Vragen van de leden Geluk-Poortvliet, Van den Berg, Palland, Omtzigt (allen CDA) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht in NRC van 4 augustus 2020 «Weinig regionale spreiding bij toekenning subsidies podiumkunsten« (ingezonden 7 augustus 2020).

Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 15 september 2020).

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht in het NRC van 4 augustus jl: «Weinig regionale spreiding bij toekenning subsidies podiumkunsten»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Wat is uw reactie op het bericht en op het feit dat «de helft van de subsidies terechtkomt in Amsterdam» (54 procent en in de regio’s Noord, Midden, Oost en Zeeland samen slechts 4 procent)?

Antwoord 2

In mijn brief van 15 september 2020 (2020Z16366) heb ik aangekondigd dat ik in de periode 2021–2024 extra investeer in het podiumkunstenaanbod. Dat doe ik door de 71 instellingen die van het Fonds Podiumkunsten een positief advies hebben ontvangen, maar waar het budget ontoereikend voor was, alsnog meerjarig te subsidiëren. Via het Fonds Podiumkunsten is jaarlijks € 15 miljoen extra beschikbaar voor deze instellingen. Daarnaast volg ik het advies van de Raad voor Cultuur, om een extra impuls te geven aan de culturele infrastructuur in de provincies Flevoland, Friesland, Drenthe, Zeeland en Limburg. Daar voeg ik de provincie Overijssel aan toe. Ik zet hiervoor de jaarlijks beschikbare € 2 miljoen van de matchingsregeling «Verbreding en Vernieuwing» in. Op deze manier wordt de culturele infrastructuur, op plekken waar die nu minder stevig is, versterkt. De basisinfrastructuur kent in de periode 2021–2024 meer geografische spreiding dan ooit. Per saldo gaat er ruim € 25 miljoen meer naar instellingen in de regio dan in de periode 2017–2020.

Vraag 3

Wat zijn de criteria die worden gehanteerd voor toekenning?

Antwoord 3

Het fonds podiumkunsten toetst alle aanvragen die voldoen aan de formele eisen aan de criteria «artistieke positie», «publieksfunctie» en «inbedding». Voor instellingen die een aanvraag doen in categorie II en III geldt ook nog het criterium «betekenis voor de Nederlandse podiumkunstpraktijk.» Voor instellingen die een aanvraag doen in categorie III geldt aanvullend nog het criterium «inbedding». De regeling is gepubliceerd in de Staatscourant2.

Vraag 4

Is regionale spreiding en ondersteuning van de culturele infrastructuur ook onderdeel van de criteria voor toekenning? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

In de regeling is het criterium geografische spreiding niet afzonderlijk opgenomen. Het fonds heeft wel voorwaarden gesteld aan het spelen van voorstellingen buiten Amsterdam. Gezelschappen en makers die een aanvraag hebben ingediend voor categorie II dienen een derde van het totale aantal uitvoeringen buiten Amsterdam uit te voeren. Bij gezelschappen en makers die een aanvraag hebben ingediend voor categorie III gaat het om de helft van het totaal aantal uitvoeringen dat buiten de hoofdstad opgevoerd moet worden.

Vraag 5

Hoe bewaakt u dat culturele initiatieven in alle regio’s behouden blijven en dat de rijksoverheid daar evenredig aan bijdraagt?

Antwoord 5

Zie mijn antwoord bij vraag 2.

Vraag 6

Hoe wordt door u bevorderd dat in alle regio’s cultuurinitiatieven totstandkomen?

Antwoord 6

Zie mijn antwoord bij vraag 2.

Naar boven