Vragen van het lid Smaling (SP) aan de Staatssecretaris van Economische Zaken over het bericht «Weer hoge bijensterfte in Nederland» (ingezonden 12 augustus 2015).

Antwoord van Staatssecretaris van Dam (Economische Zaken) (ontvangen 17 december 2015)

Vraag 1

Wat is uw reactie op het verdubbelen van de bijensterfte naar 18% afgelopen winter?1

Antwoord 1

De Nederlandse winterbijensterfte is volgens de voorlopige cijfers van Coloss (EU-monitoring) weliswaar hoger dan vorig jaar, maar nog steeds lager dan het gemiddelde van de laatste tien jaar (20%). Nederland loopt in Europees opzicht niet uit de pas met het EU-gemiddelde op dit punt (18%).

Overigens betreft het Europese Coloss-bijensterftecijfer voor Nederland van afgelopen winter 14%. Dit is het percentage dode volken na de vorige winter.

De analyse van mogelijke verklaringen voor de hogere bijensterfte is nog niet afgerond.

Vraag 2

Kunt u reageren op de studie van bijenonderzoeker Van der Zee, die concludeert dat de hoge aantallen dode bijen verband houden met het gebruik van het insecticide Thiacloprid («als we die stof bij de bijenvolken vonden, was de kans op sterfte in de winter significant hoger»)?

Antwoord 2

Deze studie is enkele jaren geleden uitgevoerd als onderdeel van het toenmalige BIJ-1-programma en was gericht op de winter(bijen)sterfte van 2011–2012. Het wetenschappelijke artikel hierover is zomer 2015 gepubliceerd.

Inmiddels weten we door aanvullend multifactorieel onderzoek dat winterbijensterfte beïnvloed wordt door meerdere factoren, waarvan de vier belangrijkste zijn: bijenziekten (Varroamijt), voedselgebrek voor bijen, imkerpraktijk en gewasbeschermingsmiddelen.

Ook zijn de laatste jaren verdere stappen gezet rond bijen en neonicotinoïden, zoals diepgaand politiek en maatschappelijk overleg (Actieprogramma Bijengezondheid), het ingrijpen in toelatingen waaronder het verbod voor sommige toepassingen, inperken van toelatingen en aanvullende risicobeperkende maatregelen voor neonicotinoïden, zowel in de EU als nationaal.

In het belang van de bijengezondheid en ten behoeve van onderbouwde besluitvorming op dit complexe onderwerp ondersteun ik financieel op dit moment een meerjarige verdiepende onafhankelijke studie naar de belangrijkste factoren achter bijensterfte (Surveillance Bijengezondheid).

Vraag 3 en 4

Bent u bereid tot een totaalverbod van voor bijen gevaarlijke bestrijdingsmiddelen (Neonicotinoïden, Fipronil) op korte termijn?

Bent u bereid tot een totaalverbod, dan wel herbeoordeling van Thiacloprid?

Antwoord 3 en 4

Op 10 april 2015 is uw Kamer geïnformeerd dat het Ctgb is verzocht om te bezien of het rapport van de European Academies» Science Advisory Council (EASAC) over neonicotinoïden aanleiding geeft tot ingrijpen in de toelating van middelen gebaseerd op deze stoffen (Kamerstuk 27 858, nr. 304). Daarover wordt uw Kamer per brief voor het einde van het kerstreces geïnformeerd.

Vraag 5

Bent u ervan op de hoogte dat in 2013 het CLM (een onafhankelijk kennis- en adviesbureau op het gebied van landbouw, voedsel, natuur en milieu) in opdracht van Greenpeace de reikwijdte van het Europese verbod op de drie Neonicotinoïden (clothianidin, thiamethoxam en imidacloprid) heeft onderzocht, en concludeerde dat dit door de vele uitzonderingen slechts zo’n 15% van het gifgebruik omvatte2? Heeft u actuele cijfers over de teruggang in het gebruik van Neonicotinoïden in Nederland en in Europa? Zo nee, wat gaat u doen om deze cijfers voor de Kamer inzichtelijk te maken? Welke cijfers zijn wel beschikbaar over het gebruik van Neonicotinoïden in Nederland?

Antwoord 5

Ja.

Op de website van het CBS zijn gebruiksgegevens beschikbaar (uitgedrukt in kg werkzame stof) voor onder andere neonicotinoïden. Zie CBS (tot en met 2012): website CBS.3

Vraag 6

Kunt u aangeven hoeveel Thiacloprid in Nederland jaarlijks werd gebruikt in 2004 tot en met 2014? Zo nee, welke gegevens zijn wel beschikbaar over het gebruik van het middel Thiacloprid?

Antwoord 6

Sinds het op de markt komen van middelen op basis van de werkzame stof thiacloprid in 2004 geeft het CBS de volgende gebruiksgegevens, die op de website beschikbaar zijn (uitgedrukt in kg werkzame stof). In 2004 bedroeg het gebruik 320 kg, in 2008, 7.954 kg en in 2012, 11.654 kg.

Vraag 7

Herinnert u zich dat u in het verleden heeft aangegeven niet tot een totaal verbod op Neonicotinoïden over te willen gaan uit vrees voor juridische claims van producenten van Neonicotinoïden? Kunt u hier een juridische onderbouwing van geven, waarbij u ook aangeeft welke eerdere zaken en jurisprudentie er geweest zijn, waarbij u tevens aangeeft voor welk bedrag aan schadeclaims gevreesd wordt?

Antwoord 7

Ik verwijs hiervoor naar de brieven aan uw Kamer van 14 mei 2013 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 707), 17 april 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 264) en 27 oktober 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 276) en 30 maart 2015 (Kamerstuk 27 858 nr. 303). Verder informeer ik uw Kamer voor het einde van het kerstreces over de beoordeling van het Ctgb over het rapport van het EASAC over neonicotinoïden.

Een voorbeeld van eerdere zaken of jurisprudentie waarbij het door u genoemde aan de orde is gekomen is er niet, omdat een dergelijk besluit niet eerder is genomen.

Vraag 8

Erkent u dat voor bijen gevaarlijk landbouwgif ook gevaarlijk is voor vogels, zoals onder andere blijkt uit bekroond onderzoek van de Radboud Universiteit en eerdere onderzoeken van Tennekes?4

Antwoord 8

Aangaande het onderzoek van de Radboud Universiteit (Hallmann et al. 2014) is uw Kamer op 27 oktober 2014 (Kamerstuk 27 858 nr. 276) per brief geïnformeerd.

De betreffende eerdere onderzoeken van Tennekes (2010) zijn reeds, waar relevant, binnen de Nederlandse herbeoordeling van neonicotinoïden in 2011 meegenomen. Ook hierover is uw Kamer per brief op 14 juli 2011 geïnformeerd.

Vraag 9

Ziet u de verhoogde bijensterfte en de achteruitgang van de weidevogelpopulatie als bewijs voor falend Europees en Nederlands beleid?

Antwoord 9

Nee. Eerder is uw Kamer geïnformeerd over de Nature publicatie aangaande imidacloprid en de afname van vogelpopulaties (Kamerstuk 27 858 nr. 276).

Vraag 10

Kunt u helder uiteenzetten in welk artikel volgens u een causaal verband (versus een aanwijzing of een correlatie) wordt vereist bij de verschillende procedures (reguliere procedure, noodprocedure)?

Antwoord 10

Zoals ook in de brieven aan uw Kamer van 14 mei 2013 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 707), 17 april 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 264), 27 oktober 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 276) en 30 maart 2015 (Kamerstuk 27 858, nr. 303) is aangegeven, volgt uit het Europese en nationale juridisch kader dat er – om in te grijpen in toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen – aanwijzingen moeten bestaan, die wetenschappelijk onderbouwd zijn, dat niet langer wordt voldaan aan de goedkeurings- of toelatingscriteria (artikel 4, artikel 28 en artikel 29 van de Verordening (EC) 1107/2009) voor respectievelijk werkzame stoffen of gewasbeschermingsmiddelen, waardoor er onaanvaardbare risico’s ontstaan. Óf er moet in de huidige toelatingen aantoonbare aanleiding zijn voor een ernstig risico dat ingrijpen met een noodmaatregel gerechtvaardigd is. In Nederland is het Ctgb de bevoegde autoriteit om te toetsen of er ingegrepen moet worden in de toelating aan de hand van bepaalde gegevens. Daarbij toetst het Ctgb uiteraard ook de wetenschappelijke kwaliteit van die gegevens.

Vraag 11 en 12

Wanneer komt de herbeoordeling Neonicotinoïden door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTGB) naar aanleiding van meetgegevens in het oppervlaktewater naar de Kamer, zoals eerder toegezegd?

Wanneer krijgt de Kamer de uitkomst van uw verzoeken aan het CTGB en de European Food Safety Authority (EFSA) om de meest recente studies van de Europese Academies te bekijken met de vraag of dit tot een herbeoordeling kan leiden?

Antwoord 11 en 12

Hierover zal ik uw Kamer voor het einde van het kerstreces informeren per brief.

Naar boven