Vragen van het lid AgnesMulder (CDA) aan de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Financiën over de complexiteit van de regeling verlaagd tarief bij collectieve opwek of postcoderoosregeling (ingezonden 7 juni 2017).

Antwoord van Staatssecretaris Wiebes (Financiën), mede namens de Minister van Economische Zaken (ontvangen 12 juli 2017).

Vraag 1

Bent u ermee bekend dat regiokantoren van de Belastingdienst de Regeling verlaagd tarief bij collectieve opwek verschillend beoordelen ten aanzien van de afdracht van btw over de inleg van particulieren in de coöperatie?

Antwoord 1

Het is mij bekend dat beoordelingen voor de heffing van btw kan verschillen naar gelang de vormgeving van de coöperatie. Die verschillen volgen uit de wet.

Vraag 2, 3

Is de inleg van particulieren bij de Regeling verlaagd tarief bij collectieve opwek voor toepassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 te zien als een investering die niet relevant is voor de omzetbelasting, of is de inleg te zien als vergoeding voor het verkrijgen van een recht op belastingkorting?

Wat zijn voor toepassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 de fiscale gevolgen van de inleg in een coöperatie die deelneemt aan de SDE+ regeling? Indien het antwoord op vraag 2 en 3 niet gelijkluidend is, kunt u dan verklaren waar dit verschil door komt?

Antwoord 2, 3

De heffing van btw ten aanzien van de inleg van particuliere deelnemers bij de Regeling verlaagd tarief bij collectieve opwek is afhankelijk van de wijze waarop de relaties tussen de deelnemers, de door hen opgerichte coöperatie en de betrokken energiebedrijven contractueel zijn vorm gegeven.

De met de inleg van de deelnemers opgerichte coöperatie levert de collectief opgewekte elektriciteit aan het energiebedrijf waarmee zij een contract heeft afgesloten. In variant A is de deelnemer contractueel verplicht zijn elektriciteit van datzelfde energiebedrijf af te nemen. Op grond van die contractuele verplichting vindt de latere levering van elektriciteit door het energiebedrijf aan de deelnemer plaats zonder dat daarbij een betaling plaatsvindt. In dat geval vormt de inleg van de deelnemer de vergoeding voor het recht op (nog te leveren) elektriciteit en is ter zake van die inleg 21% btw verschuldigd.

In variant B levert de coöperatie de collectief opgewekte elektriciteit aan het energiebedrijf waarmee zij een contract heeft afgesloten. De deelnemer is echter niet verplicht zijn elektriciteit van datzelfde energiebedrijf te betrekken maar is vrij in zijn keuze met welk energiebedrijf hij een overeenkomst afsluit. De levering van elektriciteit door het energiebedrijf aan de deelnemer vindt plaats tegen de gangbare, marktconforme tarieven en is belast met 21% btw. In deze situatie is tegenover de inleg van de deelnemer in de coöperatie geen prestatie in de zin van de btw te onderkennen zodat ter zake van die inleg geen btw verschuldigd is.

Ook indien een coöperatie deelneemt aan een SDE+ regeling varieert de heffing van btw ten aanzien van de inleg door de deelnemers in die coöperatie al naar gelang de contractuele relaties zoals die tot stand zijn gekomen tussen de deelnemers, de coöperatie en de energiebedrijven. In die zin heeft deelname aan een SDE+ regeling geen invloed op de heffing van btw ten aanzien van de inleg.

Vraag 4

  • a. Kunt u aangeven welke acties zijn ondernomen om onduidelijkheid over de btw met betrekking tot de Regeling verlaagd tarief bij collectieve opwek op te lossen, waarbij het streven was, zoals gesteld in de voortgangsrapportage Energieakkoord 2016, dit voor eind 2016 te doen?1

  • b. Bent u ermee bekend dat potentiële deelnemers aan de Regeling verlaagd tarief bij collectieve opwek worden afgeschrikt doordat zij hun deelname moeten verkopen bij verhuizing buiten de postcoderoos?

Antwoord 4

  • a. Over de toepassing van de btw-regelgeving ten aanzien van de Regeling verlaagd tarief bij collectieve opwek en de eventuele onduidelijkheden daarbij vindt binnenkort overleg plaats tussen de ministeries van Economische Zaken en Financiën, de Belastingdienst en betrokken belanghebbenden. Daarbij gaat de aandacht met name ook uit naar een gelijke behandeling van gevallen die juridisch en contractueel gelijk zijn. Voor zover daarvan geen sprake is zullen de fiscale gevolgen voor de deelnemers en de coöperatie dienovereenkomstig verschillen. In dat kader heeft een inventarisatie van de tot op heden aan de Belastingdienst voorgelegde gevallen plaats gevonden. Daaruit is gebleken dat de genoemde varianten voor de heffing van btw zijn behandeld zoals hiervoor omschreven. In twee gevallen is een afwijkend standpunt ingenomen dat inmiddels is of zal worden herzien.

  • b. Het is mij bekend dat een potentiële verhuizing binnen de postcoderoosregeling geen belemmering is maar dat een potentiële verhuizing buiten de postcoderoos wel een reden kan zijn om niet deel te nemen aan de postcoderoosregeling. De leden zijn niet verplicht hun deelname te verkopen, wel heeft een verhuizing naar buiten het postcodegebied effect op het toepassen van de regeling voor het afzonderlijke lid en komt het lid niet meer in aanmerking voor de belastingkorting. Deze voorwaarde is in lijn met de essentie van de postcoderoosregeling, het stimuleren van lokaal – binnen hetzelfde postcodegebied – opgewekte duurzame energie.

Vraag 5

Is het daarnaast zo dat verhuizing ook tot grote administratieve lasten leidt bij coöperaties die dan aandelen moeten verkopen en wijzigingen moeten overleggen aan de energieleverancier?

Antwoord 5

Een verhuizing van een deelnemer naar buiten het postcoderoosgebied kan leiden tot beperkte extra administratieve lasten voor de coöperatie. De coöperatie moet de verhuizing in de administratie verwerken en jaarlijks aan de energieleverancier doorgeven op welke wijze de door de coöperatie opgewekte elektriciteit wordt toebedeeld aan de individuele leden. Tussentijdse wijzigingen hoeven niet te worden doorgegeven aan de energieleverancier.

Vraag 6, 7

In hoeverre ziet u mogelijkheden om deze administratieve lasten te verlagen?

Bent u bereid te bekijken of het mogelijk is voor deelname aan de Regeling verlaagd tarief bij collectieve opwek een ijkmoment te hanteren bij de oprichting of initiële deelname aan het project zodat verhuizen makkelijker is en leidt tot minder administratieve lasten?

Antwoord 6, 7

Dit najaar zal begonnen worden met de evaluatie van de regeling. Bij die evaluatie zal ook worden gekeken naar hoe de administratieve lasten en andere belemmeringen voor deelname aan de postcoderoosregeling kunnen worden verminderd.

Vraag 8

Kunt u aangeven welke acties zijn ondernomen om deze onduidelijkheden en knelpunten bij verhuizen op te lossen, waarbij het streven was, als gesteld in de voortgangsrapportage Energieakkoord 2016, dit voor eind 2016 te doen?

Antwoord 8

In het Handboek Milieubelastingen dat door de Belastingdienst wordt opgesteld en op de website van de Belastingdienst wordt gepubliceerd is hier aandacht aan besteed. Ook is op de site HIER opgewekt uiteengezet hoe te handelen bij verhuizing binnen en buiten de postcoderoos. Zoals aangegeven bij vraag 6 en 7 zal in de evaluatie van deze regeling aandacht worden besteed aan de administratieve lasten en andere belemmeringen voor deelname aan de postcoderoosregeling.

Vraag 9

Hoeveel projecten van welke grootte maken op dit moment gebruik van de Regeling verlaagd tarief bij collectieve opwek?

Antwoord 9

Op 27 juni 2017 konden 76 coöperaties/VvE’s gebruik maken van de regeling. De grootte van de projecten is niet bekend, deze informatie wordt niet opgevraagd in de aanvraag tot aanwijzing van een coöperatie of VvE. Er is nog een aantal aanvragen in behandeling.

Vraag 10

Vindt u ook dat ondanks vele inspanningen de regeling veel te complex is? Is het niet veel eenvoudiger en daarmee mogelijk ook veel effectiever om een aparte categorie in de SDE+ te creëren voor zonne-energiecoöperaties, net zoals er bestaat voor wind op zee en biomestvergisting? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 10

Het blijkt in de praktijk niet altijd eenvoudig om een project te realiseren met toepassing van de regeling. Er moet een geschikt dak gevonden worden, met de eigenaar van het dak moeten goede afspraken worden gemaakt, er is een aansluiting op het net nodig, er moet een contract worden gesloten met een energiebedrijf die de stroom afneemt en er is een leverancier nodig. Er is sprake van complexiteit als gevolg van het realiseren van een project in een gereguleerde markt waarbij de regels die van toepassing zijn op bedrijven ook van toepassing zijn op een energiecoöperatie. Een aparte categorie in de SDE+ zal deze complexiteit naar verwachting niet verminderen, maar wel de effectiviteit van deze regeling schaden. Een aanpassing van de SDE+ is om die reden niet wenselijk.


X Noot
1

Kamerstuk 30 196, nr. 503

Naar boven