Vragen van het lid Voortman (GroenLinks) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «Alternatieve arbeidsinkomensquote is momenteel relatief laag» (ingezonden 29 april 2016).

Antwoord van Minister Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 6 juli 2016). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2620.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het bericht «Alternatieve arbeidsinkomensquote is momenteel relatief laag»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 & 3

Hoe beoordeelt u de uitkomsten van dit onderzoek dat de lonen de afgelopen jaren harder hadden kunnen stijgen en dat beloningen voor werknemers en zelfstandigen zijn achtergebleven?

Wat is volgens het kabinet de verklaring voor het achterblijven van de loonstijging en de daling van het Alternatieve arbeidsinkomensquote (AIQ)?

Antwoord 2 & 3

De AIQ geeft weer welk deel van de netto toegevoegde waarde (nationaal inkomen) van bedrijven de beloning vormt voor arbeid (werknemers en zelfstandigen). Het is een macro-economische indicator die vooral op de middellange termijn iets kan zeggen over de mogelijke loonruimte, omdat de AIQ aanzienlijke conjuncturele schommelingen vertoont.2

Het is opvallend dat de alternatieve AIQ zoals DNB die berekent duidelijk afwijkt van de reguliere AIQ voor bedrijven. Het inkomen van zelfstandigen lijkt zeker vanaf de crisis van grote invloed te zijn op de alternatieve AIQ. Het lijkt mij goed nader te bestuderen of hier specifieke sectoren een rol spelen, en welke dit zijn.

Om echt iets te kunnen zeggen over het historische perspectief is het noodzakelijk om verder in de tijd terug te kunnen kijken, en om een uniforme manier van berekenen van de AIQ overeen te komen. In de periode 1995–2015 die DNB weergeeft worden de laatste 8 jaar sterk beïnvloed door de crisis. Om te kunnen zien of dergelijke afwijkingen bij de (alternatieve) AIQ na eerdere economische crises ook zijn voorgekomen, hebben we eigenlijk een langere tijdsreeks nodig. Op dit moment is het niet mogelijk om deze tijdsreeks te maken, vanwege een revisie in de Nationale Rekeningen.

Vraag 4

Is het achterblijven van de loonstijging onderwerp van gesprek geweest tussen het kabinet en de sociale partners bij de totstandkoming van het sociaal akkoord in 2013, of daarna?

Vraag 5

Bent u bereid aan te dringen bij de werkgevers om de lonen te laten stijgen?

Antwoord 5

Alleen op basis van de alternatieve AIQ lijkt het mij niet mogelijk om harde conclusies te trekken over de loonruimte. Dit geldt in het bijzonder voor de loonruimte van werknemers, aangezien de AIQ betrekking heeft op werknemers en zelfstandigen. Volgens het CPB liep in de periode 1970 – 2012 de ontwikkeling van de productiviteit niet uit de pas met die van de reële loonvoet. Dit resultaat geldt echter op macroniveau, voor de gehele Nederlandse marktsector. Dit betekent dat het verschil tussen de reële loonvoet en de productiviteit tussen bedrijven of tussen bedrijfstakken wel kan verschillen.

Dit strookt ook met het pleidooi van DNB voor een gedifferentieerde loonstijging. Het invullen van de loonruimte is aan de sociale partners. Als er ruimte is voor loonstijging door de aantrekkende economie, is het primair aan hen om dat bij de cao-onderhandelingen te verdelen. Daarnaast heeft het kabinet geregeld en goed contact met de sociale partners en kan hen bij die contacten er nog eens wijzen dat die eventuele ruimte ook benut zou moeten worden. Benutting van eventuele loonruimte in sectoren waar de lonen achterblijven bij de productiviteit, kan de binnenlandse vraag verder ondersteunen. Dit ondersteunt het economische herstel verder.

Vraag 6

Kunt u, zo nodig in samenwerking met De Nederlandsche Bank (DNB) en/of het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), aangeven hoe de ontwikkeling van het alternatieve arbeidsinkomensquote eruit ziet vanaf 1985 bij de volgende varianten:

  • voor de publieke en private sector afzonderlijk;

  • in verhouding tot de ontwikkeling van de inkomensongelijkheid;

  • wanneer de sector financiële dienstverlening wordt uitgezonderd van de berekening van het AIQ;

  • wanneer de 5% hoogste inkomens wordt uitgezonderd van de berekening van het AIQ;

  • wanneer alle zelfstandigen worden uitgezonderd van de berekening van het AIQ?

Antwoord 6

Publieke en private sector

De reguliere AIQ en de alternatieve AIQ bevatten allebei niet de publieke sector. Het CPB geeft de AIQ van de marktsector weer, dus exclusief de overheid en de sectoren delfstoffenwinning, zorg, en onroerend goed. DNB geeft de AIQ voor bedrijven weer, waarbij de sector overheid niet wordt meegenomen3.

Doordat de toegevoegde waarde van wat er geproduceerd wordt bij de overheid gelijk wordt gesteld aan het loon dat wordt betaald aan ambtenaren, komt de AIQ op 100%.4

Grafiek 1: Marktsector AIQ, bedrijven AIQ en alternatieve bedrijven AIQ

Grafiek 1: Marktsector AIQ, bedrijven AIQ en alternatieve bedrijven AIQ

Bron: DNB EOV juni 2016; CPB CEP 2016.

In verhouding tot de ontwikkeling van de inkomensongelijkheid

In onderstaand grafiek is de ontwikkeling van de alternatieve AIQ naast de ontwikkeling van de meest gebruikte maat voor inkomensongelijkheid, de Gini-coëfficiënt, gezet. De AIQ geeft weer welk deel van de toegevoegde waarde naar de factor arbeid gaat, en welk deel naar kapitaal. Het is daarmee een macro-economische indicator die geen indicatie geeft voor inkomensongelijkheid. De Gini-coëfficiënt laat zien hoe groot de inkomensverschillen zijn tussen particuliere huishoudens. De waarde van de coëfficiënt ligt tussen 0 en 1, waarbij 0 correspondeert met totale gelijkheid (iedereen heeft hetzelfde inkomen) en 1 correspondeert met totale ongelijkheid (één persoon bezit al het inkomen). Het zijn twee hele verschillende indicatoren, die daardoor niet makkelijk vergelijkbaar zijn.

Grafiek 2: verhouding alternatieve AIQ DNB en inkomensongelijkheid

Grafiek 2: verhouding alternatieve AIQ DNB en inkomensongelijkheid

Bron: alternatieve AIQ – DNB; Gini-coëfficiënt gestandaardiseerd inkomen particuliere huishoudens – CBS Statline, geraadpleegd op 22-06-2016.

Uitgezonderd de 5% hoogste inkomens

De AIQ laat zien welk deel van de toegevoegde waarde naar de factor arbeid gaat. Het is niet mogelijk om een AIQ weer te geven zonder de 5% hoogste inkomens; het is namelijk niet te bepalen welk deel van de toegevoegde waarde aan deze 5% hoogste inkomens is toe te schrijven.

Uitgezonderd de sector financiële dienstverlening

In het CEP 2016 besteedde het CPB aandacht aan de mogelijke vertekening van de AIQ door de winsten in de financiële sector op woninghypotheken. In de Nationale Rekeningen wordt de toegevoegde waarde van banken mede beïnvloed door de toegerekende vergoeding op verstrekte woninghypotheken. Een hogere vergoeding leidt tot hogere winsten van banken en drukt daardoor de marktsector AIQ. De toegerekende vergoeding bankdiensten werd na het uitbreken van de eurocrisis hoger. De AIQ voor de marktsector wordt daardoor op dit moment sterk in neerwaartse zin beïnvloed door de toegerekende vergoeding bankdiensten. De verwachting is dat de winsten van banken zich dit en komend jaar zullen stabiliseren, zodat de reguliere en de voor financiële sector gecorrigeerde AIQ naar elkaar zullen toe bewegen.

Een alternatief is om te kijken naar de AIQ zonder de financiële marktsector. Grafiek 3 laat voor de marktsector AIQ zien wat de ontwikkeling is als de sector financiële dienstverlening geheel wordt uitgezonderd, zowel in de toegevoegde waarde als in de beloning werknemers en het toegerekende loon zelfstandigen5.

Grafiek 3: Marktsector AIQ uitgezonderd sector financiële diensten

Grafiek 3: Marktsector AIQ uitgezonderd sector financiële diensten

Bron: eigen berekeningen op basis van CBS Statline, geraadpleegd op 29-06-2016.

Uitgezonderd alle zelfstandigen

Het CPB besteedde in het CEP 2014 tevens aandacht aan de mogelijke vertekeningen door de manier waarop het inkomen van zelfstandigen wordt meegenomen. Voor zelfstandigen is de verdeling tussen arbeidsloon en winst niet éénduidig vast te stellen. CPB heeft daarom in het CEP twee varianten laten zien waarbij verondersteld werd dat het gehele inkomen van zelfstandigen looninkomen is, of het gele inkomen winst. Deze alternatieven zijn in onderstaande grafiek te zien.

Grafiek 4: Alternatieve AIQ’s voor de marktsector

Grafiek 4: Alternatieve AIQ’s voor de marktsector

Bron: CPB, CEP 2014.

In de alternatieve AIQ wordt het totale gemengd inkomen als loon van zelfstandigen gezien, waar gewoonlijk het toegerekend loon zelfstandigen wordt gebaseerd op het gemiddelde inkomen per arbeidsjaar voor werknemers. De nieuwe wijze van berekenen nodigt uit tot een gesprek over hoe de AIQ het beste zou kunnen worden weergegeven, en hoe het inkomen van zelfstandigen zou moeten worden meegenomen in de berekening. Ik volg dan ook met interesse de hoorzitting over de ontwikkeling van de lonen en het AIQ die op initiatief van het lid Voortman zal plaatsvinden na het reces, en nodig de betrokken partijen uit om met een uniforme methode te komen om de AIQ te presenteren.


X Noot
2

DNB (2014), Overwegingen bij de loonontwikkeling,Occasional Studies Vol.12/No.1

X Noot
3

Op dit moment is het niet mogelijk om tijdsreeksen die verder teruggaan dan 1995, vanwege een revisie in de Nationale Rekeningen. De cijfers zijn vanaf 1995 in de nieuwe definitie beschikbaar.

X Noot
4

CBS (2015) Nationale Rekeningen 2014.

X Noot
5

Doordat de sector financiële dienstverlening wordt uitgezonderd, zit er wel een neerwaartse vertekening in de toegevoegde waarde van de andere sectoren; de intermediair gebruikers van de bankdiensten. Daarnaast is er geen rekening gehouden met de vertekening door toegerekend loon zelfstandigen.

Naar boven