Vragen van lid Beckerman (SP) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de uitspraak van de Raad van State die zegt dat mijnschade niet verjaard is (ingezonden 16 april 2020).

Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 12 juni 2020).

Vraag 1

Wat is uw reactie op de uitspraak van de Raad van State over de verjaring van mijnschade in Limburg?1 2

Antwoord 1

Zoals aangegeven in mijn brief3 van 10 juli 2019 streef ik in het geval van verjaringszaken naar een oplossing waarbij enerzijds de burger recht wordt gedaan, ook na de verjaringstermijn, en waarbij anderzijds de rechtszekerheid voor bedrijven niet uit het oog wordt verloren. Schade door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten (hierna: mijnbouwschade) aan woningen moet hersteld worden, en tegelijkertijd is het rechtvaardig dat de aansprakelijkheid van een individueel bedrijf niet tot in de oneindigheid voortduurt, zoals dat nergens het geval is in het maatschappelijke en economische verkeer in Nederland.

In overleg met de provincie Limburg en het Calamiteitenfonds heb ik het afgelopen jaar gewerkt aan een oplossing waarbij de mijnbouwschade wordt hersteld vanuit een publiek voorgefinancierd fonds. Het uitgangspunt daarbij was dat alle mijnbouwschade in Limburg is verjaard, waardoor de mijnbouwbedrijven, hun rechtsopvolgers en het Waarborgfonds niet meer aangesproken konden worden voor de verjaarde mijnbouwschade in Limburg.

De Raad van State (ABRvS) heeft in de genoemde uitspraak aangegeven het einde van de steenkolenwinning niet wordt gezien als de aanvangsdatum voor de verjaringstermijn. De ABRvS heeft in de betreffende casus aangegeven dat bij onzekerheid over het tijdstip van het ontstaan van de schade en een voortdurende schadeoorzaak de verjaringstermijn pas aanvangt zodra de schadeveroorzakende gebeurtenis is opgehouden te bestaan. In dit geval kon niet worden uitgesloten dat de schadeveroorzakende gebeurtenis minder dan dertig jaar geleden is opgehouden te bestaan. Daarmee is niet bewezen dat de vordering tot schadevergoeding is verjaard. Dit betekent dat die vordering nog in rechte kan worden afgedwongen.

Hoewel deze uitspraak slechts ziet op deze concrete casus, kan de uitspraak gevolgen hebben voor vergelijkbare schadegevallen in Limburg. Dit heeft tot gevolg dat de beoogde uniforme oplossing via een zogenoemd Verjaringsfonds complexer is geworden. In het voormalige mijnbouwgebied zal nu voor vergelijkbare schadegevallen, overeenkomstig de concessies van destijds, het desbetreffende mijnbouwbedrijf, diens rechtsopvolger(s) of het Waarborgfonds aansprakelijk zijn.

Ik beraad mij op dit moment op de gevolgen van de uitspraak voor de afhandeling van mijnbouwschade. Mijn insteek daarbij blijft ongewijzigd. Ik vind dat bij alle gedupeerden de mijnbouwschade aan een woning hersteld moet worden, ook na de verjaringstermijn. Ik zal in de komende maanden met de belanghebbenden hierover in gesprek gaan om te komen tot een goede oplossing.

Vraag 2, 3, 4

Binnen welke termijn gaat u de schade vergoeden uit het Waarborgfonds nu er van verjaring geen sprake is?

Kunnen de woningeigenaren per ommegaande een bedrag voor periodieke controle van hun huizen verwachten?

Hoe gaat u binnen twaalf weken de vergoeding van waardevermindering bepalen?

Antwoord 2, 3, 4

De uitspraak wordt uitgevoerd door een schadevergoeding en een vergoeding voor de proceskosten te betalen. Er is opdracht gegeven om deze vergoedingen te betalen. Daarnaast zal ik conform de uitspraak binnen 12 weken een nieuw besluit nemen op de beslissing op bezwaar over de vergoeding van de waardevermindering van de woningen.

Vraag 5

Is het Waarborgfonds nog voldoende gevuld met private gelden? Zo nee, hoe gaat u dat aanvullen?

Antwoord 5

Ja, het Waarborgfonds is voldoende gevuld om de vergoedingen conform de uitspraak te betalen.

Het Waarborgfonds is ingesteld in 2003. Het is destijds gevuld door mijnbouwbedrijven uit de olie-, gas- en zoutsector. De mijnbouwbedrijven zijn wettelijk verplicht (Mijnbouwwet artikel 135, vierde lid) om het fonds aan te vullen. De regelgeving omtrent het Waarborgfonds wordt op dit moment geëvalueerd omdat niet alle op land actieve mijnbouwbedrijven nu bijdragen aan het fonds.

Vraag 6

Hoe en wanneer zijn huizenbezitters met schade de afgelopen anderhalf jaar op de hoogte gehouden, zoals in de aangenomen motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 261) werd verzocht? Hoe gaat u dat naar aanleiding van deze uitspraak doen?

Antwoord 6

De Technische commissie bodembeweging (Tcbb) heeft conform de motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 261) de acht voorlopige adviezen opnieuw onderzocht en heeft een groot deel van de desbetreffende panden opnieuw bezocht. De Tcbb is een onafhankelijke commissie en behandelt de schademeldingen zelfstandig. De commissie heeft de schademelders per brief geïnformeerd over de uitkomsten van hun onderzoek. De uitspraak heeft geen gevolg voor de causaliteit van de schade. Het is aan de Tcbb of aan de toekomstige Commissie Mijnbouwschade om aan te geven of in deze gevallen de uitspraak gevolgen heeft voor het eventuele schadebedrag.

Vraag 7

Hoe regelt u tijdig een Commissie Mijnbouwschade die zich over de claims in Limburg gaat buigen, zoals u in uw brief van 20 december 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 155) beschrijft?

Antwoord 7

Ik streef ernaar om op 1 juli 2020 de Commissie Mijnbouwschade van start te laten gaan. Ik verwacht deze termijn te halen. De commissie zal beginnen met het behandelen van mijnbouwschade ten gevolge van de aanleg en exploitatie van mijnbouwwerken in de zogenoemde «kleine gasvelden» en waarschijnlijk ook met de zoutwinning. De afhandeling van schade door de voormalige steenkolenwinning en geothermie zullen daarna aan de taken van de commissie worden toegevoegd. Ik streef ernaar dat beide vormen van schadeafhandeling nog dit jaar ondergebracht worden bij de Commissie Mijnbouwschade. Tot die tijd blijven de Tcbb en de Stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade het loket voor schadeafhandeling voor schade in Limburg.

Vraag 8

Wat gaat u doen voor andere gedupeerden die niet bij deze zaak betrokken waren, maar ook schade hebben door mijnbouwactiviteiten in Limburg?

Antwoord 8

Ik streef ernaar om een uniforme afhandeling van mijnbouwschade in Limburg te organiseren. Ik wil niet dat mensen met mijnbouwschade blijven zitten en ik wil daarbij ook recht doen aan de rechtszekerheid van bedrijven. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 heeft de uitspraak van ABRvS gevolgen voor het inrichten van de schadeafhandeling ten gevolge van de voormalige steenkolenwinning in Limburg. In de komende maanden zal ik overleg voeren met de betrokken partijen om een goede oplossing te vinden. Tot die tijd blijft het Calamiteitenfonds Mijn(water)schade actief zodat de urgente gevallen waarbij de veiligheid in het geding is, kunnen worden aangepakt.

Vraag 9

Gaat u regelen dat dit ook voor de rest van het land geldt? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 9

Ik beraad mij op dit moment op de gevolgen van deze uitspraak voor de andere mijnbouwsectoren in ons land. De situatie in Limburg is anders dan in de rest van ons land. Dit komt omdat de mijnbouw in Limburg reeds lange tijd geleden is gestaakt en omdat in de periode daarna is uitgegaan van het verjaren van mijnbouwschade na een periode van dertig jaar na beëindiging van de activiteit. De andere mijnbouwsectoren zullen moeten onderzoeken of deze uitspraak gevolgen heeft voor hun activiteiten.

Vraag 10

Bent u bereid de verjaringstermijn af te schaffen en de wet hierop aan te passen? Wilt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 10

Voor het afschaffen van de verjaringstermijn bij mijnbouwschade zie ik geen aanleiding. Verjaringstermijnen dienen het belang van de rechtszekerheid: aansprakelijke personen moeten niet tot in de eeuwigheid met een vordering kunnen worden geconfronteerd. Dit belang van rechtszekerheid is groot. Voor schade door mijnbouw is de verjaringstermijn dertig jaar na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Deze termijn is al langer dan de algemene verjaringstermijn voor rechtsvorderingen tot schadevergoeding, deze bedraagt namelijk twintig jaar. Na het verstrijken van deze termijn weegt het maatschappelijk belang van de rechtszekerheid zwaarder dan het individuele recht op schadevergoeding. ABRvS concludeert dat ook bij mijnbouwschade sprake kan zijn van een voortdurende gebeurtenis die de schade veroorzaakt en een voortdurende schade. In dit geval is niet vast te stellen wanneer voor het eerst enige schade is ontstaan, en is er ook niet één moment aan te wijzen waarop de schade ontstaat en waarop dus de verjaringstermijn begint te lopen. In haar uitspraak geeft de ABRvS aan dat de verjaringstermijn pas dan begint te lopen, als de gebeurtenis waardoor de schade wordt veroorzaakt, is opgehouden te bestaan. Met deze uitleg is gewaarborgd dat gedupeerden met schade door mijnbouwactiviteiten hun recht op schadevergoeding geldend kunnen maken.

Vraag 11

Gaat u er zorg voor dragen dat mijnbouwbedrijven voortaan verplicht worden een fonds te vullen, onder publiek beheer, om te voorkomen dat huizenbezitters jarenlang moeten strijden de schade vergoed te krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 11

De beoordeling van de schade zal in de toekomst door de Commissie Mijnbouwschade worden uitgevoerd. De Commissie Mijnbouwschade krijgt de taak om de schadebeoordeling en de afhandeling op een onafhankelijke, rechtvaardige en uniforme wijze te laten verlopen.

Ik wil, net als bij de kleine velden, met de bestaande mijnbouwmaatschappijen een overeenkomst sluiten waarin zij zich committeren aan de adviezen van de Commissie Mijnbouwschade en dus tot uitbetaling of herstel van de schade overgaan indien geadviseerd. Als het mijnbouwbedrijf niet meer bestaat dan zal de mijnbouwschade vergoed moeten worden uit het Waarborgfonds Mijnbouwschade.

Voor gevallen waarin sprake is van verjaring wordt gekeken naar het inrichten van een fonds om de mijnbouwschade te herstellen. De recente uitspraak van ABRvS wordt daarbij betrokken.

Vraag 12

Is er een tijdpad bekend van het traject naar de start van onafhankelijke schadeafhandeling?

Antwoord 12

Zie het antwoord op vraag 7.


X Noot
2

Uitspraak Raad van State, 15 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1056 (https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@120768/201809906–1-a2/#highlight=mijnbouw)

X Noot
3

Kamerstuk 32 849, nr. 189

Naar boven