Vragen van de leden Van Klaveren en Bontes (beiden Groep Bontes/Van Klaveren) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Financiën over de aantasting van de pensioenen (ingezonden 21 maart 2016).

Antwoord van Staatssecretaris Klijnsma (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) mede namens de Minister van Financiën (ontvangen 18 april 2016).

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Pensioenproblemen door Draghi»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

In hoeverre deelt u de grote zorgen over de aantasting van de pensioenen als gevolg van het huidige ECB-beleid?

Antwoord 2

Het kabinet heeft begrip voor de moeilijke financiële positie van pensioenfondsen. In de Kamerbrief «Uitkomsten van overleg met DNB over situatie pensioenfondsen» (Kamerstukken II, 2015/2016, 32 043, nr. 312) heeft het kabinet aangegeven wat de uitkomsten zijn van het overleg met DNB van 18 maart jl. Daarin wordt aangegeven dat in mei DNB met een rapportage komt over de financiële situatie van de fondsen. We blijven in gesprek met sociale partners, toezichthouder, CPB en de pensioensector om het cijferbeeld helder te krijgen. In die gesprekken zal gekeken worden wat ieders verantwoordelijkheden zijn en welke mogelijkheden er zijn vanuit die verantwoordelijkheden om met de huidige situatie om te gaan. Het kabinet vindt het van groot belang om hierin gezamenlijk op te trekken. In mei stuurt het kabinet de rapportage van DNB met een appreciatie van het cijferbeeld naar uw Kamer.

Vraag 3

Kunt u aangeven wat de verwachtingen zijn ten aanzien van de meevallers bij de rente over de staatsschuld (als gevolg van datzelfde ECB-beleid)?

Antwoord 3

De rente staat momenteel historisch gezien op een uitzonderlijk laag niveau en is in de ontwikkelde economieën al sinds de jaren ’80 aan het dalen (zie Figuur 1). De rente wordt bepaald door de vraag en aanbod van geld op de financiële markten. De ECB is een speler op deze markten en kan de rente dus beïnvloeden. Naast korte termijn vraag en aanbod, wordt de dalende rente echter ook veroorzaakt door structurele factoren die losstaan van ECB beleid. Vergrijzing zorgt ervoor dat de potentiële groei en daarmee het verwachte rendement op investeringen (en dus de vraag naar geld) afneemt en de behoefte om te sparen (en dus het aanbod van geld) juist toeneemt. Ook zijn er moderne bedrijfstakken (zoals de IT-sector) die minder kapitaalintensief zijn dan meer traditionele kapitaalintensieve bedrijven en dus minder hoge investeringen vergen. Daarnaast zijn er conjuncturele factoren die een rol spelen die losstaan van het ECB beleid. Zo leidt balansherstel bij huishoudens en bedrijven na de financiële crisis tot hogere besparingen en een lagere kredietvraag. Dit heeft een drukkend effect op de rente.

Figuur 1

Figuur 1

Desalniettemin heeft de ECB wel modelmatige schattingen gedaan naar de invloed van het eigen beleid op bepaalde financiële activa. De ECB geeft hierbij ook aan dat deze met grote onzekerheid zijn omgeven. Zo kan een interview van een bestuurder van de ECB al verwachtingen scheppen die door de markt worden verdisconteerd waardoor de invloed van het daadwerkelijk invoeren van een maatregel zelf minder is. Officiële mededelingen van de ECB zijn dan ook meegenomen in de analyse. De ECB schat dat het asset purchase program (APP), ook wel aangeduid als QE, de rente op 10-jaars staatsobligaties in de eurozone gemiddeld met 0,47% verlaagt. Dit resultaat geldt tot op twee dagen na de officiële mededeling of aankondiging van de maatregel. De ECB biedt hiermee geen schatting van de precieze lange termijn effecten. Dit toont de complexiteit en beperking van een dergelijke schatting aan. Het heeft in de optiek van het kabinet dan ook geen zin om theoretische berekeningen te gaan maken van de meevallers bij de rente over de staatsschuld.

Vraag 4

In hoeverre bent u bereid om de meevaller(s) bij de rente over de staatsschuld (als gevolg van de renteverlaging door de ECB) in te zetten om de AOW te verhogen of anderszins het korten op pensioenen te compenseren?

Antwoord 4

Het kabinet zal bij de koopkrachtbesluitvorming ten behoeve van Prinsjesdag kijken naar de brede koopkrachtontwikkeling. Hierbij zal, zoals gebruikelijk, ook gekeken worden naar de positie van gepensioneerden.

Vraag 5, 6, 7

Bent u bereid toe te werken naar een opt-out-regeling, waardoor werknemers meer vrijheid krijgen om hun pensioeninleg te besteden zoals zij dat zelf willen?

Deelt u de mening dat het verplichte karakter van het collectieve aanvullende pensioen geen recht doet aan de wens van 40% van de Nederlanders dat af wil van dit systeem? Graag een toelichting.

In hoeverre deelt u de visie dat het verplichte aanvullende pensioen niet meer van deze tijd is, geen recht doet aan de belangen van zowel de huidige als de volgende generaties en wij dus uiteindelijk toe moeten naar een systeem waarbij de pensioeninleg volledig wordt opgeteld bij het brutosalaris van de werknemer?

Antwoord 5, 6, 7

In de Kamerbrief «Hoofdlijnen van een toekomstig pensioenstelsel» (Kamerstukken II 2014/15, 32 043, nr. 263) heeft het kabinet aangegeven het belangrijk te vinden dat álle werkenden een toereikend aanvullend pensioen kunnen opbouwen dat kan worden afgestemd op de individuele situatie. Het kabinet vindt dat een vorm van verplichtstelling voor werknemers daarbij moet worden gehandhaafd.

Dit sluit aan bij de opbrengst van de Nationale Pensioendialoog die ik gevoerd heb. Vrijwel alle deelnemers aan de dialoog beschouwen de verplichte deelname aan een pensioenregeling voor werknemers als één van de sterke punten van ons pensioenstelsel. Zo wordt genoemd dat mensen uit zich zelf te laat of te weinig geld voor pensioen opzij leggen en dat verplicht pensioensparen mensen beschermt tegen de gevolgen hiervan (Kamerstuk 32 043, nr. 241). Ook verschaft een vorm van verplichtstelling de continuïteit die nodig is om de welvaartswinst van collectieve risicodeling te kunnen incasseren en kan hij neerwaartse concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegengaan.

Tegelijkertijd ziet het kabinet dat er sprake is van een grote variatie in de huidige pensioenopbouw tussen groepen, mede ingegeven door een regelmatig veranderende «werkstatus». Ook de wensen ten aanzien van de opbouw van het pensioen lopen uiteen. Daarom kiest het kabinet voor een gedifferentieerde aanpak. Zo zijn er verschillende manieren om de groepen die nu te weinig pensioen opbouwen te ondersteunen om meer pensioen op te bouwen, uiteenlopend van goede voorlichting tot automatische pensioenopbouw als standaardoptie met een uitstapmogelijkheid («opt out») of een specifiek fonds voor bijvoorbeeld flexwerkers. Daarnaast kan de introductie van meer maatwerk en keuzevrijheid een oplossing bieden voor de groep die door een verplichtgestelde pensioenregeling te veel spaart. Op dit moment wordt er gewerkt aan een uitwerkingsnota waarin deze oplossingsrichtingen zullen worden opgenomen. Deze nota zal voor de zomer naar de Tweede Kamer worden verstuurd.

Naar boven