Vragen van het lid Marcouch (PvdA) aan de Ministers van Veiligheid en Justitie en
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over een onderzoek naar Europese vrouwen in IS-gebied
(ingezonden 19 januari 2017).
Antwoord van Minister Blok (Veiligheid en Justitie), mede namens de Ministers van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen
23 februari 2017). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1179.
Vraag 1
Kent u de berichten «Jihadonderzoeker UvA uitte zelf steun voor strijders van IS»
en «Aicha: cyberjihadist én wetenschapper»1 en kent u het onderzoek «Chatting about marriage with female migrants to Syria»?2
Vraag 2, 3
Kende u het genoemde onderzoek al voordat deze berichten daarover bekend werden? Zo
ja, heeft het onderzoek uw meningsvorming over de rol van Nederlandse vrouwen in IS-gebied
op enige wijze beïnvloed? Zo ja, op welke wijze?
Is het onderzoek van enige invloed geweest op uw beleid? Zijn de onderzoekers op enige
andere wijze betrokken geweest bij uw beleid op het terrein van radicalisering, jihadisme
of bestrijding van terrorisme? Zo ja, op welke wijze?
Antwoord 2, 3
Het onderzoek was het Kabinet, vooraf aan de berichtgeving hieromtrent, niet bekend
en heeft geen invloed gehad op beleid. De onderzoekers in kwestie zijn niet betrokken
bij ons beleid.
Vraag 4, 5, 6
Is het genoemde onderzoek in rechtszaken gebruikt ter verdediging van vrouwen die
uit IS-gebied naar Nederland terugkeerden? Zo ja, hoe vaak is dat gebeurd? Zo nee,
acht u het mogelijk dat dit wel kan gaan gebeuren?
Deelt u de mening dat indien een onderzoek in een rechtszaal gebruikt wordt de rechter
in de gelegenheid moet zijn de uitkomsten van dat onderzoek naar waarde te schatten?
Zo ja, waarom deelt u die mening en acht u dat in dit geval mogelijk? Zo nee, waarom
niet?
Deelt u de mening dat gezien wat er in beide berichten over het genoemde onderzoek
wordt geschreven er op zijn minst onduidelijkheid kan bestaan over de conclusie dat
een «substantieel deel» van de vrouwen die zich bij IS hebben aangesloten geen interesse
in deelname aan de gewelddadige jihad of het maken van propaganda daarvoor tonen?
Zo ja, waarom deelt u die conclusie en wat zegt dat over de waarde van het onderzoek
in een rechtszaak? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4, 5, 6
Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat het geen kennis heeft van het gebruik
van dit onderzoek door de verdediging in de rechtszaal. Het is aan de rechter om af
te wegen hoeveel waarde het onderzoek in een rechtszaak heeft. Daar kan de Minister
van Veiligheid en Justitie niet over oordelen. Dat geldt niet alleen voor dit onderzoek,
maar voor elk onderzoek dat door het Openbaar Ministerie of door de verdediging wordt
voorgelegd in een rechtszaak.
Vraag 7
Deelt u de mening van het openbaar ministerie (OM) dat de genoemde UvA-studie niet
gebruikt zal worden in onderzoeken naar jihadgangers? Zo ja, waarom deelt u die mening
van het OM? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Antwoord 7
Het is aan het Openbaar Ministerie om te af te wegen welke informatie wordt gebruikt
bij onderzoeken naar jihadgangers.
Vraag 8
Is het voor u op enige wijze verifieerbaar of de in het onderzoek genoemde 22 «private
chattings» daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en of dat daadwerkelijk Nederlandse
vrouwen in IS-gebied betrof? Zo ja, op welke wijze?
Antwoord 8
Nee, dat is voor het kabinet niet verifieerbaar.
Vraag 9
Kunt de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van het onderzoek dat het bestuur
van de UvA laat doen naar de in het onderzoek gebruikte methode?
Antwoord 9
Zoals in antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie (2017Z00567) is aangegeven, bestaat binnen de academische wereld een voortdurend wetenschappelijk
debat, ook over onderzoek en methode. Zo organiseert de UvA een reflectie van een
commissie van externe deskundigen op het betreffende onderzoek alsmede over dit type
kwalitatief onderzoek in het algemeen naar moeilijk benaderbare doelgroepen. Deze
reflectie heeft ook tot doel het wetenschappelijk debat over dit type onderzoek te
stimuleren. Het is niet de rol van de overheid om uw Kamer daar over te informeren.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden De Graaf
en Beertema (beiden PVV), ingezonden 18 januari 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2016–2017, nr. 1264), Rog en Van Toorenburg (beiden CDA), ingezonden 18 januari 2017 (Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2016–2017, nr. 1263).
X Noot
1NRC, 17 januari 2017