnaam wet wordt. Ik zal deze wens daar nadrukkelijk bij betrekken.

Voorzitter. Met het behandelen van een aanvraag voor naamswijziging zijn kosten gemoeid. Het uitgangspunt is dat diensten van de overheid altijd kostendekkend moeten worden uitgevoerd. Ik houd de kosten voor naamswijziging dan ook periodiek tegen het licht. Daarbij kijk ik ook of de procedure efficiënter kan worden ingericht. Het is een meer dan arbeidsintensief proces te noemen. Onlangs is de mogelijkheid geïntroduceerd om verzoeken om naamswijziging ook digitaal in te dienen. Dat heeft nog niet geleid tot een beperking van de kosten. Dat heeft alles te maken met het feit dat het aantal digitale aanvragen nog relatief beperkt is. Het heeft mijn aandacht.

Mevrouw Van Ginneken (D66):

Dank aan de Minister om de bereidheid uit te spreken om hier ook bij de gecombineerde geslachtsnaam nadrukkelijk aandacht aan te besteden. Ik zou de Minister toch willen oproepen om al op kortere termijn meer te doen, want Arameeërs die hun geslachtsnaam willen wijzigen, moeten daar gemiddeld zo'n € 1.200 per persoon aan uitgeven. Voor een gezin met vier kinderen – ik heb zo'n gezin gesproken – is dat een onbetaalbare horde, zelfs voor de wat meer gefortuneerde mensen. Duitsland slaagt er wél in om deze naamswijziging voor € 250, als ik het goed zeg, mogelijk te maken, ook voor deze specifieke groep. Ik wil de Minister toch uitdagen om niet alleen kostenefficiëntie te zoeken in digitale kanalen, maar ook om gewoon breder te kijken, bijvoorbeeld naar de verklaring van de psycholoog. Die is hier nu voor nodig, die kost ook geld, et cetera. Kan de Minister dus niet wat creatiever zijn in het terugdringen van componenten die voor kosten zorgen voor de mensen die hier gebruik van willen maken?

Minister Weerwind:

Er wordt mij verzocht om creatiever te zijn. Ook hierover wil ik in gesprek blijven gaan met de VNG om te kijken wat we kunnen doen, hoe we het kunnen doen en hoe we het slimmer kunnen inrichten, maar ik ga u niet iets beloven wat ik nog niet waar kan maken.

Meneer de voorzitter, ik wil naar het onderwerp kindhuwelijken gaan. Het is een onderwerp dat mij enorm aan het hart gaat, laat ik dat even vooropstellen. U vroeg mij een duidelijk standpunt in te nemen over kindhuwelijken. Tegen de heer Ellian, die dit onderwerp terecht op de agenda plaatste, zeg ik: u en ik, wij, zijn het erover eens dat het kindhuwelijk een verwerpelijk fenomeen is. Laat dat helder gezegd worden. In Nederland kunnen mensen onder de 18 jaar niet trouwen. Ik heb in mijn brief geduid hoe ik aankijk tegen kindhuwelijken, maar de spreker vroeg mij om een heel helder standpunt. Ik kan daar enorm over uitweiden op dit moment, maar dan zou ik de inhoud van mijn brief herhalen. Ik vraag mij af of dat de bedoeling is, en of dit standpunt voldoende is.

Ik kan inhoudelijk zeker op de materie ingaan, want u mag best weten dat ik, voordat ik een standpunt heb bepaald, er echt diep op ben ingegaan. Toen ik constateerde dat een van de partners slachtoffer zou kunnen zijn als ik de regel heel zwart-wit opneem en wettelijk veranker, heb ik geconcludeerd dat men daar niet mee gebaat is. Ik ben eerst uitgegaan van de rechten in het huwelijk en heb gekeken hoe die te borgen, ook bij een scheiding – dat moet kunnen in Nederland – van een in een buitenland gesloten kindhuwelijk. Ik geef een voorbeeld: een mevrouw is 16, terwijl de man 18 of 20 is en vijf jaar later in Nederland komt. Vijftien jaar later – ze zijn ouder geworden – zijn er kinderen uit dat huwelijk voortgekomen. Als ik dat huwelijk vervolgens niet erken in Nederland zelf, wat betekent dat dan voor de vermogensopbouw in het huwelijk? Wat betekent dat voor de positie van de vrouw en de kinderen op het moment dat ik het huwelijk niet erken, terwijl dat in het buitenland wél wordt erkend? En wat zou het betekenen als de man, omdat het huwelijk in Nederland niet wordt erkend, in Nederland nog een keer trouwt? Dat zou een vorm van bigamie zijn. Dat zou ik dan in de hand werken. Al die elementen bij elkaar genomen, hebben ertoe geleid dat ik dit standpunt heb ingenomen, zoals verwoord in mijn brief.

De heer Ellian (VVD):

Ik vraag de Minister of het, natuurlijk met inachtneming van de bedenkingen en de problemen die hij zojuist schetste, niet een mogelijkheid zou zijn om het misschien om te draaien naar «nee, tenzij». Daarmee bedoel ik: zouden we niet op enige wijze categorisch kunnen zeggen dat wij deze huwelijken niet erkennen, tenzij beide personen, zoals in het voorbeeld dat u schetste, inmiddels volwassen zijn, in Nederland zijn aangekomen, zeggen dat ze nu prettig met elkaar samenleven en dat ze hun leven, met inachtneming van alle andere familierechtelijke consequenties, met elkaar willen voortzetten? Als ze dat zelfstandig mogen aangeven, dan draai je het namelijk om. Maar het blijft aan mijn rechtsgevoel knagen dat wij iets erkennen wat, hoe je het ook wendt of keert, uit een illegale situatie is ontstaan. Want wij vinden in de kern dat een kind niet moet kunnen trouwen. Dus die situatie is illegaal, maar om redenen die u zojuist schetste, doen we er feitelijk vrij weinig aan. Ik hoop dat u begrijpt dat ik mede namens collega Knops van het CDA zeg dat dat knaagt aan mijn rechtsgevoel.

Minister Weerwind:

De «nee, tenzij». Zoals ik hem nu voorstel redeneer ik vanuit kinderen die eventueel uit die relatie ontstaan en vanuit een van de partners die tegen de zin in een kindhuwelijk in het buitenland heeft gesloten. Vanuit die positie wil ik ook die bescherming bieden, zodat ze makkelijk naar de rechter kunnen om te scheiden, maar ook hun huwelijksvermogen kunnen houden et cetera. Dat is de insteek die ik gekozen heb. Tegelijkertijd mag u van mij verwachten dat ik op alle fora, nationaal en internationaal, luid en duidelijk het Nederlands standpunt zal laten horen, namelijk dat kindhuwelijken verwerpelijk zijn. Dat is mijn standpunt in dezen.

Meneer de voorzitter. Ik had beloofd dat ik ook op het erfrecht in zou gaan. Tweede Kamerlid Van Ginneken vroeg of ik ervoor kan zorgen dat alleenstaanden mogelijkheden krijgen om voordelig na te laten en te schenken. De mogelijkheid om gunstig tegen een laag belastingtarief te schenken en na te laten – ik ga nu iets doen waar ik niet blij mee ben – valt onder de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst. Ik ga haar vraag onder de aandacht brengen bij de heer Van Rij. Ik probeer altijd zo concreet mogelijk antwoorden te geven, maar nu moet ik het in die lijn leggen. Mijn kennis en kunde ontbreken op dit vlak, daarom leg ik die vraag bij betrokkene neer. Dan wil zij weten wanneer zij daar antwoord op kan verwachten. Ik ga aan de heer Van Rij vragen of hij binnen een behoorlijke termijn antwoord geeft. Ik weet niet of dat binnen twee of drie weken is, maar ik leg het even bij betrokkene neer. Ik speel de vraag door en monitor of er antwoord volgt.

Mevrouw Van Ginneken stelde dat erflaters zelf moeten kunnen bepalen aan wie ze de erfenis nalaten en vroeg of ik bereid ben om een voorstel voor te bereiden om de legitieme portie af te schaffen. Ik moet u teleurstellen, want ik heb op dit moment geen plannen om de regeling van de legitieme portie aan te passen. Het gaat bij mij altijd om de wenselijkheid van de legitieme portie in het erfrecht. Ik weet dat daar al langer discussie over bestaat. Dat kan je vanuit principiële rechtsovertuigingen die daaraan ten grondslag liggen, op verschillende manieren aanvliegen. Ook hier zijn voor- en tegenstanders. Ook hier heeft u rapporten van specialisten die voor zijn en die tegen zijn. Ik kan het rapport aanhalen van de Radboud Universiteit of het Netwerk Notarissen, waaruit bijvoorbeeld blijkt dat veel notarissen voorstander zijn van afschaffing van de legitieme portie. Als ik dan kijk naar hoeveel Nederlanders het betreft, naar het percentage van de bevolking dat voor afschaffing van de legitieme portie is, dan blijkt dat veel lager te liggen. Kortom, ik wil de discussie in de samenleving over dat onderwerp veel scherper en duidelijker hebben voordat ik daar menskracht aan ga besteden. Ik zie de urgentie vooralsnog niet.

Mevrouw Van Ginneken (D66):

Ik deel de observatie van de Minister niet dat de urgentie onzichtbaar is. Het rapport dat daar in december 2020 over is uitgekomen, toont aan dat 76% van de notarissen voor het aanpassen en afschaffen van de legitieme portie is. Onder andere professionals is dat 69%. Dan zegt dus – laat ik het middelen – drie kwart van alle professionals die te maken hebben met erven en erfrecht, dat dit anders moet. Online zegt 68% van het geënquêteerde Nederlandse publiek en op straat 52% dat de huidige legitieme portie eigenlijk niet gewenst is. Dat vind ik wel indrukwekkende cijfers, zeker gegeven het feit dat in 2047 een kwart van onze Nederlanders alleenstaand is en heel graag de mogelijkheid zou willen hebben om iemand die hun dierbaar is, iets na te laten of te schenken. In mijn pleidooi zei ik ook dat de ontwikkelingen in het personen- en familierecht altijd een beetje achter de ontwikkelingen in de samenleving aan lopen. Dat kan ook niet anders, maar ik wil de Minister aansporen om niet zo ver achter te gaan lopen en voor een kwart van onze mede-Nederlanders een goede voorziening te regelen, zodat zij ook onder gunstige voorwaarden kunnen erven en nalaten.

Minister Weerwind:

Laat ik het volgende voorstellen. Ik hoor u met indrukwekkende cijfers komen. Ik hoor u aangeven dat dit echt een urgent vraagstuk is. Geef mij twee tot drie maanden de tijd om dit goed te onderzoeken. Dan kom ik met een brief met mijn bevindingen waarin ik meteen zal vertellen hoe ik daar verder mee om wil gaan. Dat is een toezegging.

Meneer de voorzitter. Dan is ook de vraag gesteld of ik bereid ben om te inventariseren waar in het Burgerlijk Wetboek sprake is van genderspecifieke aanduidingen. Ik kan daar een heel kort antwoord op geven: ja. Ik kijk ook naar de gevolgen voor wet- en regelgeving. Die elementen neem ik ook mee, want ik vind dit van belang. Het is omvattend. Het vraagt veel, heel veel, daarom worstel ik om het in de tijd te plaatsen, maar ik kijk er wel degelijk naar.

Mevrouw Van Ginneken (D66):

Ik ben heel blij met deze toezegging van de Minister, want ik denk dat het belangrijk is dat ons Burgerlijk Wetboek inclusief wordt. Ik heb er begrip voor dat de Minister nu niet kan zeggen wanneer het klaar is. Maar kan hij wel aangeven wanneer hij wel die planning kan geven?

Minister Weerwind:

Even over die planning. Ik kijk nu even naar rechts. Ik mag nooit aangeven dat ik ambtelijk ondersteund word, maar dat word ik echt, hoor. Ook hier hebben we te maken met een advies van de Raad van State, die hier een rol in speelt. Ik probeer zaken bij elkaar te brengen. Geeft u mij tot vlak na de zomer om hiermee te komen.

De voorzitter:

Ook dat staat genoteerd.

De heer Ellian (VVD):

Toch even dat ik het goed begrijp. Zegt de Minister nu toe dat hij gaat inventariseren welke begrippen in het Burgerlijk Wetboek mogelijk aangepast zouden kunnen worden? Of zegt de Minister dat hij het gaat inventariseren en dat hij dan ook met een voorstel komt om de wet aan te passen? Want uiteindelijk vind ik dat het aan de Kamer is om daar een besluit over te nemen. Ik zeg ook maar meteen dat ik hier wel wat bedenkingen bij heb. Dat debat hoeven we niet meer in het resterend halfuurtje te doen. De Minister gaat het dus inventariseren en dan laat hij het, neem ik aan, aan de Kamer om te bepalen of het wel of niet wenselijk is.

Minister Weerwind:

Met name het laatste. Ik ben eigenlijk wel blij met de specificatie die de heer Ellian aanbrengt, want het is een ongekend groot proces dat van mij gevraagd wordt. Dat wil ik in kaart brengen en aan u voorleggen. Ik wil u laten zien wat het betekent en wat de stappen zijn. Dus het laatste, zoals u dat verwoordde.

Meneer de voorzitter. De SP vroeg naar de alimentatieprocedure als eis bij de bijstand. Ik ga in op een heel specifieke situatie die zich in Nederland heeft voorgedaan. Die heeft gespeeld bij een bepaalde gemeente in Limburg, maar ik wil daar wel op ingaan. Het klopt dat een gemeente zelf een onderzoek kan instellen naar de onderhoudsplicht van de andere ouder. De gemeente mag een ouder verplichten tot het indienen van een alimentatieverzoek en dus het starten van een procedure. Dat is mogelijk indien de verplichting strekt tot vermindering van de bijstand. Tot zover zijn we het eens. Het gaat hier niet om een standaardverplichting maar om een bevoegdheid van de gemeente, maar dan komt ook weer het woord «zorgvuldigheid» om de hoek kijken. Dan kan ik een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep aanhalen waaruit blijkt dat er voor een verplichting tot het voldoen van een alimentatieverzoek geen ruimte is indien het alimentatieverzoek geen kans van slagen heeft. Daar ben ik het mee eens. Ik vind dat gemeenten hier zorgvuldig mee moeten omgaan.

Dan kom je op de uitvoering van de Participatiewet. U geeft mij een signaal. Ik ga dit signaal bespreken met mijn collega-Minister Schouten. Zij is, zoals u weet, verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. Ik ga vragen om dit signaal bij wijze van spreken goed te laten landen in het periodieke Gemeentenieuws van het Ministerie van SZW. De heer Van der Staaij vroeg mij naar de relatie tussen vormen van jeugdhulp en scheiding. Is jeugdhulp effectief als de ouders het kernprobleem vormen en moet de gemeente dan voor alle problemen opdraaien? Moet er op preventie worden ingezet? Alleen hulp voor een kind helpt niet altijd, zeker als de ouders problemen hebben. Daar zijn wij het over eens, meneer Van der Staaij. Ik wil dan ook een gezinsgerichte benadering, dus óók die hulp voor die ouders. Dat kan aansluiten op de volwassen ggz; daar zijn verschillende vormen. Die stap maken we ook zelf in het nieuwe toekomstscenario kind- en gezinsbescherming dat wordt gericht op het gehele gezin en de gehele problematiek. Het is dan van belang om op preventie in te zetten.

U hebt mij eerder horen zeggen in dit debat: zo min mogelijk juridische strijd en conflicten, maar op het juiste moment de juiste informatie, begeleiding en hulp aan gezinnen. Dat is mijn uitgangspunt.

Volgens mij heb ik dit onderwerp en dit kopje gehad.

Waarom niet verder met een wetsvoorstel om notariskosten weg te nemen voor mensen die in algehele gemeenschap van goederen willen trouwen? Ik ga terug naar de consultatie van het vorige kabinet over een wetsvoorstel waarin werd geregeld dat mensen die in algehele gemeenschap van goederen willen trouwen een verklaring kunnen toesturen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. Ik wijs erop dat het wetsvoorstel nauwelijks steun kreeg in de consultatie. Daarnaast leverde het wetsvoorstel ook veel uitvoeringstechnische bezwaren op. Al deze kritiek heeft ertoe geleid dat er verschillende alternatieven zijn ontwikkeld maar niet zijn doorgezet. Deze alternatieven konden de fundamentele kritiek en uitvoeringstechnische bezwaren niet wegnemen. De rechtsbescherming bleek ook niet te regelen te zijn bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Waarom niet? Hij of zij is daar niet op toegerust, en dan mag je het niet vragen aan betrokkene.

Er is mij ook een vraag gesteld over het wetstraject toezicht op bewind over vermogen van minderjarigen. Hoe staat het met de wetgeving? Er is geen wetgeving tot stand gekomen. Ik moet constateren dat het onderwerp minder prioriteit heeft gekregen. Er waren andere onderwerpen waar we ons volop voor hebben ingezet. Denk aan het draagmoederschap, denk aan adoptie, denk aan de transgenderwet of aan meerouderschap. Ik heb aanwijzingen dat het probleem weliswaar van geringe omvang is. U moet weten dat ik heel nadrukkelijk kijk naar wat er gebeurt in Nederland, naar wat urgente vraagstukken zijn, waarop ik de menskracht inzet en hoe ik uw Kamer het beste kan bedienen. Daarom moest ik komen met deze prioritering. Ik heb laatst een lijst doorgenomen van wetsvoorstellen bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, een kleine 40 pagina's, in verschillende vormen. Ook daarin wilde ik een duidelijke prioritering aanbrengen, uw Kamer gehoord hebbend. Zo zie ik ook dit commissiedebat.

Voorzitter: Van Ginneken

De heer Van Nispen (SP):

Ik permitteer me een interruptie. Ik denk dat mevrouw Van Ginneken dat goed vindt. Er wordt ongelofelijk hard gewerkt en ik weet ook dat er heel veel wordt gevraagd van de wetgevingsjuristen, zeker ook op de afdeling personen- en familierecht. Want we hebben in het verleden wel vaker het antwoord gekregen: die wet moet nog even wachten, want het kan niet allemaal tegelijk. Daar heb ik echt begrip voor. Alleen, de constatering dat iets een gering probleem is, kan ik niet helemaal delen. Hoe komt dat? Dat kunnen we niet goed weten, want het gaat hier om kinderen die zich op dat moment nog niet bewust zijn van het feit dat zij een vermogen hebben waar door een van beide ouders niet goed toezicht op wordt uitgeoefend, of dat misschien wel wordt verkwist, waar iemand dan pas veel later achter komt. Nee, daar staan de kranten niet van vol, dat klopt. Dat wil nog niet zeggen dat het probleem er niet is. Hier is grondig onderzoek naar gedaan door diverse hoogleraren, ik meen van de Rijksuniversiteit Groningen. Het schijnt ook dat er al een conceptwetsvoorstel ligt; althans, al is het een burgerinitiatief, er zijn hele concrete suggesties gedaan aan het ministerie hoe dan het vermogen van minderjarigen kan worden beschermd. In die zin doe ik toch een beroep op de Minister. Ik vraag niet om een toezegging dat hij voor het zomerreces die wet zal hebben ingediend. Maar wel vraag ik om nog eens heel grondig te kijken naar de argumenten die ik nu noem, dat we niet kunnen weten of dit probleem wel of niet groot of klein is, of dit inderdaad zoveel werk is en of er al hele waardevolle suggesties liggen vanuit de praktijk.

Minister Weerwind:

Dank u wel dat u uw vraag zo stelt. Natuurlijk wil ik ergens naar kijken. U geeft aan dat dit een maatschappelijk urgent vraagstuk kan zijn dat minder onder de aandacht is, en u vraagt of ik ernaar kan kijken. Fijn dat u dat niet in een toezegging verpakt maar dat u zegt: hou je ogen open en zie dit vraagstuk.

De heer Van Nispen (SP):

Maar dan zou ik daar wel aan willen toevoegen of wij nader geïnformeerd kunnen worden over de nadere afweging en het al dan niet voortschrijdend inzicht.

Minister Weerwind:

Vanzelfsprekend wil ik dat met uw Kamercommissie en met de vrager delen.

Dan wil ik ingaan op het gescheiden plaatsen van broers en zussen. Uit het WODC-onderzoek blijkt dat de oplossingen primair liggen in de aanpak van het tekort aan pleeggezinnen en gezinshuizen en in de ondersteuning van pleeg- en gezinsouders. Hieraan werk ik samen met de heer Van Ooijen, de collega van VWS. Er staan duidelijke aanbevelingen in het onderzoek en ik wil me gewoon inzetten op het vergroten van het aanbod, want daar moet ik nu op focussen. Tegelijkertijd vind ik het zaak dat de begeleiding van pleegouders wordt verbeterd. Zo hebben Jeugdzorg Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen het platform pleegzorg.nl ontwikkeld. Op dat platform kunnen potentiële pleegouders terecht voor informatie over pleegzorg. Daarnaast werken de Stichting Kinderpostzegels, het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd en de NVP aan het implementeren van het mockingbirdmodel in Nederland. Waar hebben we het dan over? In dit model vormen zes tot tien pleeggezinnen een netwerk. Ze worden gekoppeld aan een hubhome, een ervaren voormalig pleeggezin dat andere pleeggezinnen ondersteunt.

Voorzitter: Van Nispen

Minister Weerwind:

Ik wil ook ingaan op de financiën. Ik ben net ingegaan op de begeleiding van de pleeg- en gezinshuisouders. In opdracht van VWS is een breed onderzoek uitgevoerd naar de financiële knelpunten die pleegouders nu ondervinden. Op 22 november 2021 heeft u daar een brief over ontvangen. Ook in dat onderzoek zijn verschillende aanbevelingen en handreikingen gedaan om de vergoeding van bijzondere kosten te verhelderen. Het Ministerie van VWS praat nu met Jeugdzorg Nederland, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen over de vervolgstappen. Het gaat er mij om dat de aanbevelingen uit het onderzoek daadwerkelijk worden geïmplementeerd.

Meneer Ceder heeft ook wat vragen gesteld over het samen plaatsen van broers en zusters. Hij vroeg mij of ik bij de aanpassing van de Richtlijn Uithuisplaatsing ook de mogelijkheid meeneem dat de ouder uit het huis wordt geplaatst in plaats van het kind, een creatieve gedachte. Ik ga dit punt gewoon meenemen richting het NJi, want ik weet dat in situaties van huiselijk geweld en kindermishandeling de ouder op grond van de Wet tijdelijk huisverbod uit huis kan worden geplaatst. Dat is in beginsel voor een periode van een x-aantal dagen. De bedoeling is daarbij om hulp voor het gezin te organiseren. Daarom wordt iemand uit huis geplaatst. Het borgen van de veiligheid van het kind vind ik echt heel reëel, omdat we weten dat huiselijk geweld doorgegeven wordt van generatie op generatie. De heer Ceder gaf net aan dat hij als advocaat allerlei familierechtelijke onderwerpen als zodanig heeft behandeld. Ik ken als oud-burgemeester ook de praktijk daarvan. Ik weet hoe belangrijk het is om hierop te acteren en hier goed naar te kijken.

Voorzitter. Er is mij een specifieke vraag gesteld over de toezegging dat het LBIO op het moment van internationale kinderontvoering ouders ondersteunt. Ik ben net ingegaan op het hele kinderontvoeringsdossier. Wangedrag van de andere ouder zoals kinderontvoering doorbreekt de alimentatieverplichting ook naar Nederlands recht niet. Het LBIO is belast met de tenuitvoerlegging, in de vorm van inning, van de uitspraak van internationale gerechtelijke en administratieve instanties tot het betalen van kinderalimentatie. Tenuitvoerlegging kan in principe niet worden geweigerd. Alleen het opzeggen van het alimentatieverdrag kan dit verbreken, maar dat levert allerlei andere schrijnende situaties op. U kunt zich afvragen of dat wenselijk is. Het LBIO benut zijn beperkte discretionaire bevoegdheid in specifieke kinderontvoeringszaken door opheldering te vragen bij de verdragsautoriteit in het land waar het kind verblijft. Hierdoor wordt de aanvang van de verplichting tot inning vertraagd hangende de besluitvorming over het teruggeleiden van het kind. Op 30 september 2021 heeft u een schrijven hierover ontvangen, over een specifiek geval. Daarin zag je dat het LBIO nadere informatie verstrekte over mogelijkheden maar ook onmogelijkheden aangaande alimentatieverzoeken. U mag mij aanspreken, want ik weet niet of dat sindsdien nogmaals is gebeurd in de praktijk.

Voorzitter, ik denk dat ik door de vragen heen ben. Ik kijk nog even rechts van mij.

De voorzitter:

Er is zeker behoefte aan een tweede termijn, maar ik kijk ook naar mevrouw Van Ginneken. Heeft u nog een niet beantwoorde vraag of een interruptie? Een niet beantwoorde vraag. Daarvoor geef ik u het woord.

Mevrouw Van Ginneken (D66):

Ja, ik had vraag gesteld over eenvoudige adoptie. De Minister heeft uitgebreid gesproken over interlandelijke adoptie en het register, en ik meende daarbij mijn vraag niet beantwoord te horen. Ik dacht dus dat die bij het blokje overig zou komen, waarin hij ook wel zou passen. Ik vroeg de Minister naar de voortgang van het onderzoek naar de invoering van eenvoudige adoptie van pleegkinderen, dat wordt geadviseerd in de motie van D66 en GroenLinks.

Minister Weerwind:

Ik hoor de vraag en ik kan daar nu niet adequaat op reageren. Mag ik daar schriftelijk op reageren?

De voorzitter:

In de tweede termijn kan de Minister daar misschien al op antwoorden, hoor ik ook.

Minister Weerwind:

Als u mij een korte schorsing toestaat, ga ik ernaar kijken.

De voorzitter:

Dat staat zelfs de tijd ook toe, dus dat gaat lukken. Dan is het nu echt tijd voor de tweede termijn van de kant van de Kamer. Mevrouw Van Ginneken, D66.

Mevrouw Van Ginneken (D66):

Dank, voorzitter. We hebben heel veel verschillende onderwerpen besproken. De Minister heeft volgens mij veel te doen. Ik bespeur in elk geval commitment en betrokkenheid bij dit onderwerp, en daar ben ik heel blij mee. Daarmee laat deze Minister wat mij betreft wel een contrast zien met de vorige Minister. Ik ben ook heel blij met de toezeggingen die de Minister nadrukkelijk gedaan heeft.

Een ding zou ik graag nog opgehelderd willen zien. Dat is de toezegging over meerouderschap. Het antwoord van de Minister op de vraag van collega Ellian maakt mij namelijk wat nerveus. Kan de Minister nog even uitleggen wat hij deze zomer precies gaat terugrapporteren? Zit daarin besloten een antwoord op de vraag hoe meerouderschap ingevoerd kan worden en welke rol de Minister daarin voor zichzelf ziet?

Ik wil ook even memoreren dat ik blij ben met de vele toezeggingen maar het jammer vind dat er geen toezegging is gekomen over de kosten van naamswijziging voor Arameeërs en vergelijkbare groepen. Ik zou dus heel graag een tweeminutendebat willen aanvragen, om daaraan een vervolg te kunnen geven.

De voorzitter:

Dank, dat staat genoteerd. Dan de heer Ellian, VVD.

De heer Ellian (VVD):

Dank voorzitter. Ik denk dat tussen elke bewindspersoon en diens ambtsvoorganger wel een contrast te constateren is, maar goed. Ik heb nog drie opmerkingen namens de VVD in tweede termijn, natuurlijk onder dankzegging voor de uitgebreide beantwoording. Ik kan me voorstellen dat er in het halfuurtje hard gewerkt is door de ondersteuning, waarvoor dank.

Ik draai het even om en ik begin met kinderontvoering. De Minister zegt dat hij in gesprek gaat met ouders. Ik denk dat collega Van Nispen en ik wel een aantal namen kunnen aanleveren. De ambtsvoorganger heeft ook wat namen gekregen. Ik hoop ook echt dat de Minister hierbij betrekt dat ons gevallen bekend zijn waarbij je je echt kan afvragen of er in een ander land een eerlijk proces heeft plaatsgevonden, en Nederland zich toch wel heel braaf houdt aan het Haags Kinderontvoeringsverdrag terwijl het kind inmiddels in een ander land is. U weet dat dit een kwestie is die mij en collega Van Nispen – hij gaat er zo zelf misschien ook nog iets over zeggen – echt aan het hart gaat.

Wat betreft meerouderschap overweeg ik een motie om de Minister te verzoeken om een begin te maken met de aanpassing van Boek 1 BW.

Voorzitter. Tot slot de inventarisatie van de mogelijke begripswijzigingen in het Burgerlijk Wetboek. Ja, ik ben een groot liefhebber van ons Burgerlijk Wetboek. Ik hoop dat u ook de eventuele implementatiekosten meeneemt, maar daarbij ook in ogenschouw neemt dat begrippen tijdgevoelig zijn. Wat nu usance is, kan over 40 jaar weer anders worden gezien. Ik zou het erg spijtig vinden voor ons BW als we elke 40 jaar alle begrippen zouden gaan veranderen. Ik teken daarbij aan dat ik begrijp dat een begrip als «goed huisvaderschap» een beetje ouderwets is.

Dat was ’m, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Van der Staaij, SGP.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dank u wel, voorzitter. Dank ook aan de Minister voor de beantwoording. Voor veel onderwerpen geldt: wordt vervolgd en we komen er nog nader over te spreken. Het is goed dat we ook weten wat we wanneer kunnen verwachten.

Eén onderwerp wordt met de laatste brief wel echt afgerond. Ik wil nadrukkelijk memoreren dat wij hopen dat er toch nog een vervolg kan worden gegeven aan het punt van het wegnemen van notariskosten bij de algehele gemeenschap van goederen. Er wordt nu gezegd dat de wetgeving stopt. Ook alternatieven worden niet verder onderzocht, terwijl eerder was gezegd dat werd bezien op welke manier de notariskosten kunnen worden weggenomen voor paren die in algehele gemeenschap van goederen wensen te trouwen. Mijn fractie zou toch wensen dat er verder wordt gekeken naar een manier waarop dat zou kunnen gebeuren en dat het hoofd op dit punt niet in de schoot wordt gelegd.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de heer Ceder, ChristenUnie.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Voorzitter, dank u wel. Dank ook voor de uitvoerige beantwoording van de Minister.

Ten aanzien van het programma Scheiden zonder Schade ben ik blij dat het nu vooral doorpakken wordt en dat de Minister daar volgens mij ook zeer gemotiveerd voor klinkt. Ik ben daar blij om. Ik zal ook kijken hoe het gaat en dat zorgvuldig controleren.

Ik ben blij dat de Minister de creatieve suggestie om ook ouders uit huis te plaatsen, mooi vindt en meeneemt. Althans, hij wil ernaar kijken. De vraag is wel hoe concreet dat is en wordt. Kan ik daar een brief over krijgen? Hoe wordt dat geformuleerd? Anders overweeg ik een motie hierover, omdat ik ook vanuit wethouders geluiden krijg dat dit niet alleen een creatieve, maar ook best goede oplossing zou kunnen zijn in het belang van het kind.

De SGP heeft het wegnemen van de notariskosten net ook genoemd, maar ik doe het toch ook maar. Ik vind dat de Minister hier nog te makkelijk aangeeft dat er weinig opties zijn. Ik wil weten of de Minister specifiek ten aanzien van het wegnemen van de kosten nog mogelijkheden ziet, omdat ik daar eerder een financiële uitdaging zie dan een juridische. Ik vraag me af of de Minister in ieder geval op dat punt nog specifiek kan kijken wat er mogelijk is.

Tot zover, voorzitter.

Voorzitter: Van Ginneken

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel. Ik bedank de Minister voor zijn antwoorden en zijn toezeggingen, bijvoorbeeld dat er een brief komt over de problematiek van de internationale kinderontvoering. Dat is een hele heftige problematiek. Ik ben erg benieuwd hoe het verdergaat met de aangenomen motie. Het is heel goed dat de Minister ook echt in gesprek gaat met diverse betrokkenen die heftige problemen meemaken. Ik weet dat de Minister dat doet ter uitvoering van die motie. Dat stel ik erg op prijs. Ik ben erg benieuwd hoe dat verdergaat.

Over het probleem van de ouderverstoting ben ik nog iets minder gelukkig met de toezeggingen van de Minister. Althans, ik ben het niet oneens met wat hij heeft gezegd, maar het verliezen van het contact van een ouder met een kind is ongelofelijk heftig. Dat geldt zeker ook voor het kind dat dan contact verliest met een ouder, want het belang van het kind staat voorop, zoals de Minister terecht heeft benadrukt. Maar het is al strafbaar. Dat is sindsdien ook gewijzigd in de richtlijnen, zodat daarover geen misverstand meer kon bestaan. Onttrekking aan het gezag is strafbaar. Er zijn ook sancties, maar die zijn op dit moment vooral theoretisch, omdat een dwangsom vaak niet gaat helpen en de financiële problematiek verergert. Een wijziging van het gezag is vaak iets wat in de praktijk als te heftig wordt ervaren. Ook is er het bestraffen op grond van het strafrecht. Er zijn dus allerlei sancties, maar die zijn theoretisch en worden nauwelijks gebruikt. Nu liggen er stapels onderzoeken, maar de aanbevelingen met betrekking tot het nakomen van gemaakte afspraken zijn niet allemaal overgenomen. Ik overweeg in het reeds aangevraagde tweeminutendebat hierover een motie in te dienen.

Dan nog over het samen plaatsen van broers en zussen. De Minister wil geen wettelijk uitgangspunt, namelijk «samen plaatsen, tenzij», omdat er praktische belemmeringen zijn zoals te weinig capaciteit. Ik zou het eigenlijk willen omdraaien. Het gaat hier om het recht van het kind. Het gaat hier om broertjes en zusjes die uit huis worden geplaatst. Dat is op zichzelf natuurlijk al supertraumatisch, maar dan worden ze ook nog eens uit elkaar gehaald omdat we – de politiek – er kennelijk niet in geslaagd zijn om te zorgen voor voldoende capaciteit. Dat is de reden dat ik toch aandring op de wettelijke verankering ervan. Ook op dat punt overweeg ik een motie.

Ten slotte over de adoptie en dan specifiek over de zoektochten van geadopteerden naar hun herkomst. Daar komen we echt nog op terug, want ik blijf erbij dat er een financiële tegemoetkoming moet komen rechtstreeks aan de geadopteerden, zodat zij zelf de regie hebben over hun zo belangrijke zoektocht.

Daar ga ik het bij laten. Dank u wel.

De voorzitter:

Dan geef ik het voorzitterschap direct weer terug aan de heer Van Nispen.

Voorzitter: Van Nispen

De voorzitter:

Dank u wel. Dan schorsen we voor vijf minuten.

De vergadering wordt van 12.13 uur tot 12.19 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de Minister voor de beantwoording in tweede termijn.

Minister Weerwind:

Voorzitter, dank u wel. Er was een vraag van mevrouw Van Ginneken van D66 over de eenvoudige adoptie. Het onderzoek naar de eenvoudige adoptie wordt medio 2022 opgeleverd. Daarna ga ik het met u delen. In eerdere onderzoeken was met name het kind in pleeg- en zorgsituaties onderbelicht. Daar heb ik nu een extra accent voor gevraagd. Dat zal ik ook met u delen, nadat ik het ontvangen heb.

Mevrouw Van Ginneken (D66):

Medio 2022?

Minister Weerwind:

Ja, medio 2022.

U vroeg mij ook naar het meerouderschap. Wat ga ik in de zomer terugrapporteren en hoe is de rolverdeling? Laat ik duidelijk stellen dat ondanks het feit dat de Minister van OCW coördineert, ik als Minister voor Rechtsbescherming nadrukkelijk verantwoordelijk ben voor de wetswijziging. Ik voel me hier ook echt verantwoordelijk voor. Dat over de verantwoordelijkheidsverdeling. Hoe loopt het proces? In de Emancipatormonitor wordt geschetst hoe we het gaan aanpakken. Dat leidt dan eerst tot een beleidsbrief aan de Kamer, waarin ook wordt ingegaan op de rollen en op meerouderschap.

Voorzitter. Ik kijk naar de heer Van der Staaij en de heer Ceder, die vroegen naar het wegnemen van de notariskosten bij de keuze voor de gemeenschap van goederen. Mij is duidelijk geworden dat in het verleden alle alternatieven uitputtend zijn onderzocht. Daar heeft u ook allerlei stukken over ontvangen. Ik begrijp dat u uw fracties daar een heel actieve rol in zag spelen toen u het vraagstuk op de agenda bracht. Een notaris is deskundig, maar de overheid of ik stellen de notaristarieven niet vast. Ik kan kijken naar de ambtenaar van de burgerlijke stand, maar die kan echtgenoten niet voorlichten over de voor- en nadelen van de algehele gemeenschap van goederen of over het risico van schulden. Dat past ook niet in het stelsel van de wet. Ook voor de koude aansluiting moet men nu naar de notaris gaan. Kortom, ik hoor u goed. Ik hoor dat u niet tevreden kan zijn dat het hiermee stopt, maar ik moet mijn beperkingen toegeven en zeggen: hier stopt het voor mij. Als dat niet zo is, zal de Kamer mij tot de orde roepen. Ook dat weet ik.

Dan de uithuisplaatsing, een vraag van de heer Ceder van de ChristenUnie. In de eerstvolgende voortgangsbrief Jeugd zal ik de Tweede Kamer informeren over de voortgang. Hoe gaan we het uitvoeren? Hoe past het bij een aanpassingsrichtlijn? Wat zegt het NJi hierover? Hoe kan ik daar inhoud aan geven? Zo wil ik het concreet met u afspreken.

Voorzitter. Er zijn een paar stellingen ingenomen door de SP. Uw vraag over de broers en zussen trof mij. Ik sprak over de praktische belemmeringen. U zegt dat je het wettelijk moet verankeren. Ga je zaken wettelijk verankeren, dan gaat de rechter in mijn opinie eigenlijk op de stoel zitten van de operatie, van de uitvoering. Dat betekent ook dat hij wil zeggen: ik vind dat het zo moet. In de praktijk loopt hij dan vast, want in de praktijk kun je er geen invulling aan geven. Dan komen we in een cirkelredenering. Daarom denk ik dat je er niet bent met het inzetten van je inspanningen op het wettelijk verankeren. Ik kom dan toch op de uitvoering. Ik heb net al aangegeven welke activiteiten ik daartoe wil oppakken en uitvoeren en ook al doe.

Ik ben blij met de opmerking over ouderverstoting. U gaf aan hoe u daarnaar kijkt. Ik zie het knelpunt. Ik weet dat we daarover in gesprek zijn en in gesprek zullen blijven.

Op adoptie komen wij nog nadrukkelijk terug, zoals u ook heeft aangegeven.

Ik dacht dat ik was ingegaan op het verzoek over de inventarisatie van het Burgerlijk Wetboek. Dat was een vraag die de heer Ellian mij stelde: maak het overzicht compleet, breng alle kosten in beeld. Dat zal ik zeker doen. Dat zie ik ook als mijn opgave in dezen. Daarna leg ik het aan u voor.

Ik weet dat er een tweeminutendebat komt. Daar kijk ik dan naar uit.

Meneer de voorzitter. Volgens mij heb ik de vragen van de tweede termijn behandeld. Ik kijk even naar rechts, naar mijn ambtenaren. Ja.

De voorzitter:

Dan kijk ik even links van mij naar de Kamerleden, of ook dat deel van mening is dat de vragen zijn beantwoord. Dat is het geval.

Dan is er een eind gekomen aan het commissiedebat Personen- en familierecht. Ik bedank de Minister voor Rechtsbescherming en zijn ondersteuning, hier maar ook elders aanwezig, heel hartelijk voor de beantwoording. Ik bedank alle ondersteuning vanuit de Kamer: de beleidsmedewerkers, de griffier, de bodes en de stenografen. Hartelijk dank allemaal. Ik wens u allen nog een fijne dag verder.

De heer Ellian (VVD):

Misschien de toezeggingen nog.

De voorzitter:

Excuses. De heer Ellian en ook de griffier herinneren mij aan een belangrijk punt. Er zijn heel veel toezeggingen gedaan. Wij willen het voorstel doen om die nu niet allemaal voor te lezen, omdat even heel nauwkeurig moet worden gekeken hoe bepaalde dingen moeten worden geformuleerd. Dat wordt met het ministerie afgestemd, maar ook nog voorgelegd aan de Kamerleden voordat de toezeggingen definitief worden gemaakt. Dat is het voorstel dat wij vandaag zouden willen doen.

De heer Ellian (VVD):

Helder. Voor de volledigheid: ik vraag inderdaad een tweeminutendebat aan. Dat heb ik u niet horen zeggen.

De voorzitter:

Ook dat is een terechte opmerking, want het is aan de voorzitter om te concluderen dat er een tweeminutendebat is aangevraagd, met als eerste spreker mevrouw Van Ginneken van D66. Dank u wel, meneer Ellian, voor de aanvullingen die ik als voorzitter vergat te doen.

Dan is er nu echt een eind gekomen aan dit commissiedebat. Dank u wel allemaal.

Sluiting 12.26 uur.

Naar boven