Vragen van het lid Nijboer (PvdA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over wrakingsregels bij een hoorzitting van de huurcommissie (ingezonden 22 december 2021).

Antwoord van Minister De Jonge (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) (ontvangen 31 januari 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1336.

Vraag 1 en 2

Klopt het dat artikel 31 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte behelst dat de zittingsvoorzitter en/of -leden voor aanvang van de behandeling kunnen worden gewraakt?

Is het correct om aan te nemen dat dit wetsartikel ervoor zorgt dat in geval van een gedurende de hoorzitting opkomende (schijn van) partijdigheid niet kan worden gewraakt aangezien dat niet voor aanvang van de zitting is?

Antwoord 1 en 2

Ja. Op basis van artikel 31 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (hierna: Uhw) kan alleen worden gewraakt vóór aanvang van de behandeling op zitting.

Vraag 3 en 4

Klopt het dat deze gang van zaken afwijkt van het gebruik bij een gang naar de rechter waar een wrakingsverzoek ook gedurende een proces kan worden gedaan (gebaseerd op artikel 36 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering)?

Waarom is bij de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte afgeweken van dit principe? Is hier bij het maken van de wet destijds een goede reden voor geweest? Zo ja, welke?

Antwoord 3 en 4

Het klopt dat de systematiek van artikel 31 Uhw verschilt met die van artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. Het huidige artikel 31 Uhw vloeit voort uit artikel 15 van de Wet op de huurcommissies, die voorheen gold. Bij invoering van de Wet op de huurcommissies in 1979 is gekozen om dezelfde wrakingsregels te hanteren als in de reguliere rechtspraak. Door een latere aanpassing van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering zijn de artikelen anders komen te luiden.

Vraag 5 en 6

Deelt u de mening dat huurders dezelfde rechten zouden moeten hebben tijdens een hoorzitting als tijdens een regulier proces? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?

Beschouwt u deze discrepantie als een lacune in de wet? Zo ja, bent u bereid hiernaar te kijken en een aanpassing van de wet voor te stellen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 5 en 6

Ja. Het gaat niet om een bewust onderscheid en daarom ben ik voornemens om een wijziging van de wet op dit punt te onderzoeken.

Naar boven