Vragen van het lid Kröger (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over het bericht «Tovenaars met rommel: fraude en criminaliteit bij afvalbedrijven» (ingezonden 26 augustus 2020).

Antwoord van Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer (Infrastructuur en Waterstaat) (ontvangen 10 november 2020).

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Tovenaars met rommel: fraude en criminaliteit bij afvalbedrijven»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Wist u dat er zoveel kleine afvalbedrijven in het land zijn die de regels aan hun laars lappen? Wat is uw oordeel over dit gegeven?

Antwoord 2

Ik ben bekend met de in het artikel beschreven problematiek. Dergelijke misstanden kunnen uiteraard niet getolereerd worden.

Vraag 3

Hoe oordeelt u over de situatie in Doetinchem, waar lekkende vaten met brandblusschuim dat de stof PFOS bevat, van het failliet verklaarde bedrijf Rutgers Milieu de bodem en de vlakbij stromende Oude IJssel ernstig vervuilen? Klopt het dat de decentrale overheden ervan worden weerhouden om de vaten op te ruimen en veilig te stellen vanwege de hoge kosten die dat met zich meebrengt? Kunt u toelichten hoe u kijkt naar dit soort incidenten?

Antwoord 3

Ik ben bekend met de situatie in Doetinchem. Op het bedrijventerrein, voorheen gehuurd van een inmiddels failliete afvalverwerker, staan ongeveer 1300 IBC-containers met onder meer blusschuim en er treedt lekkage op. De gemeente wil allereerst een einde maken aan de lekkage door het blusschuim over te pompen in vloeistofdichte silo’s. Nadere oplossingen wat betreft de verwerking van het afval worden door de gemeente nog onderzocht, waarbij men probeert de schade te verhalen op de vervuiler. Dit lijkt mij een verstandige lijn van de gemeente.

Vraag 4

Wat is uw oordeel over het feit dat de tweeëntwintig faillissementen in de afvalsector de afgelopen vijf jaar hebben geleid tot tientallen miljoenen euro’s schade voor decentrale overheden, die de achtergebleven troep moeten opruimen?

Antwoord 4

Dat is zeer onwenselijk en, wanneer sprake is van laakbaar gedrag van de afvalverwerker, mogelijk strijdig met het beginsel dat de vervuiler betaalt. Daarom ben ik voornemens om op dit punt voor bevoegde gezagen de mogelijkheid te creëren om, voordat tot vergunningverlening wordt overgegaan, te verifiëren of er voldoende financiële middelen aanwezig zijn bij het bedrijf om eventuele milieuschade te herstellen of opruimingskosten bij faillissement te kunnen verhalen.

Vraag 5

Wat is uw oordeel over het feit dat decentrale overheden op gigantische kosten worden gejaagd, omdat de regels niet goed worden nageleefd? Wat gaat u doen om de aanpak van deze wijdverspreide milieucriminaliteit fors te verbeteren?

Antwoord 5

Zoals in mijn vorige antwoord weergegeven, moeten kosten gemaakt voor het opruimen van milieuschade gedragen worden door de veroorzakers ervan en niet door overheden. Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke voor vergunningverlening, toezicht en handhaving in het milieudomein heb ik, naast de verbeteringsopgave voor de uitvoering van VTH-taken die ik reeds samen met de decentrale partners heb ingezet, een onafhankelijke commissie om advies gevraagd over het functioneren van ons VTH-stelsel. De hoofdvraag die ik aan de commissie stel, is welke mogelijkheden de commissie ziet om milieuhandhaving, toezicht en vergunningverlening in Nederland te versterken, met als doel het stelsel effectiever en slagvaardiger te maken. Voor meer informatie over de werkzaamheden van deze «Commissie van Aartsen» verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 25 juni jl.2 Voor de aanpak van de problematiek met betrekking tot het maken van maatschappelijke kosten voor de sanering van failliete afvalverwerkers voer ik het instrument financiële zekerheid in.

Vraag 6

Klopt het dat het Interprovinciaal Overleg (IPO) al twee jaar geleden bij u aan de bel trok over de financiële risico’s bij afvalbedrijven en de grote hoeveelheid branden en faillissementen? Zo ja, welke concrete stappen heeft u in reactie daarop gezet?

Antwoord 6

Het IPO pleit inderdaad al langere tijd voor aanpassing van de regels. Om nader te specificeren in welke situaties of omstandigheden de risico’s het grootst zijn dat hoge saneringskosten van bedrijven voor rekening van de overheid komen en om daarvoor passende voorzieningen te treffen, heeft het IPO in 2018 een Quickscan uitgevoerd bij de provincies. De hoofdconclusie van dit onderzoek was dat, buiten de majeure risicobedrijven, de grootste risico’s bij afvalverwerkende bedrijven liggen. De resultaten van deze Quickscan zijn per brief van 18 januari 2019 aan uw Kamer toegestuurd.3 Ik ben daarop met het IPO, andere overheden en de belangrijkste brancheorganisaties, in overleg getreden om te bezien hoe met deze problematiek kan worden omgegaan. We zijn samen tot de conclusie gekomen dat het instrument financiële zekerheid mogelijkheden biedt voor het inperken van de financiële risico’s voor overheden. Het eindrapport dat naar aanleiding van deze overleggen is opgesteld, is als bijlage toegevoegd aan deze beantwoording 4. De benodigde regelgeving wordt binnen het stelsel van de Omgevingswet (Ow) vastgesteld.

Vraag 7

Klopt het dat de hoeveelheid afval waarvoor bedrijven geen afzet vinden groeit en zich opstapelt? Klopt de schatting uit 2018 van het IPO dat bij alle bedrijven die onder toezicht van de provincies vallen een totale hoeveelheid afval ligt met een negatieve waarde van 260 miljoen euro? Zo ja, klopt het ook dat er daardoor steeds meer afval wordt gestort of verbrand, waaronder afval dat zeer zorgwekkende stoffen bevat? Zo ja, heeft u zicht op de schaal van dit probleem? Zo nee, bent u bereid die te onderzoeken?

Antwoord 7

Een van de oorzaken van de moeizamer verlopende verwerking van bepaalde afvalstromen is het in de loop der jaren toegenomen bewustzijn over risico’s van in het afval aanwezige schadelijke stoffen, met name zeer zorgwekkende stoffen. Toepassingen die in het verleden aan deze afvalstromen werden gegeven zijn vanwege zorgen over effecten op de menselijke gezondheid en het milieu ter discussie komen te staan. Dit afval blijft daardoor in opslag liggen, wachtend op een andere toepassing die wel milieuverantwoord is. Vanwege de wettelijke maximale opslagtermijn, geurhinder of ruimtegebrek kan op zeker moment afvoer naar verbranding of stort nodig zijn. Als er geen manier is om uit bepaald afval met schadelijke stoffen milieuverantwoorde grondstoffen terug te winnen, zijn verbranding en storten milieuhygiënisch gezien een goede oplossing, omdat ze zijn gebonden aan strenge milieuvoorschriften. Door de afvoer naar verbranding of stort wordt het milieurisico afdoende beheerst. Wel gaan er grondstoffen verloren. Nader onderzoek naar de schaal van verbranden en storten lost dit probleem niet op. De oplossing moet komen van innovaties door afvalverwerkers om alsnog terugwinning van veilige grondstoffen mogelijk te maken en het uitfaseren van het gebruik van de schadelijke stoffen die het afval problematisch maken. Op dit laatste zet ik actief in met het stimuleren van het concept safe-by-design en in het kader van het Europese stoffenbeleid, met als meest recente actie de voorbereiding van een restrictie voor PFAS onder de REACH-verordening.

Vraag 8

Deelt u de opvatting van criminologen dat het huidige businessmodel op de afvalmarkt milieucriminaliteit bevordert, omdat een bedrijf dat afval inneemt direct daarvoor betaald krijgt, nog voordat het de verwerking heeft geregeld? Wat gaat u doen om deze perverse prikkel om zo goedkoop mogelijk van het afval af te komen weg te nemen?

Antwoord 8

Ik ben bekend met de problematiek rondom het verdienmodel van sommige afvalverwerkers. Het bij vergunningverlening stellen van financiële zekerheid, bijvoorbeeld ter hoogte van de maximale opruimkosten van het aanwezige afval, kan bijdragen aan een oplossing. Het instrument financiële zekerheid moet overigens niet gezien worden als alomvattende oplossing voor de in het artikel omschreven milieucriminele activiteiten. Dit moet bijvoorbeeld ook gezocht worden in het verbeteren van het functioneren van het gehele VTH-stelsel.

Vraag 9

Hoe is het mogelijk dat het aantal onverzekerde afvalbedrijven naar alle waarschijnlijkheid toeneemt? Hoe kan het legaal zijn dat afvalbedrijven onverzekerd te werk kunnen gaan en vervolgens bij faillissement gemeenten en provincies voor de overige kosten moeten opdraaien? Kunt u dit toelichten? Wat gaat u hieraan doen?

Antwoord 9

De toenemende onverzekerbaarheid van afvalverwerkers heeft te maken met het gestegen aantal branden en de aangescherpte kapitaalvereisten van de EU-richtlijn Solvency-II.5 Indien risico’s toenemen en de schade-uitkeringen daardoor steeds hoger worden, zullen de premies stijgen en uiteindelijk zullen premies onbetaalbaar worden dan wel die risico’s niet meer verzekerbaar zijn. Deze onverzekerbaarheid is dus mede het gevolg van acceptatiebeleid van verzekeraars zoals ingericht conform het EU-recht. Om dergelijke risico’s weer verzekerbaar te maken, is een goed preventiebeleid door de afvalbedrijven noodzakelijk teneinde de risico’s weer op een acceptabel niveau te krijgen. Een soortgelijke situatie heeft zich in het verleden ook voorgedaan bij chemische bedrijven. Door een goed preventiebeleid zijn die bedrijven weer verzekerbaar geworden. Uiteindelijk is het een verantwoordelijkheid van de markt om te bepalen welke verzekeringen uiteindelijk worden aangeboden.

In de gesprekken die ik gevoerd heb met de sector en medeoverheden binnen het financiële zekerheid-traject werd de verslechterde verzekerbaarheid van afvalverwerkers door alle deelnemers onderkend. Gemeenten en bedrijven in de keten hebben de verantwoordelijkheid om de kwaliteit van de afvalstromen dusdanig te verhogen dat objecten die brand veroorzaken, zoals accu’s en matrassen, separaat worden ingezameld en niet meer in andere stromen terecht komen. Aanpassing van het Omgevingsbesluit is hiertoe echter niet het juiste spoor. Om dit probleem aan te pakken zal ik producentenverantwoordelijkheid voor matrassen en batterijen verder vormgeven. Voor matrassen is op 20 juli jl. een avv-aanvraag ingediend. Voor lithium-ion batterijen wordt momenteel verkend hoe gekomen kan worden tot een hogere inzamelprestatie. Hierover wordt u later dit jaar nog geïnformeerd. Om te voorkomen dat opruimkosten bij faillissement ten laste komen van overheden werk ik dus aan een bevoegdheid om bij de vergunningverlening financiële zekerheid te eisen van afvalbedrijven.

Vraag 10

Gaat u de verplichte financiële zekerheidstelling – waarmee overheden afvalbedrijven kunnen verplichten om zelf reserves aan te houden voor het geval zij milieuschade veroorzaken – op korte termijn realiseren om ervoor te zorgen dat overheden niet op gigantische kosten worden gejaagd en er minder schade wordt toegebracht aan het milieu? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 10

Ja. Ik ga binnen het stelsel van de Omgevingswet (Ow) een bevoegdheid creëren voor bevoegde gezagen om voorafgaand aan vergunningverlening financiële zekerheid te eisen van aanvragende bedrijven die activiteiten ontplooien met betrekking tot opslag en verwerking van afval. Omdat deze regelgeving in het Omgevingsbesluit wordt uitgewerkt, ben ik gebonden aan de inwerkingtreding van de Ow (nu voorzien op 1 januari 2022).

Vraag 11

Wat is uw oordeel over het feit dat het oplossen en/of beboeten van een milieuovertreding soms wel jaren kan duren vanaf het moment dat de overtreding gesignaleerd is? Bent u bereid te inventariseren hoe deze procedure versneld kan worden, aangezien milieuovertredingen zo snel mogelijk moeten worden opgelost om verdere verspreiding van bijvoorbeeld chemische stoffen in het milieu te voorkomen?

Antwoord 11

Lange procedures die zich lenen voor misbruik en bevoegde gezagen voor hoge proceskosten stellen, zijn natuurlijk onwenselijk. Daarom zal de Commissie van Aartsen (zie mijn antwoord op vraag 5) dit aspect ook nadrukkelijk meenemen in haar werkzaamheden.

Vraag 12

Wat is uw oordeel over het feit dat provincies vergunningen verlenen aan bedrijven die al diverse milieuovertredingen hebben begaan uit angst voor de kosten die een mogelijke sluiting van het bedrijf tot gevolg zou hebben? Wat is uw oordeel over het feit dat de handhavende omgevingsdiensten terughoudend zijn uit angst voor eindeloos procederende bedrijven? Heeft u zicht op de schaal van dit probleem?

Antwoord 12

Bevoegde gezagen kunnen middels gebruikmaking van de Wet Bibob het afgeven van een vergunning weigeren of een vergunning intrekken, bijvoorbeeld vanwege het (hebben) begaan van strafbare feiten. De Wet Bibob is van toepassing op bepaalde ondernemingen en activiteiten waaronder afvalopslag en -verwerking. Een strafblad of een ernstige verdenking van misdrijven kan ertoe leiden dat Bureau Bibob, na een zogenaamde Bibob-toets op verzoek van het bevoegd gezag, een negatief advies afgeeft aan de vergunningverlener. Een grond daarvoor is bijvoorbeeld de dreiging van ernstig gevaar dat de vergunning zal worden misbruikt voor criminele activiteiten of het plegen van strafbare feiten. Dat provincies niet altijd gebruik maken van de mogelijkheden die de Wet Bibob biedt, kan te maken hebben met lokale omstandigheden. Hoge proceskosten mogen echter geen reden zijn om niet handhavend op te treden. De Commissie van Aartsen zal ook dit aspect van ons VTH-stelsel onder de loep nemen.

Vraag 13

Deelt u de mening dat het onmogelijk is om een circulaire economie te verwezenlijken als ons afvalsysteem op deze wijze functioneert? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 13

Om tot een circulaire economie te komen is het inderdaad noodzakelijk dat productketens, inclusief de afvalfase, zich sluiten en dat materialen weer kunnen worden ingezet in de economie. Weglek moet (letterlijk en figuurlijk) worden voorkomen. De casussen die worden beschreven in het artikel zijn bepaald niet circulair te noemen. Ik weet echter ook dat de afvalsector in het algemeen graag bij wil dragen aan de transitie naar een circulaire economie en ook actief zoekt naar manieren om meer circulair te gaan opereren. Rotte appels binnen de sector die zich bezighouden met milieucriminaliteit moeten uiteraard worden aangepakt. Daartoe heb ik onder meer de Commissie van Aartsen opdracht gegeven om te bezien hoe bevoegd gezag effectiever kan optreden en regel ik dat bij vergunningverlening financiële zekerheid kan worden opgelegd aan afvalverwerkers.

Vraag 14

Deelt u de mening dat er structureel iets moet veranderen in de afvalbranche om deze grootschalige milieucriminaliteit en hoge financiële kosten voor de maatschappij tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten welke concrete stappen u gaat nemen?

Antwoord 14

Ja, ik deel uw mening dat deze maatschappelijke kosten in de toekomst moeten worden voorkomen. Hiertoe ben ik, zoals boven vermeld, bezig om binnen het stelsel van de Ow mogelijk te maken dat bevoegde gezagen voorafgaand aan vergunningverlening financiële zekerheid kunnen eisen van aanvragende afvalverwerkers. Overigens zijn ook de belangrijkste brancheverenigingen voorstander van deze aanpassing in de regelgeving. De afvalsector draagt in Nederland over het algemeen op een belangrijke manier bij aan het tot stand komen van de circulaire economie en hier geldt daarom, met betrekking tot beeldvorming, dat de goeden lijden onder de kwaden. Ik heb in mijn eerdere antwoorden aangegeven wat mijn voornemens zijn om ons VTH-stelsel onder de loep te nemen en hoe ik de regelgeving omtrent financiële zekerheid voor afvalverwerkers zal aanpassen.


X Noot
2

Kamerstuk 33 118, nr. 149.

X Noot
3

Kamerstuk 28 089, nr. 107.

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
5

Richtlijn 2009/138/EG van het Europees parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II).

Naar boven