Vragen van de leden Van Klaveren en Bontes (beiden Groep Bontes/Van Klaveren) aan de Minister-President, Minister van Algemene Zaken over de passieve rol van de Nederlandse overheid ten tijde van de jodenvervolging (ingezonden 4 mei 2016).

Antwoord van Minister-President Rutte (Algemene Zaken) (ontvangen 24 mei 2016).

Vraag 1

Deelt u de visie dat de Nederlandse overheid het herdenken van de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog voller vorm zou kunnen geven?

Antwoord 1

De Nederlandse overheid is voluit betrokken bij de herdenkingen die jaarlijks plaatsvinden op 4 mei en 15 augustus.

Vraag 2, 3

Hoe oordeelt u over het gegeven dat de Nederlandse regering (tijdens de Tweede Wereldoorlog) in Londen niets deed met meldingen uit het ambtelijk apparaat (o.a. het rapport Dentz uit 1943) dat er toen al meer dan 100.000 joodse Nederlanders waren vermoord?

Hoe oordeelt u over het feit dat de massale arrestaties en opsluiting van joodse burgers in kampen, mede door Nederlandse ambtenaren, destijds geen enkele keer een agendapunt is geweest van de ministerraad in Londen?

Antwoord 2, 3

Er zijn tal van oudere en jongere publicaties over deze en andere onderwerpen uit de Tweede Wereldoorlog met diverse beoordelingen van de verschillende aspecten hiervan. De overheid heeft een bijdrage geleverd aan de geschiedschrijving terzake door de instelling en financiering van een onafhankelijk instituut. De beoordeling van publicaties over deze onderwerpen behoren tot het domein van wetenschap en samenleving.

Vraag 4, 5

Kunt u aangeven waarom de Nederlandse regering, in tegenstelling tot die van bijvoorbeeld België, Finland, Noorwegen en Denemarken, nooit excuses heeft gemaakt voor haar passieve rol tijdens de jodenvervolging?

Bent u bereid, ook gegeven het feit dat de laatste overlevenden nog onder ons zijn, dit nu eindelijk wel te doen?

Antwoord 4, 5

De rede van Koningin Beatrix voor de Knesset op 28 maart 1995 bevat de beoordeling door de regering van de Nederlandse opstelling ten aanzien van de jodenvervolging in Nederland.

Vraag 6

In hoeverre ziet u, zeker nu we ook te maken hebben met terroristische aanslagen op joodse doelen in Europa, het belang in om het antisemitisme op de breedst mogelijk manier te veroordelen?

Antwoord 6

Bij verschillende gelegenheden, zoals mijn persconferentie op 15 augustus 2014 en mijn toespraak op de Dam op 8 januari 2015, heb ik het antisemitisme veroordeeld.

Vraag 7

Bent u bereid de vragen per stuk en inhoudelijk te beantwoorden, in tegenstelling tot 24 februari 2015, en daarmee ook recht te doen aan de ernst van de kwestie?1

Antwoord 7

De vragen zijn vanuit de inhoud en geordend beantwoord.


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1340.

Naar boven