Vragen van het lid Omtzigt (CDA) aan de Minister van Financiën en aan de Minister-President over de Europese naheffing die op 30 december 2014 betaald gaat worden (ingezonden 23 december 2014).

Antwoord van Minister Dijsselbloem (Financiën) (ontvangen 12 januari 2015).

Vraag 1

Herinnert u zich dat u voor de NOS-camera op 24 oktober 2014 gezegd heeft: «Blijkbaar is er een tabel op internet gezet, zonder dat er van tevoren iets over is gemeld aan de lidstaten. Dus ook in die zin zijn we verrast»?

Antwoord 1

Ja. In het plenaire debat over de naheffing op 13 november 2014 en nogmaals tijdens het debat over de Najaarsnota op 16 december 2014 heb ik uw Kamer uitgebreid toegelicht tegen welke achtergrond ik deze uitspraak heb gedaan en waarop mijn verbazing was gestoeld. In het debat op 16 december 2014 heb ik daarover onder meer het volgende gezegd: «Ik kom op het punt van de verbazing. We hebben daarover uitentreuren gewisseld. Mijn verbazing is niet specifiek ontstaan op die vrijdag waarop de Europese Raad in Brussel plaatsvond. Daarvan zegt de heer Omtzigt: wat maak je me nou, je wist het al een week! Dat is juist. Daar hebben wij ook helemaal geen misverstand over. Ik wist het vanuit die ambtelijke bijeenkomst die er was geweest, waarop wij als het ware een voorwaarschuwing kregen van de voorlopige cijfers. Waarom voorlopig? Omdat het comité van de statistici ze pas op woensdag en donderdag formeel heeft vastgesteld. Ik had dus een voorwaarschuwing gehad, dus mijn verbazing ging daar niet over. Mijn verbazing ging over het feit dat Nederland zo'n grote naheffing kreeg als uitkomst van het proces dat het afgelopen jaar heeft plaatsgevonden.»

Vraag 2

Klopt het dat uit de documenten die zijn openbaar gemaakt n.a.v. het WOB-verzoek over de afdracht aan de EU, gepubliceerd op 19 december 20141, kan worden geconcludeerd dat u al op 17 oktober 2014 's-avonds een keer of twintig heen en weer mailde met uw ambtenaren over de heffing, maar dat die mails geheim zijn?

Antwoord 2

Ik heb u bij brief van 28 oktober 2014 (Kamerstuk 21 501-03, nr. 79) en met de beantwoording van de aanvullende Kamervragen over de gevolgen van de macro-economische revisies voor de EU-afdrachten geïnformeerd over de naheffing (Kamerstuk 21 501, nr. 80). Daarin bent u ook geïnformeerd over het moment waarop ik door mijn ambtenaren ben ingelicht over de naheffing, te weten 17 oktober 2014. In de inventarislijst I bij de besluitbrief op het genoemde Wob-verzoek zijn de betreffende e-mails opgenomen. De inhoud en strekking van deze e-mails zijn volledig betrokken bij de informatievoorziening aan uw Kamer via genoemde brief en beantwoording van aanvullende vragen.

Vraag 3 t/m 8

Klopt het dat u in uw besluitbrief op het WOB-verzoek van 19 december 2014 aangeeft dat stuk nummer 75, de notitie van de PV Brussel van 17 oktober 2014 aan maar liefst zeven ministeries over onder andere de naheffing, gedeeltelijke openbaarmaking toezegt, terwijl u dat stuk in de bijlagen niet verschaft, omdat dit «het belang van de betrekkingen met andere staten of internationale organisaties schaadt»? Bent u bereid om het stuk (gedeeltelijk) openbaar te maken zoals u in de besluitbrief toezegt?

De Kamer heeft eerder verzocht om stuk 75 en dat is toen geweigerd omdat dit de noodzakelijke vertrouwelijkheid en effectiviteit van het onderhandelingsproces schaadt; deelt u de mening dat dit een andere reden is dan waarom het nu geweigerd is onder de WOB? Deelt u de mening dat er helemaal geen onderhandelingsproces was, omdat volgens de regering deze naheffing alleen afhing van verificatie en dat er niet over onderhandeld kon worden?

Bent u bekend met artikel 68 van de Grondwet dat luidt: «De Ministers en de Staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.»

Deelt u de mening dat er geen enkel staatsbelang is om dit stuk niet openbaar te maken? Zo nee, kunt u dit dan toelichten?

Heeft u contact gehad met de Europese Commissie om hen te vragen of zij bezwaar heeft tegen het openbaar maken van stuk 75? Zo ja, kunt u dan aangeven met wie en wanneer u contact hebt gehad, en wat daar de uitkomst van was?

Bent u bereid om stuk 75, of tenminste het deel dat gaat over de naheffing daarin, openbaar te maken, aangezien het duidelijk in het belang van de controle op de regering is om de mededelingen over een naheffing van € 642 miljoen netto, € 1,1 miljard euro bruto, in te zien en te kunnen controleren en er geen onderhandelingsbelang was en is, omdat er volgens de regering ook niet over onderhandeld mocht worden?

Antwoord 3 t/m 8

Ik heb eerder, per brief van 13 november 2014, aan uw Kamer de redenen uiteengezet die ten grondslag liggen aan het besluit het verslag van de Permanente Vertegenwoordiging in Brussel van 17 oktober 2014, stuk75, niet openbaar te maken.2In die brief schreef ik het volgende: «Het verslag waarop wordt gedoeld, maakt deel uit van de reguliere correspondentie van de vertegenwoordigingen van Nederland in het buitenland met de departementen in Den Haag. De inzet van het kabinet bij en de uitkomst van onderhandelingen in Brussel wordt steeds vooraf, waar mogelijk tijdens het proces, en achteraf met uw Kamer gedeeld en verantwoord. Verstrekking door het kabinet van de dagelijkse ambtelijke instructies en verslagen is daarbij geen onderdeel van het verkeer tussen regering en Kamer en zou de noodzakelijke vertrouwelijkheid en de effectiviteit van het onderhandelingsproces ondermijnen.» De inhoud en strekking van het verslag is volledig betrokken bij de brief van 28 oktober 2014 over de gevolgen van de macro-economische revisies voor de EU-afdrachten (Kamerstuk 21 501-03, nr. 79) en de beantwoording van de aanvullende Kamervragen op 3 november 2014 (Kamerstuk 21 501-03, nr. 80).

In deze documenten is tevens de onderhandelingsinzet van het Nederlandse kabinet beschreven: «Ik wil met de Commissie en andere lidstaten de mogelijkheden bespreken om tot een oplossing te komen voor deze situatie. Daarbij wil ik onder meer de (wijze van) betaling bezien, de effecten bespreken voor het (structurele) EMU saldo en of, in de wijze waarop de aanvullende begroting 6 is vorm gegeven, de lidstaten verder tegemoet gekomen kunnen worden. Ik wil ook tot afspraken komen om een situatie zoals nu is ontstaan in de toekomst te voorkomen. Wanneer nacalculaties een dergelijke substantiële omvang dreigen te hebben, dient het proces zo vorm gegeven te worden dat de lidstaten hier op een eerder moment over worden geïnformeerd, zodat er in de begrotingsvoorbereiding rekening mee gehouden kan worden. Meer in het algemeen zou ik naar een systematiek voor de EU-begroting toe willen waarin lidstaten minder worden overvallen door willekeurig in te dienen aanvullende begrotingen. Meer transparantie in de betalingsprognoses van de Commissie en het werken met beperkte en vaste momenten voor wijzigingen in de EU-begroting, zouden de systematiek kunnen verbeteren. Tot slot zouden bronnenrevisies in de EU meer gecoördineerd moeten plaatsvinden en moet goed bezien worden of bronnen voldoende geharmoniseerd zijn en hoe de kans kan worden gereduceerd dat grote effecten van een dergelijke revisie in een individuele lidstaat in een bepaald jaar netto substantiële effecten heeft op de EU-afdrachten.» Hieruit blijkt dat er wel degelijk sprake was van een onderhandelingsinzet en dat de onderhandelingen nog niet zijn afgerond.

Ook in het debat over de Najaarsnota op 16 december jongstleden ben ik ingegaan op de redenen van het niet openbaar maken van dit verslag. Ik heb daarbij aangegeven dat het een verslag van een vertrouwelijke en besloten vergadering betreft. In dit verslag staat ook wat vertegenwoordigers van andere lidstaten gezegd hebben over verschillende onderwerpen. Andere partijen en gesprekspartners van Nederland moeten erop kunnen vertrouwen dat het besprokene vertrouwelijk is en blijft. De met betrekking tot de naheffing relevante inhoud van het verslag heb ik met uw Kamer gedeeld. Naar mijn overtuiging heb ik daarmee uw Kamer voldoende geïnformeerd en is voldaan aan artikel 68 van de Grondwet. Ik verwijs voor een nadere toelichting hierop naar de notitie over de reikwijdte van artikel 68 Grondwet die de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2002 aan uw Kamer zond (Kamerstukken 28 362 nr. 2).

Bij het besluit naar aanleiding van het Wob-verzoek van De Telegraaf is onder meer aangegeven dat niet alle onderdelen in stuk 75 betrekking hebben op de naheffing. Openbaarmaking van stuk 75 is vervolgens in zijn geheel geweigerd met toepassing van de uitzonderingsgrond van artikel 10, lid 2 onder a van de Wob, die bepaalt dat het verstrekken van informatie achterwege blijft voor zover het belang van de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties niet opweegt tegen het belang van de openbaarmaking van die informatie. De bewoording van de weigering is daarmee weliswaar een iets andere, maar de argumentatie en grond stemmen overeen met hetgeen ik u onder meer in de brief van 13 november 2014 heb gemeld. Er is geen contact geweest met de Europese Commissie over de eventuele openbaarmaking.

Vraag 9 en 10

Herinnert u zich dat u tijdens de algemene financiële beschouwingen in de Eerste Kamer gemeld heeft «Wij hebben de mogelijkheid gekregen om zelf af te wegen wanneer wij gaan betalen. De Commissie heeft wel gevraagd om dit voor 1 december door te geven. Dat zullen wij doen. Het afwegingskader voor het kabinet is de vraag wat het beste in de kas past en wat het beste past wat betreft het saldo-effect en wat betreft het uitgavenkader om het in te passen. De beslissing hierover zullen wij in de ministerraad nemen. Ik zal dit de Kamers daarna uiteraard laten weten».

Wanneer heeft u de Eerste Kamer mondeling of schriftelijk op de hoogte gesteld van de betaaldatum van 30 december?

Antwoord 9 en 10

Ja. Via de Najaarsnota, verzonden op 21 november 2014, en de tweede suppletoire begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 28 november 2014 zijn de Eerste en Tweede Kamer geïnformeerd over het moment van betaling van de bruto naheffing.

Vraag 11

Kunt u aangeven met welke Nederlandse autoriteit de Europese Commissies mails gewisseld heeft die in de Eurowob naar boven komen, wat de inhoud daarvan was en hoe die zich verhouden tot de in de WOB vermelde mails (mail van Nederland aan de Commissie op 20/10, 21/10 (twee), 23/10 (twee) en mails van Nederland aan de Commissie (21/10, 22/10 en 23/10)?

Antwoord 11

Het Wob-verzoek van De Telegraaf richtte zich op communicatie tussen het Ministerie van Financiën en andere actoren, zoals de Europese Commissie. De e-mails uit het Wob-verzoek aan de Europese Commissie betreffen e-mails die ontvangen en verstuurd zijn van en aan de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging te Brussel. Hiervan uitgezonderd is de e-mail die op maandag 20 oktober om 14:00 uur vanuit mijn ministerie naar de Europese Commissie is gestuurd en de reactie hierop vanuit de Europese Commissie naar het Ministerie van woensdag 22 oktober 14.55 uur. Deze corresponderen respectievelijk met stuk 96 en 97 op inventarislijst I. Daarbij is per abuis gemeld dat laatste mail was verzonden op 20 oktober in plaats van 22 oktober. De correspondentie van de Europese Commissie met de Permanente Vertegenwoordiging in Brussel en vice versa is steeds doorgezonden naar het Ministerie van Financiën, waardoor de betreffende correspondentie ook onderdeel is van de inventarisatie van stukken op grond van het Wob-verzoek van De Telegraaf. Concreet betreft dit de stukken 234, 235, 293, 423, 424 en 546 uit bijlage 2 bij het besluit naar aanleiding van het Wob-verzoek van De Telegraaf.

Vraag 12

Is er contact geweest tussen de Nederlandse regering en de Europese Commissie over de Nederlandse WOB en/of de Eurowob over de naheffing? Zo ja, kunt u dat dan toelichten?

Antwoord 12

Er is op ambtelijk niveau aan de Europese Commissie gemeld dat er bij het ministerie een Wob-verzoek was binnengekomen. Ook het Wob-verzoek bij de Europese Commissie is op ambtelijk niveau gemeld. Over de inhoud en de behandeling ervan is verder geen contact geweest.

Vraag 13

Bent u bereid om ten minste stuk 75 en alle andere stukken waarvan openbaarmaking apert niet in strijd is met het staatsbelang vóór 29 december 2014 openbaar te maken?

Antwoord 13

Nee. Zie ook het antwoord op de vragen 3 tot en met 8.

Vraag 14

Bent u bereid deze Kamervragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?

Antwoord 14

Ja.

Naar boven