Vragen van het lid Verhoeven (D66) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de eenheid van regeringsbeleid ten aanzien van het raadgevend referendum (ingezonden 17 juni 2016).

Antwoord van Minister Blok (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen 11 juli 2016).

Vraag 1

Bent u het eens met de stellingen:

  • «Het referendum heeft een desastreus resultaat opgeleverd»

  • «I am totally against referenda. And I am totally, totally, totally against referenda on multilateral agreements, because it makes no sense», die door de Minister-President zijn geuit?

Vraag 2

Wat is het standpunt van de regering op beide onderwerpen?

Vraag 3

Op welke wijze beschouwt u de uitslag van het Oekraïne-referendum als desastreus, zoals verwoord in de eerste stelling?

Vraag 4

Hoe verhoudt de tweede stelling zich tot het door u gegeven neutrale advies in de Eerste Kamer over zowel het raadgevende als het correctieve referendum?

Antwoord vragen 1, 2, 3 en 4

Ten aanzien van het Oekraïne-referendum heeft de Minister-President tijdens het vragenuur van de Tweede Kamer op 14 juni 2016 gewezen op het complexe speelveld waarop het kabinet op een verstandige manier probeert om te gaan met de uitslag van het referendum. Daarnaast heeft hij opgemerkt dat zijn uitlating over referenda (in algemene zin) een persoonlijke opvatting is.

Ten aanzien van de Wet raadgevend referendum heeft Minister Plasterk tijdens de parlementaire behandeling van het initiatiefwetsvoorstel dat tot die wet heeft geleid, namens het kabinet, neutraal geadviseerd. Daarbij heeft hij opgemerkt dat de regering het wetsvoorstel zal bekrachtigen indien het door beide Kamers wordt aangenomen (Handelingen I 2013/14, nr. 26, item 8, blz. 16). Dat heeft de regering op 30 september 2014 ook gedaan (Stb. 2015, 122). Overigens wijs ik erop dat de wet een evaluatiebepaling bevat.

Vraag 5

Hoe wordt met de uitlatingen van de Minister-President de eenheid van het regeringsbeleid bevorderd?

Vraag 6

Wat vindt u ervan dat de Minister-President zijn privé en/of partijopvatting verkondigt tijdens een speech voor internationale parlementariërs in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van Nederland en de Nederlandse regering?

Vraag 7

Bent u bereid de Kamer voor de begrotingsbehandelingen een notitie te doen toekomen waarin geschetst wordt wanneer publieke uitlatingen van ministers, in welke vorm, op welk moment of via welk medium dan ook, geacht moeten worden een uiting te zijn van het regeringsbeleid – mede in het licht van artikel 45 Grondwet – en wanneer hun uitlatingen als privé of partij-uiting gekwalificeerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord vragen 5, 6 en 7

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot vaststelling van de begrotingsstaat van onder meer het Ministerie van Algemene Zaken voor het jaar 2016 is uiteengezet hoe invulling wordt gegeven aan de bevordering van de eenheid van het regeringsbeleid, bedoeld in artikel 45, derde lid, van de Grondwet (Kamerstuk 34 300-III, nr. 2, blz. 22–23). Uit deze uiteenzetting blijkt dat individuele bewindspersonen zich mogen uitlaten over onderwerpen van algemeen regeringsbeleid indien uit de aard van de situatie waarin dergelijke uitlatingen zijn gedaan volgt dat de eenheid van beleid niet aan de orde kan zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer sprake is van beschouwingen over de langere termijn. Daarvan is in het onderhavige geval sprake. Zoals ik hiervoor heb opgemerkt, heeft het kabinet in 2014 immers neutraal geadviseerd over het initiatiefwetsvoorstel dat tot de Wet raadgevend referendum heeft geleid, en heeft het dit wetsvoorstel later ook bekrachtigd. Bovendien is er, afgezien van de voorbereiding van de wettelijk voorgeschreven evaluatie van de Wet raadgevend referendum en die van het referendum dat op 6 april jl. heeft plaatsgevonden, geen sprake van ontwikkeling van beleid of regelgeving door het kabinet ten aanzien van referenda.

Naar boven