Vragen van het lid Rog (CDA) aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over artikelen «Rijk in de fout met licentie voor Wijnbergschool» en «Patstelling op De Berg» (ingezonden 1 oktober 2015).

Antwoord van Staatssecretaris Dekker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 30 oktober 2015).

Vraag 1

Op grond van welke prognose bleek bij de aanvraag in 2012 «dat er behoefte was aan extra capaciteit voortgezet speciaal onderwijs?»1

Antwoord 1

Uitgegaan is van de prognose die deel uitmaakte van de aanvraag die de Stichting De Wijnberg in 2012 heeft ingediend.2

Vraag 2

Kunt u de schriftelijke bewijzen/onderbouwing van de behoefte aan extra capaciteit aan voortgezet speciaal onderwijs (VSO), gehanteerd bij het beoordelen van de aanvraag in 2012 aan de Kamer sturen?

Antwoord 2

De aanvraag van de Wijnberg uit 2012 is bij de beantwoording van deze vragen gevoegd. In deze aanvraag wordt de onderbouwing van de behoefte aan extra capaciteit gedaan op basis van de leerlingenaantallen van so school De Wijnberg tussen 2007 en 2012, inclusief de prognose voor de jaren 2013 en 2014. De verwachting was dat vanaf 2013 de school bezocht zou worden door 180 leerlingen, waarvan 21 in de vso leeftijd.

Vraag 3

Deelt u de mening dat uw brief van 7 juli 2014 aan De Wijnberg ondubbelzinnig aangeeft dat bij het beoordelen van de aanvraag in 2012 onvoldoende informatie beschikbaar was om tot een zorgvuldig oordeel te komen?

Antwoord 3

In het voorjaar van 2014 is afgesproken dat de Dienst uitvoering onderwijs (DUO) zou toetsen of de vso licentie terecht is toegekend. Omdat in de oorspronkelijke aanvraag niet is aangetoond of er al dan niet leerlingen zijn voor wie binnen redelijke afstand plaatsruimte beschikbaar zal zijn, is aanvullende informatie opgevraagd bij de Wijnberg. DUO heeft vervolgens beoordeeld of op basis van de aanvullende informatie kan worden geconstateerd dat de vso licentie destijds onterecht is toegekend. Dat bleek niet het geval te zijn.

Vraag 4

Kunt u toelichten waarom deze licentie destijds binnen drie weken op kennelijk onjuiste, dan wel onvolledige gronden is verstrekt?

Antwoord 4

De aanvraag is ingediend en beoordeeld door DUO. Zij hebben hiervoor op basis van de Algemene wet bestuursrecht zes weken. De aanvraag is ruim binnen de termijn afgehandeld. Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven, is de aanvraag in 2014 opnieuw beoordeeld. Ook met de aanvullende informatie kan niet worden geconstateerd dat de licentie onterecht is toegekend.

Vraag 5

Was u in 2012 bij de beoordeling van de aanvraag bekend met het feit dat Stichting Speciaal Onderwijs Noord- en Midden-Limburg (thans Onderwijsgroep Buitengewoon) sinds 1997 VSO verzorgde op het terrein van en in samenwerking met de zorginstelling de Mutsaersstichting en De Wijnberg?

Antwoord 5

Bekend was dat zowel (v)so school de Velddijk (Onderwijsgroep Buitengewoon) als so school de Wijnberg (Stichting de Wijnberg) een samenwerkingsovereenkomst hadden met de Mutsaersstichting. Op basis van deze overeenkomst, vastgelegd bij DUO, mochten de scholen kinderen die geplaatst werden in de instelling direct inschrijven in het (v)so. Voor deze kinderen hoefde niet eerst een indicatie aangevraagd te worden. De samenwerking is niet betrokken bij de beoordeling van de aanvraag.

Vraag 6

Wat vindt u van de situatie dat Onderwijsgroep Buitengewoon, na de vijandige overname van haar VSO-leerlingen vlak voor de zomervakantie 2013 door Mutsaersstichting/Wijnberg, haar locatie op het terrein van de Mutsaersstichting heeft moeten sluiten en de daar werkzame medewerkers hun werk verloren? Is het u bekend dat de Rechtbank Roermond op 7 augustus 2013 heeft geoordeeld dat de Mutsaersstichting hiermee in strijd met een vigerende overeenkomst handelde en op straffe van een dwangsom werd gesommeerd de oude situatie te herstellen?

Antwoord 6

Het is mij bekend dat school de Velddijk (Onderwijsgroep Buitengewoon) de locatie op het terrein van de Mutsaersstichting heeft gesloten. Uit het verslag van een bestuursgesprek met de inspectie (zie ook het antwoord op vraag 7) blijkt dat het bestuur de medewerkers heeft kunnen herplaatsen waardoor gedwongen ontslagen zijn voorkomen. Verder vind ik het belangrijk dat de leerlingen steeds onderwijs hebben kunnen volgen.

Wat betreft de rechtszaak het volgende. Als partijen afspraken vastleggen in een overeenkomst over samenwerking en het eventueel beëindigen daarvan, dan moeten partijen zich daar ook aan houden. Als een partij zich daar niet aan houdt, is het goed dat de rechter die partij daar op aanspreekt en verzoekt alsnog conform de afspraken te handelen. De rechter heeft niet gevraagd om de «oude» situatie, van voor het verbreken van het contract te herstellen.

Vraag 7

Deelt u de mening dat deze situatie zich niet had kunnen voordoen, indien in 2012 geen VSO-licentie was verstrekt aan De Wijnberg?

Antwoord 7

Zonder de toekenning van een vso licentie aan de Wijnberg was de Mutsaersstichting aangewezen op het vso onderwijs van school de Velddijk (Onderwijsgroep Buitengewoon) of op een andere (v)so school.

Vraag 8

Kunt u bevestigen dat ouders van cliënten van de Mutsaersstichting, tevens leerlingen van Onderwijs Buitengewoon, in 2013 plotsklaps zijn geconfronteerd met beëindiging van de behandeling door Mutsaersstichting, indien hun kinderen niet de overstap naar De Wijnberg zouden maken? Deelt u de mening dat dit in strijd is met de vrije keuze van onderwijs?

Antwoord 8

Het is mij niet bekend dat de behandeling zou worden stopgezet indien de kinderen niet de overstap zouden maken naar De Wijnberg. De Inspectie van het onderwijs (hierna inspectie) heeft daar destijds geen signalen van ontvangen. Wel is de problematiek onderwerp van gesprek geweest in de bestuursgesprekken met de Onderwijsgroep Buitengewoon en Stichting de Wijnberg die de inspectie jaarlijks voert. Er zijn geen feiten geconstateerd die aanleiding zouden kunnen zijn voor nader onderzoek bij de genoemde onderwijsbesturen.

Wat betreft uw vraag over de vrije keuze van onderwijs wijs ik erop dat voor kinderen geplaatst in een residentiële instelling (bijna) altijd geldt dat zij zijn aangewezen op de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs die het onderwijs verzorgt in die instelling.

Vraag 9

Waarom heeft u op geen enkel moment, niet in 2012 en óók niet in 2014, bij het bevoegd gezag van VSO De Velddijk – zijnde: Onderwijsgroep Buitengewoon – nagegaan of de stelling van De Wijnberg dat er geen plaatsruimte beschikbaar was en is, juist was? Waarom is het bevoegde gezag van De Velddijk niet geraadpleegd om de gewenste kwantitatieve onderbouwing met betrekking tot de beschikbare capaciteit voor deze VSO-leerlingen aan te leveren?

Antwoord 9

Er is geen bredere uitvraag gedaan, omdat de verantwoordelijkheid voor het leveren van prognoses bij een aanvraag voor de uitbreiding van een school voor speciaal onderwijs met voortgezet speciaal onderwijs ligt bij de aanvragende school.


X Noot
1

Aanhangsel van de Handelingen II, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3301; in antwoord op schriftelijke vragen wordt gesteld dat er bij De Wijnberg behoefte was aan extra capaciteit voortgezet speciaal onderwijs. In de brief van 8 mei 2014, gericht aan Onderwijsstichting De Wijnberg, schrijft de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) het volgende: «(...) Nu, bij een nadere beschouwing van de destijds (14 juni 2012, MR) aangeleverde gegevens merk ik op dat er met name geen aandacht is besteed aan het bepaalde in artikel 83, derde lid, onder a, van de Wet op de expertisecentra. Kort gezegd: er is niet aangetoond of er al dan niet leerlingen zijn voor wie binnen redelijke afstand plaatsruimte beschikbaar zal zijn op een gelijksoortige school waar het verlangde onderwijs wordt gegeven, tenzij deze school uitsluitend voor interne leerlingen is bestemd. Indien deze leerlingen er zijn, worden deze niet in aanmerking genomen bij de toepassing van het eerste en het tweede lid van artikel 83 van de wet.». In dezelfde brief van 8 mei 2014 wordt gesproken over een «omissie» die «hersteld» dient te worden en daarom is aan De Wijnberg gevraagd om «alsnog de bedoelde informatie te verstrekken». In de brief van 7 juli 2014 aan De Wijnberg wordt gesteld: «De aanvraag die destijds is ingediend, bevat geen informatie om te beoordelen of er al dan niet sprake is van het bepaalde in artikel 83, derde lid, van de Wet op de expertisecentra.»

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven