Vragen van het lid Groothuizen (D66) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de praktijk van het opleggen van een strafbeschikking door het OM (ingezonden 12 februari 2019).

Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 14 maart 2019) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1821.

Vraag 1

Kunt u in aanvulling op uw eerdere antwoorden op schriftelijke vragen over het opleggen van strafbeschikkingen door het openbaar ministerie (OM) aangeven aan welke medewerkers van het OM een officier van justitie (OvJ) mandateert? Kunt u in uw antwoord onderscheid maken naar functie-, opleidings- en ervaringsniveau?1

Vraag 2

Hoe ziet deze mandaatregeling van het OM er nu uit? Zijn er verschillen tussen het verleende mandaat aan medewerkers, bijvoorbeeld onderscheiden naar functie-, opleidings- of ervaringsniveau?

Vraag 3

Op welke manier houdt een OvJ toezicht op een daartoe gemandateerde medewerker? Kunt u uiteenzetten op welke wijze en hoe vaak een OvJ de medewerker in zijn werkzaamheden controleert?

Vraag 4

Zijn er eisen, regels of richtlijnen voor het toezicht dat de OvJ in dat verband moet houden?

Vraag 5

Wat moet verstaan worden onder «die voor die afdoeningsbeslissing zijn aangesteld» (antwoord op vraag negen van de genoemde eerder gestelde schriftelijke vragen)?

Antwoord 1 tot en met 5

Binnen het OM zijn verschillende functionarissen belast met de beoordeling van strafzaken en elk parket kent een mandaatregeling waarbij is aangegeven welke (groepen van) medewerkers (onder mandaat) bevoegdheden van de officier van justitie of advocaat-generaal toekomende bevoegdheden uit te oefenen.

Die mandatering vindt plaats op grond van, alsmede binnen de kaders van, artikel 126 van de Wet op de rechterlijk organisatie en artikel 3 van het «Besluit regels landelijk parket en functioneel parket, alsmede ten aanzien van mandateren bevoegdheden officier van justitie». Bij die mandatering wordt enerzijds onderscheid gemaakt tussen de functiegroepen en anderzijds naar de zaken die behandeld worden. Door de interne werkwijze binnen de parketten is het niet goed denkbaar dat dergelijke gemandateerde beslissingen onbevoegd worden genomen. Ook de procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn onderzoeken uit 2014 en 2017 geen aanwijzingen gevonden voor onbevoegd genomen beslissingen.

Kern van een verleend mandaat is dat de functionaris aan wie mandaat is verleend zelfstandig de aan hem gemandateerde werkzaamheden vervult onder toezicht en met inachtneming van de instructies van de mandaatgever, in dit geval de (hoofd)officier van justitie. Daarbij zijn de zaken die door de functionaris worden beoordeeld afhankelijk van de toebedeelde taak binnen de organisatie. De taak is afhankelijk van de specifieke functie waarvoor de betreffende functionaris is aangesteld, waarbij opleiding en ervaring een rol spelen. Zo is er onderscheid tussen beoordelaars naar senioriteit en zijn bijvoorbeeld sommige medewerkers specifiek belast met de behandeling van jeugdzaken.

Bij de beoordeling van strafzaken wordt in de opleiding en bij de begeleiding van die medewerkers aandacht besteed aan de inhoudelijke kwaliteit van het werk dat wordt verricht, verder zijn er interne voorschriften over de wijze waarop het werk wordt verricht en gelden onverkort de aanwijzingen van het College van procureurs-generaal, zoals bijvoorbeeld de Aanwijzing OM-strafbeschikking en de Aanwijzing kader voor strafvordering en OM-afdoeningen. Ook het gebruik van bepaalde formulieren of de wijze van registreren in geautomatiseerde systemen maakt deel uit van de kwaliteitsborging binnen het OM. Zoals hierboven aangegeven brengt de normale taakuitoefening onder mandaat mee dat de medewerker binnen dat mandaat de zaken zelfstandig beoordeelt en afdoet en in bijzondere gevallen met de officier van justitie overleg pleegt over de wijze van afdoening. Het parket is ervoor verantwoordelijk dat de betrokken medewerkers te allen tijde actuele kennis en voldoende expertise hebben. De aard van het mandaat brengt met zich mee dat toezicht door de officier van justitie van algemene aard is, maar uiteraard in specifieke gevallen met zich meebrengt dat sommige (voorgenomen) beslissingen vooraf met de officier van justitie worden besproken.

Vraag 6

Hoe vaak is de afgelopen drie jaar ten onrechte aan medewerkers van het OM gemandateerd? Hoeveel van die medewerkers waren niet «voor die afdoeningsbeslissing» aangesteld?

Antwoord 6

In de afgelopen drie jaar zijn geen gevallen bekend waarin ten onrechte aan medewerkers van het OM is gemandateerd. Zoals in het antwoord op de vragen 1 tot en met 5 aangegeven wordt mandaat verleend in verband met de functie waarvoor de betreffende functionaris is aangesteld. Als gevolg daarvan zal de betreffende functionaris geen strafzaken beoordelen waartoe deze niet bevoegd is.


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1448.

Naar boven