Vragen van de leden Madlener en MartinBosma (beiden PVV) aan de Ministers van Infrastructuur
en Milieu en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het bericht
dat waterschappen risicovolle buitenlandse projecten aangaan (ingezonden 18 november
2016).
Antwoord van Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus (Infrastructuur en Milieu)
mede namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (ontvangen
8 december 2016).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Waterschappen sluiten risico-lening voor buitenlandse-projecten»?1
Vraag 2
Kunt u aangeven hoeveel geld de waterschappen jaarlijks gezamenlijk investeren in
het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Conform de Wet Financiering Decentrale Overheden (wet FIDO) investeren waterschappen
geen geld in het buitenland. Wel zetten waterschappen zich in voor internationale
projecten. Het betreft overwegend inzet in menskracht. De waterschappen besteden hieraan
gezamenlijk 0,25% van hun totale personele bezetting (27 fte) en 2,3 miljoen euro
per jaar, waarvan 0,8 miljoen uit het Nederlandse Waterschapsbank (NWB) Fonds. Daarmee
besteden de waterschappen minder dan 0,1% van hun budget aan hun buitenlandse activiteiten.2
Vraag 3
Deelt u de mening dat de waterschappen moeten stoppen met deze vorm van ontwikkelingshulp?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Nee, dat ben ik – om de volgende redenen – niet met u eens.
Waterschappen wordt gevraagd internationaal kennis en expertise te delen, vanwege
de goede reputatie van Nederland en de waterschappen op het gebied van waterbeheer.
Dat gebeurt onder de vlag van Dutch Water Authorities. Dit alles in beperkte mate
en met beperkte middelen en alleen daar waar de waterschapsbesturen meerwaarde zien
in samenwerking.
Het is kabinetsbeleid dat de waterschappen zich samen met de rijksoverheid en andere
vertegenwoordigers van de watersector inzetten – binnen de kaders die voor elke partij
afzonderlijk hiervoor gelden – voor het vergroten van waterzekerheid en waterveiligheid
in landen die hiervoor een beroep doen op Nederlandse expertise. 3
De vraag aan de waterschappen kan gaan over het adviseren van medeoverheden over waterbeheer,
financiering en duurzaam beheer en onderhoud, maar ook over het ondersteunen van handelsmissies
van het Rijk en het Nederlandse bedrijfsleven (met als doel extra opdrachten voor
het bedrijfsleven). Ook kan het gaan om inzet van expertise bij rampenpreventie of
rampenbestrijding of om het ontvangen van buitenlandse delegaties om te laten zien
hoe wij in Nederland omgaan met complexe en urgente watervraagstukken.
Vraag 4
Bent u bereid de waterschappen tot de orde te roepen zodat ze hun internationale waterplannen staken en zich uitsluitend richten op hun Nederlandse
kerntaken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Nee, dat ben ik niet. De waterschappen vormen een zelfstandige bestuurslaag waarop
niet het Rijk maar de provincie toezicht houdt.
Daarnaast ben ik door uw Kamer bij motie opgeroepen tot inzet van de (alle) Nederlandse
waterexpertise in het buitenland.4
Vraag 5
Bent u bereid de waterschappen onder te brengen bij de provincies? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 5
Ik ben daartoe niet bereid.
In het rapport «Water Governance in the Netherlands: Fit for the future?»,
beoordeelt de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
(OESO) Nederland als een mondiale referentie op het gebied van waterbeheer
tegen relatief lage kosten. Ook oordeelt de OESO positief over de organisatie van
het Nederlands waterbeleid.
In mijn reactie op het OESO-rapport heb ik daarom
aangegeven dat de bevindingen van de OESO geen aanleiding geven om bestuurlijke of
organisatorische veranderingen in het waterbeheer te bepleiten
Bovendien liggen er flinke opgaven op het gebied van waterveiligheid, waterkwaliteit
en zoetwatervoorziening (mede) op het bord van de waterschappen. De uitvoering daarvan
is niet gebaat bij een discussie over wie de taken moet uitvoeren.