Vragen van de leden Van den Hul (PvdA), Westerveld (GroenLinks), Van Meenen (D66) en Kwint (SP) aan de Ministers voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de uitvoering van de motie Van den Hul c.s. (35 000 VIII, nr. 173) inzake het inzichtelijk maken van de ruimtebrief (ingezonden 27 mei 2019).

Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (ontvangen 19 juni 2019).

Vraag 1

Hoe verklaart u de discrepantie tussen de wens van de Kamer dat de regering er bij de onderwijswerkgeversorganisaties op aandringt de ruimtebrieven voortaan inzichtelijk te maken voor alle sociale partners aan de cao-onderhandelingstafel en de Kamer informeert over het tijdpad en uitkomsten van deze inspanning en de aankondiging van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, dat deze ter uitvoering van de motie de werkgeversorganisaties slechts zal «wijzen op» het verzoek uit de motie1 en de naam van de ruimtebrief met ingang van de eerstvolgende brief wordt gewijzigd?

Antwoord 1

In mijn brief van 17 mei jl. (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 183) heb ik aangegeven op welke wijze uitvoering kan worden gegeven aan de motie. De door u beschreven discrepantie volgt uit de eerder met u gedeelde overwegingen rond het al dan niet inzichtelijk maken van de ruimtebrief. Tegen die achtergrond is duidelijk aangegeven op welke wijze het kabinet uitvoering zal geven aan de motie. Het kabinet kan en wil de onderwijswerkgevers niet verplichten om de inhoud van de brieven inzichtelijk te maken aan de onderhandelingstafel.

De naamsverandering van de brief staat los van de motie en is tijdens de beantwoording van de vragen die gesteld zijn bij het schriftelijk overleg van 11 december 2018 naar u gecommuniceerd, zie ook Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 159. Hierbij was de overweging dat de naam «ruimtebrief» voor verwarring zorgt aangezien de brief de kabinetsbijdrage betreft en niet de loonruimte.

Vraag 2

Deelt u de mening dat het onderwijs een sector is die niet vergelijkbaar is met een marktsector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, geldt dit voor meer publieke sectoren?

Antwoord 2

Sectoren zijn op een aantal punten niet met elkaar te vergelijken, maar wel op het punt dat afspraken over arbeidsvoorwaarden in collectieve arbeidsovereenkomsten in vrije onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers tot stand komen. De normalisering van de rechtspositie van werknemers in het openbaar onderwijs onderstreept dit principe. Het gedwongen openbaar maken van een budgettaire positie is strijdig met deze onderhandelingsvrijheid.

Vraag 3

Op welke wijze gaat u bij het verzenden van de eerstvolgende ruimtebrief, na het verschijnen van de Voorjaarsnota 2019, gestalte geven aan het bij de werkgeversorganisaties aandringen op de ruimtebrief inzichtelijk te maken?

Antwoord 3

Het kabinet zal de werkgeversorganisaties in het onderwijs – ter uitvoering van de motie – bij verzending van de genoemde brief wijzen op het verzoek uit de motie Van den Hul door middel van een aparte oplegger. Hierbij zal het kabinet, zoals eerder richting uw Kamer gecommuniceerd, aangeven dat de motie op gespannen voet staat met de vertrouwelijkheid van de brief en het beginsel van onderhandelingsvrijheid. Ook zullen de motie en de kabinetsreactie daarop als bijlagen worden meegezonden.


X Noot
1

Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 183.

Naar boven