Vragen van het lid Inge van Dijk (CDA) aan Staatssecretaris van Financiën over het artikel «Huizentekort? Schaf de straf op samenwonen af» (ingezonden 26 november 2021).

Antwoord van Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst), mede namens de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane (ontvangen 24 januari 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 998.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van bovenstaand artikel?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Is de problematiek aangehaald in het artikel u bekend, namelijk dat door de samenloop van belastingen en toeslagen voor alleenstaanden die willen gaan samenwonen zodanig grote verschillen kunnen ontstaan, dat het voordeliger is twee woningen aan te houden, terwijl zij in praktijk wel een woning delen en dus onnodig woningen bezet worden gehouden?

Antwoord 2

Ik ben er mee bekend dat als twee alleenstaanden besluiten samen te gaan wonen en daarmee één huishouden vormen, dit inkomenseffecten kan hebben.

Vraag 3

Kunt u een inschatting maken van de mate waarin deze situatie in praktijk voorkomt? Zo nee, kunt u dit dan in kaart laten brengen?

Antwoord 3

Ik kan geen inschatting maken van de mate waarin de in het artikel beschreven situaties zich in de praktijk voordoen. Uit onderstaande beantwoording wordt duidelijk dat er mijns inziens geen sprake is van een problematiek en ik ben dan ook niet voornemens dit in kaart te brengen. Het klopt dat er – zoals in de hieronder beschreven situaties wordt geschetst – in het geval van samenwonen minder of geen recht op toeslagen en heffingskortingen kan zijn. Dit hangt samen met het feit dat inkomensondersteunende regelingen zijn vormgegeven vanuit het zogenoemde draagkrachtprincipe. Het uitgangspunt dat daarbij wordt gehanteerd is dat alleenstaanden in de regel hogere kosten moeten maken om in het levenshoud te voorzien en daardoor meer recht hebben op inkomensondersteuning. Samenwonenden kunnen deze kosten daarentegen delen.

Vraag 4

Klopt het volgende voorbeeld volgens u dat twee alleenstaande ouders met beiden een jong kind die ieder 24.000 euro per jaar verdienen en beiden een woning huren voor 650 euro per maand, door samen te gaan wonen per jaar circa 7.000 euro huurtoeslag verliezen (zij kregen per persoon 3.500 euro en samen niets); circa 2.000 euro aan zorgtoeslag verliezen; één in plaats van twee keer de Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) van 2.150 euro kunnen toepassen en 7.000 euro aan kindgebonden budget verliezen (zij kregen per persoon circa 4.300 euro, samen maar 1.600 euro)?

Antwoord 4

Ja, de cijfers in dit rekenvoorbeeld kloppen.

Vraag 5

Bent u zich ervan bewust dat dit in totaal neerkomt op 18.150 euro, waarbij weliswaar 7.800 euro wordt bespaard op de huur van de tweede woning, maar dat deze samenwoners er alsnog jaarlijks ruim 10.000 euro netto op achteruit gaan, oftewel ongeveer 850 euro per maand?

Antwoord 5

Het klopt dat het stel in dit rekenvoorbeeld er € 18.150 aan belastingenkorting en toeslagen op jaarbasis op achteruit gaat door samen te gaan wonen. Tegenover dit verlies aan belastingen en toeslagen staat een aanzienlijk voordeel van het delen van kosten. Het voordeel van kosten delen bestaat niet alleen uit huur, maar ook uit allerlei andere uitgaven zoals gas, water en energie, vervoer, kosten van de kinderen, voeding en vakanties. Op het voordeel van het delen van deze kosten (behalve huur) wordt in het artikel niet ingegaan. Juist omdat eenoudergezinnen relatief gezien hogere kosten maken, krijgen zij meer toeslagen om deze kosten op te vangen.

Zoals bovenstaand aangegeven sluit dit aan bij het draagkrachtprincipe zoals Nederland dat kent. Een onvermijdelijk gevolg hiervan is dat partners door samen te gaan wonen een deel van deze toeslagen en belastingkorting verliezen. Een gezamenlijk huishouden kent immers meer financiële draagkracht. Uit de nadere kwantitatieve analyse blijkt dat de verandering in belastingen en toeslagen in dit voorbeeld en het volgende voorbeeld zich op redelijke wijze verhouden tot de verandering die optreedt in draagkracht.

Het (gemiddelde) voordeel van het delen van kosten is berekend door het CBS met behulp van de zogenoemde equivalentiefactoren2 die ook worden gebruikt in het rapport van de Commissie Draagkracht3. De equivalentiefactor voor elk van de twee eenoudergezinnen met één kind is 1,30 wat betekent dat het kind ongeveer 30% extra kosten met zich meebrengt. De equivalentiefactor voor het samenwonende gezin is 1,93: zij maken samen 93% meer kosten dan een alleenstaande zonder kinderen. In de berekening van de equivalentiefactor wordt rekening gehouden met het inkomen en de kosten die een huishouden maakt. Door het besteedbaar inkomen4 in elk van de situaties te delen door de equivalentiefactor kan het «gestandaardiseerd besteedbaar inkomen» worden berekend. Aan de hand hiervan kan een goede vergelijking worden gemaakt waarin het voordeel van gedeelde kosten is meegenomen.

Voorbeeld ouders uit het artikel

Besteedbaar inkomen per huishouden

Equivalentiefactor huishouden

Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen per persoon

Alleenstaande ouder 1

€ 33.500

1,30

€ 25.750

Alleenstaande ouder 2

€ 33.500

1,30

€ 25.750

Gezamenlijk huishouden na samenwonen

€ 48.850

1,93

€ 25.300

Hierdoor ontstaat een veel genuanceerder beeld: na samenwonen blijkt het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen in dit voorbeeld met 450 euro per persoon te zijn afgenomen op jaarbasis (bij gemiddelde kosten). Ik benadruk dat dit één rekenvoorbeeld is. Hier tegenover staan andere voorbeelden van huishoudens die er door samen te gaan wonen er (veel) op vooruit gaan.5

Vraag 6

Klopt het volgende voorbeeld volgens u dat twee Aow-ers met beide 20.000 euro aan pensioen door te gaan samenwonen netto circa 9.250 euro aan Aow verliezen op jaarbasis (na belasting, verlies alleenstaande ouderenkorting en Zorgverzekeringswet-premies) en wanneer beide een woning van 600 euro per maand huren, zij bij samenwonen circa 4.200 euro aan huurtoeslag en 1.100 euro aan zorgtoeslag verliezen?

Antwoord 6

Ja, de cijfers in dit rekenvoorbeeld kloppen.

Vraag 7

Bent u zich ervan bewust dat dit in totaal neerkomt op 14.550 euro per jaar (de in het artikel genoemde circa 1.200 euro netto per maand), waarbij weliswaar 7.200 euro wordt bespaard op de huur van de tweede woning, maar dat zij er dan netto alsnog 7.350 euro op achteruit gaan, oftewel ruim 600 euro per maand?

Antwoord 7

Ook bij dit voorbeeld is geen rekening gehouden met het voordeel dat het delen van kosten met zich meebrengt. Uit de berekening van het gestandaardiseerde besteedbare inkomen ontstaat een ander beeld.

Voorbeeld AOW-ers uit het artikel

Besteedbaar inkomen per huishouden

Equivalentiefactor huishouden

Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen per persoon

Alleenstaande AOW-er 1

€ 23.200

1,00

€ 23.200

Alleenstaande AOW-er 2

€ 23.200

1,00

€ 23.200

Gezamenlijk huishouden na samenwonen

€ 31.750

1,33

€ 23.900

De AOW-ers in het rekenvoorbeeld zijn er (bij gemiddelde kosten) per saldo op vooruit gegaan door samen te gaan wonen.

Vraag 8

Was een dergelijke uitwerking voorzien bij invoering van het systeem van toeslagen en de vaststelling van de hoogtes hiervan voor verschillende huishoudsamenstellingen?

Antwoord 8

Ja. Het huidige belastingstelsel is grotendeels gebaseerd op een inkomensheffing op individueel niveau. Bij de toeslagen wordt echter uitgegaan van het huishoudinkomen. De vier toeslagen hebben allen als uitgangspunt dat de hoogte van de toeslag in enige mate samenhangt met de hoogte van de uitgaven en de draagkracht van het huishouden. Zijn de kosten hoger (bv hogere huur), dan ontvangt een huishouden meer toeslag; is het verzamelinkomen (de som van de individuele bruto inkomens van de relevante leden van het huishouden) van het huishouden hoger, dan neemt de toeslag af. Voor samenwonenden geldt over het algemeen dat het huishoudeninkomen hoger ligt dan dat van individuele alleenstaanden terwijl wel veel kosten kunnen worden gedeeld.

Vraag 9

Kunt u aangeven welke rol de kostendelersnorm mogelijk ook nog speelt bij de keuze om al dan niet te gaan samenwonen?

Antwoord 9

De kostendelersnorm is bedoeld om stapeling van bijstandsuitkeringen op één woonadres tegen te gaan. De bijstand is een vangnetregeling en er zijn schaalvoordelen bij meer kostendelers op één woonadres. Een stapeling van uitkeringen op één woonadres vergroot de armoedeval die ontstaat als een van de kostendelers aan het werk gaat, en vermindert de urgentie om uit te stromen naar werk.

De vragen komen overeen met de door uw Kamer aangenomen motie van het lid Van Baarle6 welke de regering verzoekt om te onderzoeken wat de effecten zijn van de kostendelersnorm op de beschikbaarheid van woonruimte. De vragen en de motie veronderstellen een causaal verband tussen de (invoering van de) kostendelersnorm en het niet delen van een woning. Uit onderzoek van Significant APE naar belemmeringen voor bijstandsgerechtigden om woonruimte te delen dat in opdracht van het kabinet is uitgevoerd, blijkt dat sinds 2015 jongeren uit bijstandsgezinnen zodra zij 21 jaar worden, vaker dan jongeren uit niet-bijstandsgezinnen, het ouderlijk huis verlaten en zich uitschrijven of worden uitgeschreven uit de BRP. Dat is in het bovengenoemd onderzoek niet aangetoond voor de hele bijstandspopulatie. Het is niet mogelijk om op basis van CBS-data op persoonsniveau te zien of iemand als kostendeler wordt aangemerkt. Sociale relaties zijn ook niet vastgelegd in data. Dat maakt verder onderzoek naar het effect van de kostendelersnorm op de beschikbaarheid van woonruimte ingewikkeld en complex.

In het nieuwe coalitieakkoord is opgenomen dat de kostendelersnorm gewijzigd wordt zodat inwonende jongvolwassenen tot 27 jaar niet langer meetellen als kostendeler voor de uitkering van huisgenoten.

Vraag 10, 11 en 12

Kunt u zich voorstellen dat mensen besluiten niet te gaan samenwonen, omdat zij mogelijk enorm achteruit gaan op hun netto inkomsten?

Acht u deze situatie acceptabel, mede in het licht van het huidige woningtekort?

Kunt u aangeven welke oplossingen u ziet om te voorkomen dat mensen vanwege deze grote verschillen meerdere woningen aanhouden?

Antwoord vraag 10, 11 en 12

Zoals bovenstaand is aangegeven ben ik bekend met het feit dat in sommige gevallen samenwonen op het eerste oog (negatieve) inkomenseffecten met zich kan meebrengen. Samenwonenden kunnen echter de kosten van het dagelijks levensonderhoud delen. Daarom blijft het uitgangspunt bij inkomensafhankelijke regelingen dat alleenstaanden in de regel hogere kosten zullen maken om in het levenshoud te voorzien en daardoor meer recht hebben op inkomensondersteuning. Voor wat betreft de kostendelersnorm is het kabinet voornemens, zoals in het antwoord bij vraag 9 is aangegeven, om inwonende jongvolwassenen tot 27 jaar niet langer mee te tellen als kostendeler voor de uitkering van huisgenoten.


X Noot
1

Ewmagazine.nl van 24 november 2021

X Noot
3

Kamerstuk 32 140, nr. 86, Rapport van de Commissie Draagkracht, 22 maart 2021

X Noot
4

Het netto-inkomen plus toeslagen.

X Noot
5

Zie bijvoorbeeld de voorbeelden in Tabel 3.1 en Tabel 3.2 van het rapport van de Commissie Draagkracht.

X Noot
6

Kamerstuk 32 847, nr. 796

Naar boven