Vragen van het lid Voordewind (ChristenUnie) aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de uitspraken van een tweetal VN-rapporteurs over het ontbreken van een bed-bad-brood voorziening voor uitgeprocedeerde vreemdelingen in Nederland (ingezonden 17 december 2014).

Antwoord van Staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 13 januari 2015). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 964

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het bericht «VN uit kritiek op Nederlands asielbeleid» en in het bijzonder van de uitspraken van de speciale VN-rapporteurs Philip Alston & Leilani Farha?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Wat is uw reactie op de uitspraken van de speciale rapporteurs die stellen dat Nederland moet voldoen aan de volkenrechtelijke verplichting te voorzien in een bed-bad-brood voorziening voor uitgeprocedeerde vreemdelingen?

Antwoord 2

Ik verwijs u hiervoor naar de brief die ik op 18 december jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 19 637, nr. 1940).

Vraag 3a

Aan welke volkenrechtelijke verplichtingen voldoet Nederland op dit moment niet door niet te voorzien in een bed-bad-brood voorziening voor uitgeprocedeerde vreemdelingen?

Antwoord 3a

Uit volkenrechtelijke verplichtingen volgt niet dat Nederland verplicht is een bed-bad-brood voorziening te treffen voor uitgeprocedeerde vreemdelingen. Wel wijs ik op het belang van artikel 3 EVRM, dat een ondergrens vormt. Een ieder kan zich beroepen op het verbod van onmenselijke behandeling indien het zo zou zijn dat het onthouden van basale bestaansvoorzieningen daartoe zou leiden.

De Nederlandse overheid heeft in het beleid aandacht voor de bescherming van de rechten van individuen en spant zich in om te voorkomen dat vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland, op straat terecht komen. Vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf die bereid zijn om actief aan terug te werken, komen in aanmerking voor onderdak. Daarnaast worden er voor specifieke groepen, zoals kinderen, extra maatregelen getroffen. Tot slot heeft elke vreemdeling zonder rechtmatig verblijf, ook recht op medisch noodzakelijke zorg. De Nederlandse overheid vindt op deze wijze een evenwichtige balans in haar beleid tussen de rechten van het individu en de belangen van de Staat.

Op deze wijze geeft Nederland invulling aan zijn internationale mensenrechtelijke verplichtingen.

Vraag 3b

Kunt u uitsluiten dat uitgeprocedeerde vreemdelingen, bij gebrek aan basale voorzieningen, gezondheidsschade oplopen doordat zij gedwongen op straat moeten leven?

Antwoord 3b

De stelling dat er een gebrek is aan basale voorzieningen voor uitgeprocedeerde vreemdelingen waardoor zij gedwongen op straat moeten leven, deel ik niet. Als uitgeprocedeerde vreemdelingen zich conformeren aan de beslissing(en) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, en vaak ook een rechter, door te werken aan terugkeer bij een afwijzende beslissing, komen ze in aanmerking voor onderdak. Uitgeprocedeerde vreemdelingen maken hierin een eigen keuze. Ook als zij zich niet neerleggen bij een negatieve uitkomst en niet meewerken aan terugkeer hebben ze steeds recht op medisch noodzakelijke zorg.

Vraag 4

Bent u bereid de internationale reputatieschade van Nederland enigszins te beperken door het goede voorbeeld van tenminste 50 gemeenten te volgen die wel bereid zijn te voorzien in een bed-bad-brood voorziening?

Antwoord 4

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u eveneens naar mijn brief die ik op 18 december jl. aan uw Kamer heb gestuurd Kamerstuk 19 637, nr. 1940).

Vraag 5

Bent u bereid deze vragen nog deze week te beantwoorden?

Antwoord 5

Dat is helaas niet mogelijk gebleken.


X Noot
1

Volkskrant.nl, 16 december 2014

Naar boven