Vragen van het lid Groothuizen (D66) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de praktijk van het opleggen van een strafbeschikking door het OM (ingezonden 12 februari 2019).

Mededeling van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 7 maart 2019).

Vraag 1

Kunt u in aanvulling op uw eerdere antwoorden op schriftelijke vragen over het opleggen van strafbeschikkingen door het openbaar ministerie (OM) aangeven aan welke medewerkers van het OM een officier van justitie (OvJ) mandateert? Kunt u in uw antwoord onderscheid maken naar functie-, opleidings- en ervaringsniveau?1

Vraag 2

Hoe ziet deze mandaatregeling van het OM er nu uit? Zijn er verschillen tussen het verleende mandaat aan medewerkers, bijvoorbeeld onderscheiden naar functie-, opleidings- of ervaringsniveau?

Vraag 3

Op welke manier houdt een OvJ toezicht op een daartoe gemandateerde medewerker? Kunt u uiteenzetten op welke wijze en hoe vaak een OvJ de medewerker in zijn werkzaamheden controleert?

Vraag 4

Zijn er eisen, regels of richtlijnen voor het toezicht dat de OvJ in dat verband moet houden?

Vraag 5

Wat moet verstaan worden onder «die voor die afdoeningsbeslissing zijn aangesteld» (antwoord op vraag negen van de genoemde eerder gestelde schriftelijke vragen)?

Vraag 6

Hoe vaak is de afgelopen drie jaar ten onrechte aan medewerkers van het OM gemandateerd? Hoeveel van die medewerkers waren niet «voor die afdoeningsbeslissing» aangesteld?

Mededeling

Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Groothuizen (D66) van uw Kamer aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de praktijk van het opleggen van een strafbeschikking door het OM (ingezonden 12 februari 2019) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen.

Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1448.

Naar boven