Vragen van het lid Van der Staaij (SGP) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht «Lesmethodes seksuele voorlichting onder de loep» (ingezonden 29 oktober 2019).

Antwoord van Staatssecretaris Blokhuis (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 19 december 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 788.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het bericht «Lesmethodes seksuele voorlichting onder de loep»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Bent u van mening dat er op dit moment sprake is van een breed genoeg aanbod van erkende interventies met betrekking tot seksuele gezondheid? Zo ja, waarom? Zo nee, kunt u aangeven welke acties u onderneemt om het aanbod te verbreden?

Antwoord 2

Ten behoeve van het Stimuleringsprogramma seksuele en relationele vorming in het onderwijs, dat ik u onlangs toestuurde (Kamerstukken 32 279, nr. 132), heeft het RIVM een overzicht gemaakt van alle erkende interventies op het gebied van seksuele gezondheid. Op dit moment zijn er ruim 36 erkende interventies beschikbaar. Partijen (onder andere de onderwijsraden, GGD GHOR en Rutgers) hebben tijdens het opstellen van het stimuleringsplan onderwijs aangegeven dat het basisaanbod van interventies voldoende is. Uit de behoefteninventarisatie van het RIVM kwam wel naar voren dat scholen vooral behoefte hebben aan bekendheid van het aanbod van interventies. Docenten en scholen weten niet altijd wat er mogelijk is qua interventies op dit moment.

Daarnaast geven partijen aan dat vooral maatwerk per doelgroep op bepaalde scholen belangrijk is. Het basisaanbod van interventies dat er al is, zou dan vooral via specifieke trainingen aan docenten kunnen worden aangeboden voor een speciale doelgroep. In mijn brief «Voortgangrapportage Zevenpuntenplan Onbedoelde (tiener) zwangerschappen» (Kamerstukken 32 279, nr. 132) die ik 12 december jongstleden aan uw Kamer stuurde, geef ik aan dit ook te willen stimuleren via de mogelijkheid voor scholen om facultatief dergelijke trainingen in te kopen van het stimuleringsbudget. Ik verwijs u voor nadere toelichting op dit onderdeel naar deze brief. Veel docenten spitsen de interventie overigens nu al toe op hun doelgroep, zoals bijvoorbeeld het speciaal onderwijs. Daarvoor hoeven niet nieuwe interventies te worden ontwikkeld.

In bovengenoemde brief heb ik ook aangegeven dat het aanbod van lespakketten zich op een markt begeeft. Daarom is het voor de overheid niet wenselijk hierin specifieke aanbieders / lespakketten te stimuleren in verband met staatssteunregels. Wel is het mogelijk om binnen het programma van ZonMW bestaande interventies door te ontwikkelen (voor bijvoorbeeld een specifieke hoogrisicogroep) en deze in de lokale praktijk toe te passen en te toetsen of het werkt. Ook zijn er mogelijkheden voor onderzoek naar de ontwikkeling van interventies. Deze kunnen specifiek gericht zijn op een of meer hoogrisicogroepen. Hiervoor heeft ZonMW medio oktober 2019 een subsidieoproep uitgezet.

Tot slot geef ik het RIVM volgend jaar opnieuw budget, zodat aanbieders van interventies die in aanmerking willen komen voor een erkenning van hun interventie via het Centrum Gezond Leven hiervoor financiering kunnen krijgen en daardoor gestimuleerd worden het erkenningsproces te doorlopen.

Vraag 3

Is inmiddels al meer duidelijkheid over het onderzoek naar de subsidiering van educatie en voorlichting met betrekking tot seksuele gezondheid? Heeft de staatssteuntoets ertoe geleid dat er instellingen zijn die in 2020 (deels) niet meer worden gefinancierd vanuit subsidie door het Rijk?

Antwoord 3

VWS heeft de subsidiëring van educatie en voorlichting met betrekking tot seksuele gezondheid getoetst op eventuele staatsteun elementen. Ik kan echter nog geen mededelingen doen over de exacte uitkomsten ervan, omdat eerst de betreffende organisaties op de hoogte gebracht worden. Maar zoals ik hierboven al schreef, is het voor de overheid niet wenselijk specifieke aanbieders / lespakketten te stimuleren in verband met staatssteunregels. Dit betekent in de praktijk dat instellingen gefinancierd blijven. Tegelijkertijd vindt wel afbouw plaats op specifieke onderdelen in verband met staatssteun.

Vraag 4

Hoe wordt gewaarborgd dat de subsidie die aan instellingen wordt verstrekt ten behoeve van seksuele gezondheid ook daadwerkelijk aan dit doel wordt besteed, aangezien uit de evaluatie van Rutgers door KWINK groep (2017) bleek dat de grens tussen seksuele gezondheid en aanpalende onderwerpen niet objectief is vast te stellen?2

Antwoord 4

Het rapport dat u aanhaalt, gaf de aanbeveling om in de verantwoording over de besteding van de subsidie de nadruk te verleggen van het meten op het niveau van activiteiten naar het meten van doelbereik (of een slimme combinatie van beide). Dit vereist dat Rutgers haar doelen operationaliseert en – zoveel mogelijk- meetbaar maakt. Deze aanbeveling is overgenomen.

Vraag 5

Hoe verhoudt de stelling in het Subsidiekader RIVM-CIb 2018 dat het subsidieprogramma een open karakter heeft waarin ook andere organisaties een instellings- of projectsubsidie kunnen aanvragen, zich tot de voorwaarde dat de aanvrager de rol van kenniscentrum moet vervullen en als zodanig erkend moet zijn?3 Welke voorwaarden gelden voor de erkenning en waarom is het logisch dat alle aanbieders de status van kenniscentrum moeten hebben?

Antwoord 5

Voor alle subsidieaanvragen gelden de subsidievoorwaarden zoals opgenomen in de kaderregeling VWS-subsidies. Als een organisatie een aanvraag indient die voldoet aan die voorwaarden en die binnen vigerend beleid past en er voldoende budget is, dan zal de aanvraag worden goedgekeurd.

De stelling dat het subsidiekader een open karakter heeft verwijst naar het feit dat iedere organisatie een subsidie kan aanvragen. De subsidieverlening beperkt zich dus niet tot de organisaties die nu al gedurende langere tijd subsidie ontvangen. De voorwaarde van het zijn van kenniscentrum heeft vooral betrekking op het feit dat partijen die subsidie aanvragen activiteiten ontplooien die in samenhang met ander aanbod worden ontwikkeld en waarbij de partijen actief aan kennisdeling doen. Dit is dus een van de elementen waarop getoetst wordt, net zoals bijvoorbeeld de toets op staatssteun.

Vraag 6

Heeft u conform de toezegging in uw brief (4 juli jl.) inmiddels onderzocht welke verbeteringen kunnen worden doorgevoerd in het beoordelingstraject van lesmethoden op het gebied van seksuele gezondheid in het kader van Gezonde School? Deelt u de mening dat er een einde moet komen aan de betrokkenheid van Rutgers bij de erkenning van dergelijke lesmethoden, aangezien medewerkers van Rutgers op dit moment kunnen oordelen over aanvragen van eventuele concurrenten?4

Vraag 7

Waarom is het nodig dat een thema-instituut zoals Rutgers deel uitmaakt van de commissie die de aanvraag van een vignet Gezonde School toetst, indien dit een louter technische beoordeling lijkt te zijn, zoals blijkt uit uw brief (4 juli jl.)? Indien het géén louter technische beoordeling betreft, deelt u dan de mening dat het wenselijk is reeds vóór de evaluatie van Gezonde School door ZonMW in 2023 maatregelen te treffen?

Antwoord 6 en 7

In de Kamerbrief van 4 juli jl. (Kamerstukken 32 279, nr. 402) heb ik aangegeven dat ik in kaart wil brengen of er verbeterslagen mogelijk zijn in het beoordelingstraject van het RIVM rondom erkenningen van lespakketten. Ik zal u over de resultaten van dit onderzoek in het voorjaar 2020 informeren.

Er zijn twee trajecten rondom lesmethoden en de Gezonde School:

  • a) Lesmethoden worden erkend via het RIVM

    Vanuit het RIVM bestaat een erkenningstraject, waarbij diverse onafhankelijke erkenningscommissies de effectiviteit, kwaliteit en uitvoerbaarheid van onder andere leefstijlinterventies beoordelen. De commissie jeugdgezondheidszorg en gezondheidsbevordering voor de jeugd van het RIVM is verantwoordelijk voor de erkenning van lespakketten op het gebied van seksuele gezondheid.

    De interventies worden beoordeeld door professionals uit het veld (Goed beschreven) of door erkenningscommissies waarvan de leden afkomstig zijn uit wetenschap, beleid en praktijk (Goed onderbouwd en Effectief). Deze interventies worden vervolgens opgenomen in de databanken van het RIVM, Kenniscentrum Sport, Nederlands Jeugdinstituut en van Movisie.

    In een van de erkenningscommissies zit een medewerker van Rutgers als vertegenwoordiger van kennisinstituut en deskundige op het terrein van Seksuele Gezondheid.

  • b) Scholen kunnen een aanvraag indienen voor een vignet Gezonde School.

    De beoordeling van de vignetten Gezonde School gebeurt door de partners van Gezonde School (https://www.gezondeschool.nl/over-ons/overzicht-partners-gezonde-school). Rutgers is één van de partners van de Gezonde School.

    De expertise van Rutgers als kennisinstituut voor seksuele gezondheid bij die beoordeling voor het vignet is relevant omdat Rutgers de kennis heeft om te beoordelen of de thema’s van de Gezonde School zijn geborgd in het schoolbeleid.

    Dit leidt niet tot belangenverstrengeling, zoals ik ook al in mijn brief van 4 juli jl. (Kamerstukken 32 279, nr. 402) heb aangegeven.

Vraag 8

Kunt u toelichten wat de noodzaak is van het aanstellen van de coördinator Gezonde School, indien het beleid is dat scholen zo laagdrempelig mogelijk gebruik moeten kunnen maken van interventies op het gebied van seksuele gezondheid? Waarom beperkt u zich bij het verstrekken van subsidie niet tot de vereiste van het gebruik van een erkende interventie?

Antwoord 8

Ik verwijs hierbij naar mijn brief van 12 december jongstleden (Kamerstukken 32 279, nr. 132). Ik kies voor het verplichte onderdeel van de Gezonde School coördinator, omdat uit de behoefteninventarisatie die het RIVM heeft gedaan onder scholen blijkt hoe belangrijk de rol van deze coördinator is om het thema beter in te bedden in de cultuur van de scholen. De veldpartijen die betrokken zijn bij het opstellen van het stimuleringsplan staan hierachter en hebben dit zelf voorgesteld. Ook het gebruik van een erkende interventie vind ik belangrijk. Deze lijn is nu al gebruikelijk bij de Gezonde School en ondersteun ik daarom van harte.


X Noot
2

KWINK groep, Evaluatie subsidieverstrekking Rutgers (Den Haag 2017), p. 9.

X Noot
3

Subsidiekader RIVM-CIb 2018, p. 12.

X Noot
4

Kamerstuk 32 793, nr. 402

Naar boven