Vragen van het lid Geurts (CDA) aan de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris van Economische Zaken over het dumpen van grote zwerfkeien door Greenpeace op de Klaverbank (ingezonden 13 mei 2015).

Nader antwoord van Minister Schultz van Haegen – Maas Geesteranus (Infrastructuur en Milieu) (ontvangen 1 maart 2016).

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Woede om actie Greenpeace»?1

Vraag 2

Vindt u dat het kabinet een gebrek aan daadkracht toont om de Noordzeenatuur te beschermen?

Vraag 3

Deelt u de mening dat het de laatste jaren juist goed gaat met de visstand in de Noordzee?

Vraag 4

Is de bizarre en onverantwoorde actie van Greenpeace, die levens in gevaar brengt, voor u reden om het overleg, de samenwerking en subsidie relatie met deze organisatie op te schorten? Zo nee, waarom niet?

Vraag 5

Deelt u de mening dat het dumpen van keien verboden zou moeten zijn en dat daarvoor op zijn minst een vergunningplicht zou moeten gelden? Zo nee, waarom niet?

Vraag 6

Heeft Greenpeace u op de hoogte gesteld van het voornemen tot actie op de Klaverbank in de Noordzee?

Vraag 7

Welke acties of stappen hebt u ondernomen toen u vernam van de Greenpeace actie?

Vraag 8

Welke mogelijkheden ziet u om Greenpeace financieel aansprakelijk te stellen voor de veroorzaakte schade, onder andere mogelijke schade aan vissersschepen en gederfde inkomsten van vissers wanneer visgronden ontoegankelijk zijn geworden?

Vraag 9

Welke acties gaat u ondernemen om Greenpeace financieel aansprakelijk te stellen?

Nader antwoord

In juni 2011 en mei 2015 zonk Greenpeace stenen af op de Klaverbank. Het doel van de acties was om de besluitvorming over het aanwijzen van de Klaverbank als Natura 2000-gebied te versnellen. Ik heb aangegeven in de beantwoording van Kamervragen van de heer Geurts van juni 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2510) te bezien of binnen het internationaal kader mogelijkheden zijn om op korte termijn in de nationale regelgeving een voorziening te treffen die toeziet op dergelijke acties.

Bij deze wil ik uw Kamer informeren over de voorziening die getroffen gaat worden om wettelijk toe te zien op activiteiten zoals het afzinken van stenen op de Noordzee.

Het internationale zeerecht biedt een kuststaat de mogelijkheid om regels te stellen ten aanzien van het plaatsen van objecten in zijn territoriale zee en in de exclusieve economische zone (EEZ). De bevoegdheid ten aanzien van de EEZ vloeit voort uit artikel 56 van het VN Zeerechtverdrag, waarin is bepaald dat de kuststaat in de EEZ rechtsmacht bezit ten aanzien van de bescherming en het behoud van het mariene milieu. De uitoefening van de soevereiniteit in de territoriale zee en de rechten in de EEZ geschiedt met inachtneming van de bepalingen van UNCLOS en andere regels van het internationale recht. Artikel 194, lid 1, van het verdrag bevat de verplichting van staten om afzonderlijk of gezamenlijk maatregelen te nemen ter voorkoming, vermindering en bestrijding van verontreiniging van het mariene milieu uit welke bron dan ook. Onder verontreiniging van het milieu wordt mede verstaan «belemmering van de activiteiten op zee, met inbegrip van het vissen».

Met het oog op deze bevoegdheid en plicht in het internationale recht acht ik het wenselijk om het plaatsen van objecten, ongeacht het doel dat daarmee wordt beoogd, te toetsen aan de gevolgen van die handeling voor het mariene milieu, inclusief de gevolgen voor de visserij. Ik ben daarom voornemens in de uitvoeringsregelgeving van de Omgevingswet een vergunningplicht voor het plaatsen van objecten in de territoriale zee en de EEZ op te nemen.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet is voorzien in 2018.

Naar boven