Vragen van het lid Leijten (SP) aan de Staatssecretaris van Financiën over de hoge belasting die letselschadeslachtoffers moeten betalen omdat de vergoeding vanwege letselschade als vermogen wordt gezien (ingezonden 18 april 2017).

Antwoord van Staatssecretaris Wiebes (Financiën) (ontvangen 13 juni 2017). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1805.

Vraag 1

Wat is uw reactie op de uitzending van Radar van 10 april jongstleden, waaruit blijkt dat slachtoffers van letselschade, die hiervoor een vergoeding hebben gekregen, op verschillende manieren financieel worden getroffen door al dan niet gewijzigde (belasting)wetgeving?1

Antwoord 1

Het feit dat slachtoffers van letselschade die hiervoor een vergoeding hebben gekregen te maken kunnen krijgen met de gevolgen die dat heeft op grond van de wetgeving die geldt voor de inkomstenbelasting en het recht op toeslagen is al vaker onder mijn aandacht gebracht. In die zin bevatte de uitzending van Radar geen nieuwe elementen. In mijn reactie op de verdere vragen ga ik nader in op deze gevolgen.

Vraag 2

Vindt u het terecht dat ontvangers van een letselschadevergoeding hun recht op huur- en zorgtoeslag verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 2

Huurtoeslag en zorgtoeslag zijn bijdragen van het Rijk in de kosten die mensen hebben voor het huren van een woning respectievelijk het hebben van een ziektekostenverzekering. De bijdrage van het Rijk in de vorm van een toeslag is afhankelijk van de draagkracht van de belanghebbende in kwestie. Naarmate zijn draagkracht hoger is neemt de bijdrage van het Rijk in de kosten af. Voor het recht op huur- en zorgtoeslag vormt niet alleen het inkomen maar ook het vermogen onderdeel van de in aanmerking te nemen draagkracht. Als de omvang van het vermogen van de belanghebbende de in de wet genoemde grens overschrijdt is er geen recht op huurtoeslag of zorgtoeslag. De achterliggende gedachte achter deze vermogenstoetsen is dat de belanghebbende in dat geval mede zijn vermogen kan aanspreken voor het betalen van de huur of de premie ziektekostenverzekering. Letselschadevergoedingen vormen ook vermogen zolang deze vergoedingen niet zijn aangewend. Ze worden in de regel als een eenmalig bedrag uitgekeerd en vallen onder de box 3-grondslag van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het voor het recht op huur- en zorgtoeslag in aanmerking te nemen vermogen voor de toepassing van de vermogenstoetsen sluit hier op aan.

Vraag 3 en 8

Is de interpretatie juist dat een vergoeding vanwege letselschade geen vermogen is, maar een tegemoetkoming om te kunnen voorzien in de kosten van levensonderhoud? Zo nee, waarom niet?

De Belastingdienst biedt de mogelijkheid om «bijzonder vermogen» niet te laten meetellen voor de huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebondenbudget; kunt u uitleggen waarom er geen mogelijkheid bestaat om bijzonder vermogen uit te zonderen van de vermogensrendementsheffing?

Antwoord 3 en 8

De vermogensrendementsheffing is een belasting op het inkomen uit vermogen. De herkomst van het vermogen is hierbij niet van belang. In de antwoorden op de vragen van de leden Aukje de Vries, Visser en Van Wijngaarden door Staatssecretaris Van Rijn in zijn brief van 21 april 2017, mede namens mij, is geantwoord dat door iemand ontvangen letselschadevergoedingen in beginsel, en voor zover zij op de peildatum van 1 januari van het betreffende jaar nog in bezit zijn van die persoon, deel uitmaken van de rendementsgrondslag van box 3. Voor de rendementsgrondslag is dus niet van belang of een vergoeding vanwege letselschade een tegemoetkoming is om te kunnen voorzien in de kosten van levensonderhoud. Voor het antwoord op het tweede deel van vraag 8 verwijs ik naar het antwoord op vraag 13 en 14.

Vraag 4

Erkent u dat mensen die tientallen jaren geleden een vergoeding voor letselschade hebben ontvangen niet hebben kunnen voorzien dat in de regels voor toekenning van toeslagen ook vermogen uit de letselschadevergoeding zou worden meegenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 4

Dit was inderdaad niet te voorzien. Op verzoek van Uw Kamer is om die reden met het oog op de invoering van vermogenstoetsen in de zorgtoeslag en het kindgebonden budget een overgangsregeling getroffen voor ontvangers van deze toeslagen met een eerder vastgestelde letselschadevergoeding waarbij dit niet was te voorzien.2

Vraag 5

Zijn verzekeraars naar uw oordeel voldoende in staat om financieel belastingnadeel vanwege de vergoeding in ogenschouw te nemen, ook bij wijzigende (belasting)wetgeving? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 5

Letselschadevergoedingen kunnen betrekking hebben op een zeer lange periode, zeker wanneer vanaf jonge leeftijd uitgekeerd wordt voor schade met een looptijd van tientallen jaren. Het Verbond van Verzekeraars (Verbond) geeft aan dat verzekeraars ingeval van een uitkering in één som het fiscale stelsel geldend in het jaar van uitkering gebruiken bij berekening van de uit te keren schadevergoeding. Hierbij wordt geen rekening gehouden met mogelijke wijzigingen in (fiscale) wetgeving in de toekomst daar deze ongewis zijn. Ingeval van een uitkering op periodieke basis kunnen wijzigingen in (fiscale) wetgeving die zich voordoen, worden verdisconteerd in de toekomstige uitkeringen. Uitkeringen op periodieke basis komen volgens het Verbond in de praktijk echter zelden voor, onder meer omdat slachtoffers doorgaans een voorkeur hebben voor een uitkering in één som.

Vraag 6

Zijn ontvangers van een letselschade uitkering sinds de aanpassing van de vermogensrendementsheffing per 2017 in financieel opzicht beter of slechter af dan in het systeem tot 2017? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 6

Door de gewijzigde systematiek met de jaarlijkse actualisatie sluit in het systeem 2017 de uitkomst gemiddeld beter aan bij de rendementen die door belastingbetalers met eenzelfde vermogensomvang in voorafgaande jaren gemiddeld zijn behaald. Dat geldt ook voor mensen met vermogen dat mede is gevormd door een letselschadevergoeding. Omdat van de groep ontvangers van een letselschadeuitkering geen gegevens bekend zijn over de omvang van hun (totale) vermogen is niet te zeggen of zij in financieel opzicht beter of slechter af zijn dan in het systeem tot 2017.

Vraag 7

Worden ontvangers van een letselschadevergoeding door verzekeraars op de hoogte gesteld van het feit dat hierover belasting is verschuldigd en het recht op toeslagen kan verdwijnen? Kunt u garanderen dat dit in de praktijk gebeurt? Zo ja, hoe verklaart u dat veel mensen hier in de praktijk niet van op de hoogte zijn?

Antwoord 7

Het Verbond geeft aan dat voorafgaand aan het uitkeren van letselschadeuitkeringen er altijd contact is tussen de verzekeraar en het slachtoffer. Waar de verzekeraar bij (relatief) eenvoudige c.q. beperkte uitkeringen schriftelijk en/of telefonisch contact heeft met het slachtoffer, wordt bij ingrijpende schades een huisbezoek afgelegd. Het Verbond geeft aan dat zijn leden bij ingrijpende schades aandacht besteden aan mogelijke fiscale consequenties, waaronder het recht op toeslagen alsmede de gevolgen voor de hoogte van de eigen bijdragen in het kader van de zorg. Bij eenvoudige c.q. beperkte schades gebeurt dit volgens het Verbond niet (altijd). Hierbij geldt dat de vermogens- en inkomenspositie van een klant privacygevoelige informatie betreft die in die gevallen doorgaans geen verband houdt met de betreffende schade-uitkering. Dit ligt anders bij ingrijpende (langlopende) letselschade. In die gevallen is nader inzicht in de inkomens- en vermogenspositie wel noodzakelijk ter bepaling van de omvang van de uitkering. Immers, de af te dragen belasting als gevolg van de schadeuitkering speelt een rol bij de vaststelling van de hoogte ervan. Naarmate de impact van het letsel langduriger en/of ingrijpender is (en daarmee tot een hogere vergoeding leidt), spelen de fiscale effecten een grotere rol bij het bepalen van de hoogte van de uitkering en zullen verzekeraars volgens het Verbond (meer) aandacht besteden aan mogelijke fiscale consequenties.

Vraag 9

Klopt het dat een vergoeding voor letselschade, wanneer deze tot box 3-vermogen wordt gerekend, kan leiden tot een hogere huur? Zo ja, is dat volgens u rechtvaardig? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 9

Voor de inkomensafhankelijke huurverhoging geldt het gezamenlijke verzamelinkomen (box 1, box 2 en box3, of als dat ontbreekt het loon, van alle bewoners van een huurwoning. Het verzamelinkomen is een algemeen aanvaarde maatstaf voor financiële draagkracht. Alleen als dit huishoudinkomen boven de inkomensgrens voor de inkomensafhankelijke huurverhoging (2017: € 40.349 voor inkomensjaar 2015) ligt, mag de verhuurder een hogere huurverhoging voorstellen (in 2017 meer dan 2,5% maar maximaal 4,3%). Alleen indien het inkomen uit vermogen (forfaitair vermogensrendement) van de vergoeding voor letselschade er toe leidt dat het huishoudinkomen als geheel deze grens overschrijdt, dan zou deze vergoeding dus kunnen leiden tot een hogere huurverhoging.

Sinds 2017 vallen huishoudens met één of meer AOW-gerechtigden en huishoudens van vier of meer personen bovendien buiten de inkomensafhankelijke huurverhoging. Een substantieel deel van de huurders valt binnen deze categorieën uitzonderingen. De Belastingdienst kan deze huishoudens onderscheiden, waardoor de verhuurder aan deze huishoudens geen hogere huurverhoging kan voorstellen. Daarnaast kunnen huurders in enkele gevallen bij de verhuurder afdwingbaar bezwaar maken tegen de hogere huurverhoging: de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten en huishoudens waarvan het inkomen na het inkomenstoetsjaar (bij huurverhogingen in 2017: het inkomensjaar 2016) tot onder de inkomensgrens is gedaald.

Huurders waarvan het huishoudinkomen door het inkomen uit vermogen als gevolg van de vergoeding van letselschade boven de inkomensgrens uitkomt, hebben de mogelijkheid om op deze grond (niet afdwingbaar) bij de verhuurder bezwaar te maken tegen de hogere huurverhoging. Het staat verhuurders vrij om dergelijke bezwaren uit coulance te honoreren.

Vraag 10 en 11

Kunt u uitleggen waarom er voor verschillende groepen met een letselschadevergoeding, zoals de slachtoffers van misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk, DES-slachtoffers, asbestslachtoffers en slachtoffers van de Volendambrand, uitzonderingen zijn gemaakt met betrekking tot het meerekenen van de vergoeding bij de vermogensrendementsheffing?

Erkent u dat het leidt tot rechtsongelijkheid tussen mensen die letselschadevergoeding hebben ontvangen wanneer voor de één geldt dat de vergoeding als vermogen wordt gezien en voor de ander niet?

Antwoord 10 en 11

Bij de toepassing van de vermogensrendementsheffing worden er geen uitzonderingen gemaakt, ook niet voor de hier genoemde groepen. Ik neem daarom aan dat bedoeld is te vragen waarom voor deze groepen wel uitzonderingen zijn gemaakt als het gaat om het in aanmerking te nemen vermogen voor toepassing van de vermogenstoetsen van de toeslagen. Op basis van de hardheidsclausule van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen zijn – naast de in het antwoord op vraag 4 genoemde overgangsregeling voor letselschadevergoedingen – voor de toepassing van de vermogenstoetsen de afgelopen jaren uitzonderingen gemaakt voor bepaalde groepen van gevallen met lichamelijk of psychisch letsel. Het gaat hier om vergoedingen en eenmalige uitkeringen op grond van bijzondere regelingen die op morele gronden speciaal voor deze groepen van gevallen tot stand zijn gekomen. Voor slachtoffers van misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk gaat het om vergoedingen op grond van de compensatieregeling van de Rooms-Katholieke Kerk Nederland voor slachtoffers van seksueel misbruik. Voor DES-slachtoffers gaat het om de regeling op grond waarvan uitkeringen worden verstrekt uit het DES-fonds aan slachtoffers van het gebruik van DES-preparaten. Voor asbestslachtoffers gaat het om vergoedingen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers. Voorts geldt er voor slachtoffers van de Nieuwjaarsbrand Volendam een uitzondering voor tegemoetkomingen op grond van de Regeling tegemoetkoming financiële gevolgen in verband met functionele invaliditeit nieuwjaarsbrand Volendam en bijdragen op grond van de Regeling tegemoetkoming in kosten nieuwjaarsbrand Volendam II.

Het feit dat voor de vergoedingen en uitkeringen op grond van deze regelingen uitzonderingen zijn gemaakt vormt op zich geen aanleiding om dat ook voor letselschadevergoedingen in het algemeen te doen. Uitgangspunt bij het massale uitvoeringsproces van de toeslagen is om het stelsel zo eenvoudig mogelijk te houden en niet te kiezen voor (nieuwe) uitzonderingen.

Vraag 12

Erkent u dat letselschadeslachtoffers dubbel getroffen worden; eerst door de letselschade en later door de hogere belasting vanwege die schade? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 12

Ik begrijp dat een slachtoffer van letselschade veel hinder van de gevolgen ondervindt. Voor wat betreft de belastingheffing over het forfaitaire rendement ben ik van mening dat dit niet een kwestie is van «dubbel getroffen worden». Met vermogen verkregen als letselschadevergoeding kan, net zoals met ander vermogen, een rendement worden behaald. De vermogensrendementsheffing belast deze inkomsten uit vermogen (op forfaitaire wijze). Overigens is het gebruikelijk dat bij het bepalen van de omvang van de schadevergoeding, rekening wordt gehouden met de eventuele belastingheffing. Indien de letselschadevergoedingen onbelast zouden zijn dan waren de vergoedingen ook navenant lager vastgesteld.

Vraag 13 en 14

Welke obstakels zijn er om de vergoeding voor letselschade anders te waarderen bij de belastingaangifte dan zijnde vermogen?

Bent u bereid een regeling te maken waarbij de schadevergoeding uitgezonderd wordt van het vermogen? Zo ja, op welke termijn kan dat? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 13 en 14

Voor de beantwoording van vraag 13 interpreteer ik de vraag zo dat wordt bedoeld welke obstakels er zijn om het uit de vergoeding voor letselschade voortvloeiende banktegoed niet te kwalificeren als een bezitting die behoort tot de rendementsgrondslag van box 3. Uitgangspunt bij box 3 is dat vermogen dat op de peildatum tot het bezit behoort ongeacht de herkomst daarvan tot de rendementsgrondslag van box 3 behoort. Mede met het oog op de eenvoud van het belastingstelsel is ervoor gekozen om hier zo weinig mogelijk uitzonderingen op te maken. De introductie van een nieuwe uitzondering zou ten koste gaan van het hiervoor genoemde uitgangspunt en het belastingstelsel en de uitvoering daarvan juist weer verder compliceren. Bovendien zou dat ertoe leiden dat letselschadevergoedingen in de toekomst lager zouden worden vastgesteld, waardoor dit voor de ontvangers van een letselschadevergoeding per saldo geen verschil uitmaakt. Ten slotte verdragen uitzonderingen voor vrij besteedbaar vermogen zich niet met het draagkrachtbegrip. Als een uitzondering zou worden gemaakt voor vermogen dat afkomstig is uit een vergoeding voor letselschade, zal bovendien druk ontstaan om ook voor andere vormen van vermogen een uitzondering te maken. Gelet op bovenstaande argumenten, ben ik niet voornemens in een uitzondering voor letselschadevergoeding voor de grondslag sparen en beleggen te voorzien.

Toelichting:

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Aukje de Vries, Visser en Van Wijngaarden (allen VVD), ingezonden 22 november 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1685).


X Noot
2

Artikel 9bis van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Zie ook Aanhangsel Handelingen II, 2012/13, nr. 417

Naar boven