21 501-03 Begrotingsraad

Nr. 80 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 11 november 2014

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 28 oktober 2014 inzake de gevolgen macro-economische revisies voor de EU-afdrachten (Kamerstuk 21 501-03, nr. 79).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 november 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De griffier van de commissie, Berck

1. Welke rol speelt het bij de lidstaten voorliggende eigen-middelen besluit bij deze kwestie?

Het voorliggende eigen middelen besluit speelt geen rol in deze kwestie.

2. Wat is de stand van zaken van de high-level groep die kijkt naar het EU-systeem van eigen middelen?

De High-Level Group on Own Resources onder leiding van Mario Monti heeft in april zijn eerste vergadering gehad. De groep hoopt aan het eind van dit jaar de eerste bevindingen te presenteren.

3. Hoe verloopt het proces van aanleveren van cijfers door CBS bij Eurostat? Rechtstreeks of door tussenkomst van de minister? Is er sinds de bronnenrevisie een signaal van het CBS naar het kabinet gegaan dat de naheffing hoog kan uitvallen?

4. Waarom heeft de minister in de Voorjaarsnota en/of Miljoenennota geen melding gemaakt van de bronnenrevisie, de terugwerkende kracht en het bijbehorend risico

13. In hoeverre valt de naheffing te rijmen met de antwoorden op de feitelijke vragen over de Miljoenennota 2014, waarin gesteld wordt dat het kabinet alvast een reservering van 300 miljoen per jaar heeft opgenomen voor de jaren 2014 en verder?

16. Op basis van welke gegevens en welke berekening is de reservering van 300 miljoen aan EU-afdrachten voor het jaar 2014 gemaakt, zoals aangegeven in de antwoorden op vragen over de Miljoenennota 2014?

21. Is de Nederlandse regering op enig moment tussentijds geïnformeerd over de omvang van de naheffing vóór 17 oktober? Zijn er indicaties geweest dat er een schatting gemaakt kon worden hoe hoog deze naheffing of nacalculatie zou zijn? Zo ja, wanneer?

22. Wanneer is het Ministerie van Financiën door het CBS geïnformeerd over de gevolgen van de bronnenrevisie voor de begroting 2015? Wanneer zijn er voor het eerst concrete (voorlopige) cijfers beschikbaar gesteld door het CBS?

27. Waarom is er bij de reservering in de Voorjaarsnota 2014 van 600 miljoen, die volgens de minister van Financiën bedoeld was om een hogere EU-afdracht in de toekomst te kunnen opvangen, geen rekening gehouden met een mogelijke naheffing, terwijl de gevolgen van de bronnenrevisie al in januari bekend werden?

30. Welke aannames zijn er in de berekening van het ministerie voor de Nederlandse afdracht gemaakt over de bijstellingen van de BNI's in andere landen?

In maart 2014 heeft het CBS de gevolgen van de revisie voor de macro-economische cijfers over het kalenderjaar 2010 gepubliceerd. In deze revisie is de invoering van de nieuwe internationale methodologische richtlijnen (ESA2010) gecombineerd met een bronnenrevisie. Uit de CBS-publicatie van maart bleek dat het BBP in 2010 7,6 procent hoger uitkwam, waarvan 4,6% als gevolg van de bronnenrevisie van het CBS, en 3% als gevolg van de overgang op ESA2010 (17 oktober is dit deel bijgesteld tot 1,7%). Hierbij is in algemene termen gemeld dat als het BNI verandert, dit van invloed kan zijn op de afdracht van Nederland aan de Europese Unie.

Het CBS levert de BNI-cijfers rechtstreeks aan bij Eurostat zonder de tussenkomst van de minister.

Op basis van de door het CBS gepubliceerde gegevens was het mogelijk de bruto naheffing te voorzien. Het uiteindelijke netto effect van de naheffing is echter afhankelijk van de stijging van het BNI in andere lidstaten. Zonder gegevens over de bijstelling van de BNI-cijfers voor andere lidstaten is de omvang van de Nederlandse nabetaling echter niet te bepalen. Een mogelijke naheffing als gevolg van de bronnenherziening over de periode 2010–2013 kon worden voorzien maar dat gold niet voor de omvang van het bedrag.

De introductie van ESA2010 is gekoppeld aan de inwerkingtreding van het nieuwe Eigen Middelen Besluit. Het Eigen Middelenbesluit ligt nog ter ratificatie voor in diverse parlementen, waaronder ook in het Nederlandse. Het Eigen Middelenbesluit zal -zodra het is aangenomen- van kracht worden met een terugwerkende kracht tot 1 januari 2014. In de voorjaarsnota is een reservering van 300 mln getroffen voor de jaren 2014 en verder. Op basis van de nu bekende cijfers kan deze reservering structureel met 0,1 mld euro worden verlaagd (en met 0,2 mld euro in 2015, omdat voor de begroting 2015 rekening is gehouden met de terugwerkende kracht tot 2014 van de overgang op ESA2010).

5. Met welke landen wordt op dit moment samengewerkt om gezamenlijk een oplossing te zoeken in deze kwestie?

Er is over deze kwestie met alle lidstaten contact geweest met name is er contact geweest met het Verenigd Koninkrijk en met het Italiaans Voorzitterschap. Op 29 oktober jl. heb ik over de kwestie een onderhoud gehad met mijn Duitse, Franse, Britse, Italiaanse en Spaanse collega’s en marge van het Global Forum in Berlijn. Er is brede erkenning voor de problemen voortkomend uit de wijze van communicatie, de gebrekkige informatievoorziening en de zeer korte betalingstermijnen.

6. Wat gaat het kabinet doen indien de cijfers kloppen en het Verenigd Koninkrijk, zoals aangekondigd, weigert te betalen?

7. Heeft de Europese Commissie reeds de cijfers van alle landen vrijgegeven en de onderlinge gewichten waarop het bedrag per land op is gebaseerd? Zo ja, kunt u ons die laten toekomen? Indien de Europese Commissie die cijfers niet heeft, heeft Eurostat die dan wel? Kan de Europese Commissie die bij Eurostat opvragen?

26. Gegeven het feit dat de Europese Commissie heeft aangegeven dat ze niet alle cijfers van de lidstaten kan aanleveren – waar de minister van Financiën om verzocht heeft – omdat de lidstaten slechts de uitkomst van de sommen hebben gedeeld met de Commissie, welke gevolgen heeft dit voor het betalen van de naheffing?

45. Kan de minister opstellen welke vragen hij zeker beantwoord wil hebben naar aanleiding van de procedure en de uitkomsten? Welke oplossingen heeft de minister voor ogen, die hij wil bespreken met de Europese Commissie en de lidstaten? Kan hij deze limitatief weergeven?

72. Klopt het verder dat de Europese Commissie niet bij machte is om de cijfers die ten grondslag liggen aan de naheffing te leveren? Op welke wijze is de minister voornemens deze cijfers te achterhalen?

94. Klopt het dat de minister als voorwaarde stelt dat eerst inzicht verkregen moet worden in hoe de bronnenrevisie in andere landen is toegepast alvorens over te gaan tot de betaling van de naheffing van 642 mln.? Wat gebeurt er als er geen volledig inzicht zal worden gegeven? Welke andere voorwaarden stelt de minister?

De informatie was te laat, onvoldoende transparant en onvolledig. Vanaf het moment dat de omvang van de naheffing door de Commissie op 17 oktober bekend werd gemaakt, heb ik bij de Commissie en Eurostat aangedrongen op het openbaar maken van de informatie die nodig is om inzicht te krijgen in de onderbouwing van de naheffing. Onder druk van onder meer Nederland heeft Eurostat inmiddels de BNI’s die gebruikt worden als grondslag voor de berekening van de afdracht van de lidstaten publiek toegankelijk gemaakt.1 Op basis van deze informatie kunnen we vaststellen hoe de verdeelsleutel tot stand is gekomen. Maar een verklaring voor de grote verschillen tussen lidstaten biedt zij nog niet.

Daarom is het van belang meer aanvullende informatie te hebben over de achtergrond in andere lidstaten van deze cijfers, met name welke rol bronnenrevisies en het opheffen van voorbehouden door Eurostat hebben. Het is aan de Commissie om inzicht te verschaffen in die gegevens. Op de Ecofin Raad van 7 november is dit onderwerp is geagendeerd. Ook bespreek ik dan met de Commissie en andere lidstaten waaronder het VK de mogelijkheden om tot een oplossing te komen voor deze situatie.

Voor de toekomst is het van belang naar een systematiek voor de EU-begroting toe te werken waarin lidstaten minder worden overvallen door willekeurig in te dienen aanvullende begrotingen. Meer transparantie in de betalingsprognoses van de Commissie en het werken met beperkte en vaste momenten voor wijzigingen in de EU-begroting, zouden de systematiek kunnen verbeteren. Bronnenrevisies met effecten op het BNI zouden in de EU meer gecoördineerd moeten plaatsvinden. Daarnaast moet goed bezien worden hoe de kans kan worden gereduceerd dat grote effecten van een bronnenrevisie in een individuele lidstaat in een bepaald jaar netto substantiële effecten heeft op de EU-afdrachten. Tot slot is van belang dat er meer transparantie komt over de harmonisatie en de onderbouwing van de statistische gegevens.

8. Kan de Europese Commissie de onderliggende cijfers inzien?

Ja. De onderliggende cijfers voor de berekening van de naheffing worden voorbereid in het zogenoemde BNI comité. Eurostat zit dit comité voor. Vanuit de lidstaten nemen de statistische bureaus hierin deel. Daarnaast zijn ook het DG budget van de Europese Commissie en het Court of Auditors (de Europese Rekenkamer) als toehoorders vertegenwoordigd. Eurostat heeft inzage in alle BNI-cijfers van de lidstaten, inclusief de onderliggende cijfers en de toelichtingen van de lidstaten op de aanpassingen van de BNI cijfers. Het comité adviseert Eurostat over de kwaliteitsaspecten, vergelijkbaarheid en volledigheid van de BNI cijfers over de lidstaten heen. Eurostat stelt de BNI cijfers formeel vast. Het comité is bevoegd om besluiten te nemen over wat wel of niet in het BNI moet worden opgenomen voor de afdracht, of welke methoden gehanteerd moeten worden, waarbij de regels dan gelden voor alle lidstaten.

9. Zijn er in het verleden eerder Nederlandse bronnenrevisies geweest? Wat waren daarvan de gevolgen voor de Europese afdracht?

Ja, het CBS voert periodiek bronnenrevisies door. De voorlaatste bronnenrevisie was in 2005 met als peiljaar 2001. In dat jaar had Nederland een bruto naheffing van 607 mln euro. De huidige bruto naheffing bedraagt 1,1 miljard euro.

10. Hebben er in andere landen ook bronnenrevisies plaatsgevonden? Zo ja, waren die bronnenrevisies vergelijkbaar met de Nederlandse? Wat waren de gevolgen voor de omvang van het BBP en het BNI van die landen? Waarom vinden bronnenherzieningen niet gecoördineerd plaats? Bent u bereid zich hiervoor in te zetten?

90. Met hoeveel is het BBP in andere lidstaten toe- of afgenomen in 2010 en welk deel van deze mutatie is toe te schrijven aan bronnenrevisie en aan ESA2010? Kunt u een overzicht presenteren van 2010 t/m 2014 per lidstaat wat het BBP was en is bijgesteld a.g.v. bronnenrevisie en a.g.v. ESA 2010?

De meeste EU lidstaten hebben het moment van invoering van de nieuwe internationale richtlijnen (ESA 2010) benut voor een bronnenrevisie. Een overzicht van de gevolgen van die bronnenrevisies voor het BNI in de jaren 2010–2014 van alle lidstaten is op dit moment niet publiek beschikbaar. Ook om die reden is meer transparantie nodig en zouden bronnenrevisies met effecten op het BNI in de EU meer gecoördineerd moeten plaatsvinden. Daarnaast moet goed bezien worden hoe de kans kan worden gereduceerd dat grote effecten van een dergelijke revisie in een individuele lidstaat in een bepaald jaar netto substantiële effecten heeft op de EU-afdrachten.

Er bestaat wel een overzicht voor het BBP van het verslagjaar 2010 zoals op 17 oktober jl. gepubliceerd door Eurostat. In dit overzicht wordt een onderscheid gemaakt tussen de invloed op BBP wijzigingen als gevolg van methodologische veranderingen op grond van de implementatie van ESA2010 versus de overige statistische aanpassingen. Hieruit blijkt dat het effect van statistische verbeteringen voor Nederland relatief hoog is (+5,9%) en boven het EU28 gemiddelde (+1,4%) ligt. Het Eurostat persbericht is ter informatie toegevoegd2.

12. Wat is het gevolg van de naheffing voor het EMU-saldo in 2014?

20. Wordt de naheffing inderdaad verdisconteerd als tegenvaller op de begroting 2015?

Zowel de bruto afdracht als de vermindering op de afdracht zoals voorgesteld in de zesde aanvullende begroting hebben een effect op het EMU saldo. Het is afhankelijk van de definitieve besluitvorming over de zesde aanvullende begroting wanneer een bijstelling geboekt moet worden. Het eerstvolgende moment waarbij een integrale actualisatie van het EMU-saldo zal plaatsvinden is bij najaarsnota 2014.

14. Op welk moment werd duidelijk dat de reservering van 300 miljoen per jaar niet zou volstaan om (ook) de naheffing te kunnen betalen?

In de voorjaarsnota is een reservering van 300 mln getroffen voor de jaren 2014 en verder. De naheffing was geen onderdeel van de reservering.

15. Op welke wijze heeft de Europese Commissie zich eerder uitgelaten over de reservering van 300 miljoen die u heeft getroffen voor de budgettaire effecten op de afdrachten aan de EU? Hebben zij aangegeven dat onvoldoende te vinden?

De Europese Commissie laat zich niet uit over specifieke begrotingsposten, en heeft zich dus ook niet uitgelaten over de reservering bij de EU-afdrachten.

17. In hoeverre is de naheffing te rijmen met de antwoorden op vragen over de naheffing over de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 tijdens het debat over het Stabiliteitsprogramma en het Nationaal Hervormingsprogramma (24 april 2014), waarin de garantie werd gegeven dat Nederland geen naheffing zou krijgen op basis van de nieuwe rekenmethode? Op basis van welke informatie is deze garantie toen afgegeven?

In het debat werd gevraagd naar de effecten van de nieuwe berekeningsmethoden. Ik heb hierbij aangenomen dat werd gerefereerd aan de introductie van ESA2010. De introductie van ESA 2010 heeft geen effect op deze naheffing.

18. Op welke wijze heeft Nederland de verzekering gekregen dat er geen afdracht met terugwerkende kracht hoeft te worden terugbetaald? Is deze toezegging ook op papier gezet?

De introductie van ESA2010 is gekoppeld aan de inwerkingtreding van het nieuwe Eigen Middelen Besluit. Het Eigen Middelenbesluit is vastgesteld door de Raad en ligt nu ter goedkeuring voor aan de nationale parlementen. Het Eigen Middelen Besluit en daarmee de effecten van de introductie van ESA2010 op de afdrachten heeft slechts een terugwerkende kracht tot 1 januari 2014, zoals ook voorzien in de begroting.

19. In hoeverre is deze naheffing een gevolg van enerzijds de nieuwe rekenmethode van het BBP die Brussel hanteert (ESA2010), en anderzijds van de bronnenrevisie? Wat zijn mogelijke andere oorzaken?

49. Het CBS heeft op 6 maart 2014 de gevolgen van de revisies voor de macro economische cijfers over het kalenderjaar 2010 gepubliceerd, waarin vermeld stond dat deze data door drietal oorzaken wijzigen: (1) de overstap naar de ESA2010, (2) de bronnenrevisie van het CBS en – specifiek voor de overheidsfinanciën en (3) de wijziging van de definitie van het EMU-saldo. Is de wijziging van de definitie van het EMU-saldo ook in de naheffing van 642 mln. opgenomen en zo ja, om welk deel van de naheffing gaat het dan? Zo neen, verwacht de minister ook nog een naheffing gebaseerd op de wijziging van de definitie van het EMU-saldo te ontvangen en welke bedragen betreft het?

De naheffing is niet het gevolg van de overstap naar de nieuwe rekenmethode ESA2010. De andere definitie van het EMU-saldo heeft evenmin gevolgen voor de naheffing.

De naheffing is voor Nederland vooral de resultante van de bronnenrevisie. Voor een klein deel (circa 100 mln euro) is de naheffing het gevolg van aanpassingen samenhangende met het opheffen van voorbehouden bij BNI-cijfers 2002–2009 de lidstaten waaronder ook voor Nederland.

23. Zijn er, toen de Europese Commissie in januari 2014 de eerste indicaties gaf over de gevolgen van ESA2010 voor het bbp concrete bedragen genoemd? Zo ja, welke?

Nee. De Europese Commissie heeft in januari 2014 alleen stilgestaan bij de verwachte opwaartse effecten op het BBP van invoering van ESA2010 in de EU-lidstaten. Daarbij is geen aandacht geschonken aan de gevolgen hiervan voor de EU-afdrachten, noch heeft de Europese Commissie toen rekeningen (kunnen) houden met bronnenrevisies. De invoering van ESA2010 heeft pas vanaf 2014 effect op de EU-afdrachten van de lidstaten

24. Klopt het dat de minister van Financiën tijdens een Europese vergadering van ministers van Financiën al op 14 oktober in Luxemburg gewaarschuwd is voor hogere naheffing? Welke bedragen zijn toen genoemd?

Nee, noch plenair noch bilateraal. Ik wijs erop dat Commissaris Dominik in zijn verklaring van 27 oktober jl. stelt dat hij de lidstaten op 17 oktober heeft geïnformeerd.

25. Waarom zijn er tijdens de technische briefing met EU-diplomaten die plaatsvond nadat de bedragen op 17 oktober bekend werden gemaakt geen vragen gesteld over de omvang van de cijfers, gegeven het feit dat de minister van Financiën op 17 oktober door verbazing bevangen was over de hoogte van het bedrag?

60. Kunt u een overzicht geven van alle contacten die hebben plaatsgevonden sinds 17 oktober met andere landen en met het CBS?

68. Kunt u alle correspondentie, waarnaar verwezen wordt in voetnoot 3 aan de Kamer doen toekomen, dus de gestelde vragen en de antwoorden?

Vanaf maandag 20 oktober zijn er vragen gesteld aan de Europese Commissie en het CBS om meer inzicht te krijgen in de berekeningen van de Commissie in deze aanvullende begroting. Richting de Commissie zijn er bezwaren gemaakt over de gevolgde procedure en zijn er vraagtekens gesteld bij de uitkomsten. Donderdag 23 oktober is er hoogambtelijk contact geweest tussen het Directoraat-Generaal Begroting van de Europese Commissie en het ministerie van financiën om de Nederlandse positie uit te dragen. Zoals gemeld in de kamerbrief van 28 oktober is de minister-president tijdens de Europese Raad met steun van collega’s uit verscheidene lidstaten, waaronder het Verenigd Koninkrijk en Italië, de discussie aangegaan met de Commissie, resulterend in een afspraak tot nader overleg tussen de ministers van Financiën en de Commissie. Op 24 oktober bleek tijdens het begrotingscomité dat de lidstaten verrast waren geweest. Vrijwel alle lidstaten verzochten om additionele informatie. ’s Middags is er op hoog ambtelijk niveau nader gesproken met de verantwoordelijke directeur van het Directoraat-Generaal. Ook tijdens de informele begrotingsraad op 31 oktober waar de Permanente Vertegenwoordiger voor Nederland bij de Europese Unie aanwezig was is de zelfde positie ingenomen.

Met het CBS is sinds 17 oktober veelvuldig contact geweest over de beschikbaarheid en achtergronden van de gegevens. Zo is er op 26 oktober hoogambtelijk contact geweest tussen het Ministerie van Financiën en het CBS.

28. In het eerder uitgelekte document van de Europese Commissie, gepubliceerd door de Financial Times op 24 oktober jl., was nog sprake van VAT en GNI-berekeningen over de periode 1995 – 2013. Klopt het dat de naheffing betrekking heeft op de periode 2002 – 2013, en de jaren voor 2002 dus uitgesloten zijn van de berekening?

Ja, Zoals ook aangegeven in de brief van 28 oktober geeft onderstaande tabel voor Nederland een overzicht van de effecten van deze hogere BNI-grondslagen op de nabetaling in de afzonderlijke jaren.

Budgettaire effecten herziening btw- en bni-grondslagen (in mln euro)

Periode

Btw

Bni

Totaal

2002–2009

– 0,2

127,3

127,1

2010

– 0,0

348,8

348,8

2011

– 0,0

216,9

216,9

2012

– 0,0

241,0

241,0

2013

– 4,4

173,9

169,5

Totaal

– 4,7

1.107,9

1.103,3

Terug via verlaging bni-afdracht

– 460,7

Netto door Nederland af te dragen

642,7

De tabel presenteert allereerst de bruto bedragen van de nacalculaties. De grootste effecten treden op voor de jaren 2010–2013 en worden veroorzaakt door de revisie die het CBS dit jaar heeft uitgevoerd van informatiebronnen waaruit de nationale rekeningen wordt opgesteld. De revisie is, zoals hierboven beschreven, relevant voor de EU-afdrachten tot t-4. Ook voor de periode 2002–2009 treden nog nabetalingen op als gevolg van voorbehouden die door Eurostat op onderdelen waren gelegd en die nu zijn opgeheven. Bruto bedraagt de nabetaling 1,1 mld over de jaren 2002–2013. Bij aanname van de zesde aanvullende begroting vloeit 460,7 mln weer terug naar Nederland. Het netto-effect is derhalve 642,7 mln euro.

29. Sinds wanneer is de minister ervan op de hoogte dat er een naheffing/nacalculatie zou gaan plaatsvinden?

Ik ben op vrijdag 17 oktober geïnformeerd over de op die dag gepubliceerde zesde aanvullende EU-begroting en de daarin opgenomen bruto en netto-nabetalingen.

31. Waarom twijfelt de minister over de juistheid van de berekening door de Europese Commissie?

In de brief aan uw Kamer van 28 oktober jongstleden heb ik gesproken over het ontbreken van een onderbouwing van de nabetalingen. Deze onduidelijkheid heeft aanleiding gegeven tot veel vragen over de cijfers. Mede gelet op de omvang van deze nabetaling moeten we de onderbouwing van deze nabetalingen voor alle lidstaten kunnen begrijpen, narekenen en controleren. Zie verder ook antwoord op vraag 4.

32. Wijkt de Nederlandse berekening voor de afdracht af van die van de Europese Commissie vanwege de manier van berekenen of vanwege de aannames die ten grondslag liggen aan de berekeningen?

Nee, Nederland maakt geen eigen berekeningen van de EU afdrachten. Ik wil wel meer aanvullende informatie wil over de achtergrond in andere lidstaten van deze cijfers, met name welke rol bronnenrevisies en het opheffen van voorbehouden door Eurostat hebben. Het is aan de Commissie om inzicht te verschaffen in die gegevens.

33. Bijlage, Annex 2: Opvallend is dat Nederland, op het Verenigd Koninkrijk na, de hoogste naheffing moet betalen. 70% van de lidstaten krijgt daarnaast juist geld terug van de EU. Hoe valt dit volgens de minister te verklaren?

Veel lidstaten hebben de introductie van ESA2010 aangegrepen voor een bronnenrevisie. Daarnaast hebben de lidstaten voor de introductie van ESA 2010 gepoogd zoveel mogelijk nog openstaande voorbehouden op te heffen. Hierdoor zijn de BNI's van vrijwel alle lidstaten gestegen. Deze hogere BNI’s leiden vervolgens tot hogere afdrachten. Deze hogere inkomsten voor de EU worden door middel van de zesde aanvullende begroting weer verdeeld over de lidstaten. De verdeling over de lidstaten vindt plaats naar rato van het BNI per lidstaat. De lidstaten waarvan het BNI meer stijgt dan het gemiddelde dragen per saldo meer af, de lidstaten waarvan het BNI minder stijgt dan het gemiddelde krijgen geld terug.

34. Bijlage, Annex 2: Klopt het dat Frankrijk weigert de schaduweconomie mee te nemen in de nieuwe berekeningsmethode BNI? Kunt u een overzicht geven van alle landen die weigeren de schaduweconomie mee te nemen in deze nieuwe berekeningsmethode en/of anderszins de bronnenrevisie toepassen?

Hoe beoordeelt de minister verder het gegeven dat Frankrijk 1 mld. terugkrijgt van de EU, terwijl het land de schaduweconomie niet meeneemt in de nieuwe berekeningsmethode BNI, waardoor er minder moet worden afgedragen?

Frankrijk neemt de illegale economie mee in de berekening van het BNI, zo heb ik vernomen van Eurostat. Alle lidstaten moeten de illegale economie meenemen in de berekening van het BNI. Tegelijkertijd is door Eurostat ook een algemeen voorbehoud gelegd op de raming van illegale activiteiten. Als de data die lidstaten nu hebben gebruikt naar het oordeel van Eurostat van onvoldoende kwaliteit zijn, volgen er aanpassingen in de BNI cijfers. Als blijkt dat landen de illegale economie onvoldoende in beeld gebracht hebben, dan moeten die landen later een naheffing betalen Dit onderstreept het belang dat er meer transparantie komt over de harmonisatie en de onderbouwing van de statistische gegevens.

35. De Europese Commissie presenteert dit jaar inmiddels de 7e aanvullende begroting. Hoeveel heeft Nederland inmiddels moeten bijstorten of heeft Nederland teruggekregen o.b.v. deze aanvullende begrotingen dit jaar (uitgesplitst per aanvullende begroting)? Hoeveel gaat Nederland uiteindelijk afdragen aan de Europese Commissie in 2014 en 2015 (bruto en netto)?

Van de zeven aanvullende begrotingen zijn er twee definitief aangenomen. De eerste aanvullende begroting was een technische, budgetneutrale, aanvullende begroting. De tweede aanvullende begroting was de teruggave aan de lidstaten van het surplus van ca. 1 mld. dat de EU eind vorig jaar overhield. U bent hierover geïnformeerd bij Kamerbrief van 13 mei 2014.3 Hierdoor hoeft Nederland ongeveer 47 mln. euro minder af te dragen aan de Europese Unie.

De uiteindelijke afdrachten aan de EU zijn afhankelijk van de onderhandelingen die plaatsvinden over de resterende aanvullende begrotingen en over de onderhandelingen over de EU-begroting 2015. De afdrachten in 2014 zijn daarmee nog niet volledig bekend.

Als de aanvullende begrotingen (exclusief de zesde aanvullende begroting) worden aangenomen zoals voorgesteld door de Commissie is voor 2014 het totale effect op de Nederlandse EU-afdrachten, circa 140 mln. euro extra afdrachten.

In 2015 zijn de bruto afdrachten geraamd in de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 6,5 mrd euro. De perceptiekostenvergoedingen zijn geraamd op 0,4 mrd euro. Dit resulteert in geraamde afdrachten voor 2015 van 6,1 mrd euro.

36. Kan er een overzicht worden gegeven van de BNI en BBP per lidstaat in de afgelopen vijf jaar?

Deze gegevens zijn te vinden op de website van Eurostat. http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/national_accounts/data/database

37. Wanneer moesten de cijfers voor de BNI en BBP toegestuurd worden aan de Europese Commissie? Is er sindsdien contact geweest met de Europese Commissie over deze cijfers en de mogelijke gevolgen voor een naheffing? Zo nee, hoe komt dat? Zo ja, wanneer? Kan uiteen worden gezet hoe de naheffing berekend is? Is er tussen lidstaten contact geweest over de hoogte van de BBP en BNI van de lidstaten?

81. Kan de minister toelichten wat de achtergrond is van de 460,7 miljoen euro, die Nederland zal terugontvangen bij de aannamen van de zesde aanvullende begroting?

Voor de jaarlijkse bijstelling van de BNI cijfers moeten de statistische bureaus uiterlijk 22 september cijfers aanleveren bij Eurostat. De bijstellingen aan het BNI en BBP van alle lidstaten zijn aan de orde gekomen in het BNI comité op 22 en 23 oktober.

Het is aan de Commissie om de effecten van het gewijzigde BNI voor de EU afdrachten te berekenen en aan de lidstaten te communiceren. Vanaf het moment dat de omvang van de naheffing door de Commissie op 17 oktober bekend werd gemaakt, heb ik bij de Commissie en Eurostat aangedrongen op het openbaar maken van de informatie die nodig is om inzicht te krijgen in de onderbouwing van de naheffing. Zie ook het antwoord op eerdere vragen.

De naheffing is gebaseerd op het bijgestelde BNI voor de jaren 1995–2013; dat wil zeggen het BNI na bronnenrevisie voor de jaren 2010–2013 (t-4) en voor de jaren 1995–2009 het BNI zoals dat is vastgesteld na opheffing van eerder gemaakte voorbehouden door Eurostat (voor Nederland ging het hierbij om de periode 2002–2009). Voor alle lidstaten gezamenlijk gaat het om een totale bruto naheffing van 9.527,8 mln. euro. Deze bruto naheffing wordt via de verdeling van het relatieve BNI weer teruggegeven aan de lidstaten. Lidstaten die een hoger dan gemiddelde bijstelling van het BNI hebben moeten er saldo betalen, lidstaten die een lager dan gemiddelde bijstelling van het BNI hebben, krijgen per saldo geld terug. Vanwege hogere verwachte inkomsten van de douane heffingen (419,9 mln.), is het totale bedrag dat aan de lidstaten wordt teruggegeven overigens 9.947,7 mld. euro.

De teruggave voor Nederland kan berekend worden door het aandeel van het Nederlandse BNI in het totale BNI van de lidstaat toe te passen op de totale teruggave. Dit resulteert in 460,7 mln. euro.

38. Kan er een overzicht worden gegeven van wanneer er een bronnenrevisie heeft plaatsgevonden bij de lidstaten?

Uit de door Eurostat op 17 oktober gepubliceerde BBP cijfers op basis van het ESR 2010 valt op te maken dat de meeste EU landen gelijktijdig met de invoering van ESR 2010 een bronnenrevisie hebben doorgevoerd.

39. Zijn er lidstaten die dezelfde bronnen hanteren als de CBS na de revisie?

Meerdere landen maken gebruik van een gelijksoortige combinatie van registerinformatie (BTW aangifte, loonaangifte) en enquêtes. Wel zijn er van land tot land verschillen afhankelijk van het bestaan van registers en de mogelijkheden tot statistisch gebruik ervan.

Zoals eerder aangegeven pleit ik ervoor dat bronnenrevisies met effecten op het BNI in de EU meer gecoördineerd gaan plaatsvinden en is het van belang dat er meer transparantie komt over de harmonisatie en de onderbouwing van de statistische gegevens.

40. Heeft de minister gesproken met het CBS over de bronnenrevisie en de gevolgen van de overheidsuitgaven, waaronder de homogene groep internationale samenwerking en de EU-afdrachten?

Nee, over dit onderwerp is niet gesproken met het CBS. Het CBS voert haar taken onafhankelijk uit.

43. In welke mate is het hoger uitvallen van de afdracht voor Nederland het gevolg van het lager uitvallen van de BNI's in andere Europese landen?

Een vergelijking van de door de Commissie gehanteerde BNI-cijfers laat zien dat voor de meeste lidstaten sprake is van een opwaartse bijstelling van het BNI. De nabetaling voor Nederland is dan ook vooral het gevolg van relatief minder grote opwaartse bijstellingen van het BNI in andere lidstaten.

44. In hoeverre is er sprake van een harmonisatie tussen lidstaten van bronnen, die specifiek gebruikt worden voor de overheidsfinanciën?

De onderliggende cijfers voor de berekening van de naheffing worden voorbereid in het zogenoemde BNI comité. Het comité adviseert Eurostat over de kwaliteitsaspecten, vergelijkbaarheid en volledigheid van de BNI cijfers over de lidstaten heen. Eurostat stelt de BNI cijfers formeel vast. Het comité is bevoegd om besluiten te nemen over wat wel of niet in het BNI moet worden opgenomen voor de afdracht, of welke methoden gehanteerd moeten worden, waarbij de regels dan gelden voor alle lidstaten. Het is echter van belang dat er meer transparantie komt over de harmonisatie en de onderbouwing van de statistische gegevens.

46. Houdt de bronnenrevisie van het CBS rekening met de nieuwe berekeningsmethode BNI (ESA2010) en om welk deel gaat het hierbij? Zo ja, kunt u aangeven welk deel van de naheffing (642 mln.) toe te schrijven is aan de bronnenrevisie van het CBS en welk deel aan de ESA2010?

Nee, de bronnenrevisie en de overgang op ESA2010 methodologie zijn door het CBS gelijktijdig doorgevoerd, maar de ESA2010 methodologie heeft geen gevolgen voor de naheffing. Voor de naheffing is alleen rekening gehouden met het effect van de bronnenrevisie op het BNI.

47. Welke methode hanteert het CBS precies bij de bronnenrevisie? Wat is er anders aan deze methode in vergelijking met de eerdere methodes waardoor de naheffing uitkomt op 642 mln.?

Bij een bronnenrevisie wordt nieuwe (bron)informatie ingezet voor het meten van de omvang van de economie. Zo heeft het CBS de afgelopen jaren geïnvesteerd in het (geautomatiseerd) verkrijgen van nieuwe en betere databestanden. De belangrijkste ontwikkeling hierin is het gebruik van registerdata van diverse overheidsinstanties, zoals de Belastingdienst en de Kamer van Koophandel. Deze integrale registerdata geven voor onderdelen van de economie een completer en actueler beeld dan bijvoorbeeld het werken met steekproeven bij bedrijven. Zo meet het CBS met deze registers nu beter de bijdrage van zzp-ers en andere zelfstandigen, die de afgelopen jaren sterk in aantal zijn toegenomen. Ook de groeiende omvang van de ICT-industrie is op deze wijze beter in kaart gebracht. Daarnaast is er bijvoorbeeld ook een veel vollediger beeld van het aantal (kleine) bedrijven, de betaalde salarissen en onze financiële verhoudingen met het buitenland.

50. Het BBP is in 2010 met 45 mld. naar boven bijgesteld door het CBS. Hoeveel van deze stijging is toe te schrijven aan de bronnenrevisie en hoeveel aan ESA 2010? Is de naheffing gebaseerd op deze BBP-toename?

De bijstelling van het BBP 2010 bedraagt in procenten 7,6%. Van deze 7,6% hangt 1,7% samen met de overstap naar de ESA2010 methode. De overige 5,9% hangt samen met de bronnenrevisies. De naheffing is gebaseerd op het BNI van 2010–2013.

51. Hebben nu alle statistische bureaus van de lidstaten hun cijfers op dezelfde wijze berekend en aangeleverd? Zo nee, waarom niet? Welke landen gebruiken een andere systematiek? Is de timing van een bronnenrevisie (en uitstel daarvan) aan de lidstaten zelf? Is op enig moment in de afgelopen jaren onderkend dat uitstel van de Nederlandse bronnenrevisie tot 2014 tot een grote naheffing kan leiden? In de brief staat dat de nacalculatie verder terug kan gaan dan t-4 als Eurostat voorbehouden maakt bij de aangeleverde cijfers. Zijn er dat soort voorbehouden gemaakt bij de aanlevering van de Nederlandse cijfers van voor 2010 en zo ja, welke?

83. Wat waren de voorbehouden van Eurostat met betrekking tot de periode 2002–2009 die nu zijn opgeheven?

85. Wanneer heeft Eurostat voorbehouden gemaakt, wat hielden deze voorbehouden in en wanneer is de Tweede Kamer over deze voorbehouden – die nu 127 miljoen kosten – geïnformeerd?

De nationale-rekeningenstatistieken worden conform een EU-verordening vastgesteld. Hierin zijn de boekingsregels vastgelegd, die bijvoorbeeld bepalen welke facetten van de economie wel en niet worden meegeteld. Aanlevering aan Eurostat geschiedt door alle EU landen via uniforme tabellensets. Het moment van bronnenrevisies bepalen de lidstaten zelf. Ook de aard en inhoud van de revisies verschillen per land.

Het is bekend dat revisies consequenties hebben voor de afdracht aan de EU. De omvang van de afdracht wordt pas bekend nadat alle landen de cijfers hebben ingediend. Pas dan kan de verdeelsleutel worden vastgesteld.

Op 6 maart 2014 heeft Nederland de eerste uitkomsten gepubliceerd over het verslagjaar 2010. Voor Nederland (en andere landen) was daarnaast een aantal voorbehouden van kracht die zijn opgeheven en hebben geleid tot een herberekening van de afdrachten voor de periode 2002–2009.

Eurostat heeft niet de achtergronden van deze voorbehouden gepubliceerd. Ook hier is het van belang dat er meer transparantie komt over de harmonisatie en de onderbouwing van de statistische gegevens.

52. In welke gevallen kan de nacalculatie van de grondslagen van het BNI verder teruggaan dan het jaar t-4, ofwel: wat zijn de criteria waaronder Eurostat voorbehouden kan plaatsen over bepaalde onderdelen van de door de nationale statistische bureaus aangeleverde cijfers?

Eurostat kan voorbehouden plaatsen over onderdelen van de BNI berekening waarvan binnen het BNI Comité is vastgesteld dat deze tot onvoldoende internationale vergelijkbaarheid leiden. Ook hier is het van belang dat er meer transparantie komt over de harmonisatie en de onderbouwing van de statistische gegevens.

53. De minister stelde eerder dat Nederland geen naheffing zou krijgen als gevolg van ESA2010, maar als de bronnenrevisie (deels) het gevolg is van ESA2010 en de naheffing hierop gebaseerd is, dan is dat feitelijk onjuist. In hoeverre deelt de minister deze analyse

De bronnenrevisie is niet het gevolg van de ESA2010.

54. Hoe is het te verklaren dat Nederland een lagere opwaartse bijstelling heeft vanwege ESA2010 (+1,7%) en een veel hogere plus vanwege de statische bronnenrevisie (+5,9%) t.o.v. het EU-gemiddelde? Welk deel van de naheffing van 642 mln. heeft betrekking op de opwaartse bijstelling vanwege ESA2010?

Op basis van de beschikbare informatie kunnen we vaststellen hoe de verdeelsleutel tot stand is gekomen. Maar een verklaring voor de grote verschillen tussen lidstaten biedt zij nog niet. Daarom is het van belang meer aanvullende informatie te hebben over de achtergrond in andere lidstaten van deze cijfers, met name welke rol bronnenrevisies en het opheffen van voorbehouden door Eurostat hebben.

55. Hoe komt het dat nu over een zeer lange periode de bijdrage aan de EU opnieuw berekend wordt? Waarom wordt niet volstaan met een eenmalige vaststelling van de bijdrage?

56. Met het huidige systeem wordt succes belast en tekortschieten beloond. Landen die hervormen en succesvol zijn moeten bijbetalen. Landen die het er bij laten zitten en minder economische groei hebben, krijgen geld terug. Kunnen dit soort problemen voorkomen worden als niet langer ex-post afgerekend wordt maar de bijdrage aan de EU eenmalig ex ante vastgesteld wordt?

Over de financiering van de EU-begroting zijn afspraken gemaakt tussen de EU-lidstaten die vastgelegd zijn in het Eigen Middelenbesluit (Besluit 2007/436/EG) en in de bijbehorende implementatieverordening (zie voetnoot 2 van de brief van 28 oktober jl). In het Eigen Middelen Besluit is vastgelegd dat een belangrijk deel van de EU-begroting wordt gefinancierd op basis van een uniform percentage van het BNI van de lidstaten. De nationale-rekeningenstatistieken worden conform een EU-verordening vastgesteld. Hierin zijn de boekingsregels vastgelegd, die bijvoorbeeld bepalen welke facetten van de economie wel en niet worden meegeteld. Aanlevering aan Eurostat geschiedt door alle EU landen via uniforme tabellensets. Als de data die lidstaten aanleveren naar het oordeel van Eurostat van onvoldoende kwaliteit zijn, volgen er aanpassingen in de BNI cijfers, hetgeen ex-post heffingen rechtvaardigt. Het is echter van belang dat er meer transparantie komt over de harmonisatie en de onderbouwing van de statistische gegevens.

58. Wat is de inzet van het kabinet als het gaat om het verbeteren van de proactieve communicatie van de Europese Commissie?

De communicatie door de Commissie bij de presentatie van de zesde aanvullende begroting schoot tekort. De informatie kwam erg laat, was onvoldoende transparant en onvolledig. Meer in het algemeen zou ik naar een systematiek voor de EU-begroting toe willen waarin lidstaten minder worden overvallen door willekeurig in te dienen aanvullende begrotingen. Meer transparantie in de betalingsprognoses van de Commissie en het werken met beperkte en vaste momenten voor wijzigingen in de EU-begroting, zouden de systematiek kunnen verbeteren. Bronnenrevisies met effecten op het BNI zouden in de EU meer gecoördineerd moeten plaatsvinden. Daarnaast moet goed bezien worden hoe de kans kan worden gereduceerd dat grote effecten van een bronnenrevisie in een individuele lidstaat in een bepaald jaar netto substantiële effecten heeft op de EU-afdrachten. Tot slot is van belang dat er meer transparantie komt over de harmonisatie en de onderbouwing van de statistische gegevens.

59. Op welke wijze is een mogelijke naheffing aan de lidstaten aan de orde gesteld bij de Ecofin-vergadering van 15 oktober?

De naheffing is niet aan de orde geweest (zie ook vraag 24).

61. Kunt u aangeven wie in Den Haag allemaal op de hoogte waren van de naheffing en op welk moment? In welke vergaderingen en gremia is er over de naheffing gesproken?

62. Heeft één van de ambtenaren van Algemene Zaken of van Financien of de minister van Financien op enig moment voor 23 oktober 2014 de minister-president gewezen op de mogelijkheid van een naheffing? Zo ja, wanneer en op welke wijze?

63. Op welk moment en op welke wijze is het Ministerie van Algemene Zaken ingelicht over de naheffing en de brief van 17 oktober?

64. Wanneer en door wie zijn de raadsadviseurs voor Europese Zaken, Financien en Buitenlandse Zaken op de hoogte gesteld van de naheffing?

65. Met welke raadsadviseurs en wanneer heeft de minister-president de Europese top van 23 en 24 oktober voorbereid?

66. Welke afspraken en vergaderingen heeft de minister-president bijgewoond tussen 17 oktober en 23 oktober?

71. Klopt het dat de ambtenaren van het Ministerie van Algemene Zaken al eerder dan de Europese top van 23 en 24 oktober op de hoogte waren van de naheffing? Hoe komt het dat de minister-president niet is geïnformeerd? Wie was nog meer eerder op de hoogte van de naheffing?

In een verslag van de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de Europese Unie is op 17 oktober voor het eerst melding gemaakt van de mogelijkheid van een naheffing van 642,7 miljoen euro. Dit verslag is aan meerdere departementen waaronder het ministerie van Algemene Zaken gestuurd. Het ministerie van Financiën heeft het ministerie van Algemene Zaken op dinsdag 21 oktober in het begin van de middag op ambtelijk niveau telefonisch verder ingelicht. Het betrof een nadere signaal over de mogelijkheid van een naheffing van een zeer aanzienlijke omvang die mogelijk nog in 2014 zou moeten worden betaald. Tevens werd medegedeeld dat het ministerie van Financiën nog doende was de toedracht en precieze omvang van deze mogelijke naheffing te onderzoeken. Op woensdagochtend 22 oktober werd in ambtelijk overleg binnen het ministerie van Algemene Zaken besloten de minister-president, gezien het ontbreken van eenduidige informatie over de achtergrond en onderbouwing van de mogelijke naheffing, te informeren zodra meer duidelijkheid was verkregen door het ministerie van Financiën. Daarbij werd tevens overwogen dat de besprekingen over het onderwerp in het kader van de Europese Unie nog op ambtelijk niveau werden gevoerd, en omdat een formele agendering van de zesde aanvullende begroting op politiek niveau eerst was voorzien tijdens de Begrotingsraad van 14 november.

Op donderdagavond 23 oktober bracht de minister van Financiën de minister-President tijdens de Europese Raad telefonisch op de hoogte van de mogelijke naheffing. Dit was voordat de Financial Times het nieuws over een mogelijke naheffing die avond publiek zou maken. Dit was de eerste keer dat de minister-president hierover werd ingelicht.

In de periode tussen 17 oktober en 23 oktober heeft de minister-President geen afspraken gehad of vergaderingen bijgewoond waar het thema van een mogelijke naheffing aan de orde is geweest.

67. Aan wie zijn de brieven van 17 oktober gericht?

De zesde aanvullende begroting met daarbij één bijlage is gericht aan alle 28 lidstaten en aan het Europees Parlement. Het informatiememo is alleen aan de lidstaten gericht.

69. Kunt u de notulen en de besluitenlijst van het begrotingscomité openbaar maken?

Er zijn geen notulen en een besluitenlijst van het begrotingscomité. Dit geldt overigens voor raadswerkgroepen in het algemeen.

70. Kunt u de informatie die de Commissie aan Nederland gaf over Nederland openbaar maken?

De inzet van het kabinet is om inzicht te krijgen in de relevante informatie en te zorgen dat deze openbaar wordt. Met de publicatie van Eurostat is een belangrijke eerste stap gezet. zie ook het antwoord op vraag 6.

73. Klopt het dat er sprake is van een eenmalige tegenvaller van 642 miljoen en een structurele meevaller van 100 miljoen?

87. Werkt de bronnenrevisie van het CBS ook door in de jaren 2014 en verder? Zo ja, welke bedragen verwacht de minister voor de komende jaren hieraan kwijt te zijn? Betekent dit dat we in 2014 en verder meer moeten afdragen aan de EU dan begroot als gevolg van deze bronnenrevisie?

Op basis van de cijfers van de Commissie is sprake van een incidentele tegenvaller van 642,7 mln euro. Op basis van Eurostat-gegevens over het BNI van de lidstaten voor en na revisie kan een inschatting worden gemaakt van het structurele effect. Op grond hiervan kan inderdaad de gemaakte reservering in de Miljoenennota 2015 met circa 100 mln euro worden verlaagd.

74. Welk verband bestaat er tussen de bruto naheffing en de teruggestorte douaneheffing?

Tussen de bruto naheffing en de compensatie voor de lidstaten als gevolg van de hoger dan geraamde douanerechten bestaat geen verband.

75. Heeft de minister zicht of er een teveel aan ontvangsten voor de EU-begroting zal zijn? Wanneer wordt bekend of er sprake is van een surplus en hoeveel Nederland teruggestort gaat krijgen?

Nee, het surplus over de begroting 2014 is nog niet bekend. Dit is doorgaans pas in het voorjaar na het begrotingsjaar bekend.

76. Wie van de Europese Commissie was verrast over de naheffing?

In contacten met Commissie-staf is aangegeven dat men verrast was door de omvang van de naheffing in specifieke lidstaten. Ook president Barrosso reageerde 24 oktober verrast op de vragen van de pers.

77. Kunt u een overzicht geven van de nacalculaties van de eigen middelen voor Nederland door macro-economische ontwikkelingen voor de jaren 2002 tot 2013 als aanvulling op de tabel op p.5?

In onderstaande tabel staan (in aanvulling op de tabel op pagina 5 van de brief van 28 oktober jl) de nacalculaties voor de jaren 2002–2009. Deze nacalculaties hangen niet alleen samen met macro-economische ontwikkelingen maar ook met andere bijstellingen van de macro-economische data. In 2005 is daarnaast een bronnenrevisie doorgevoerd (zie vraag 9).

 

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

Bruto

– 14

– 55

– 13

607

376

185

267

– 118

Correctie

3

– 16

0

– 115

– 71

– 180

– 118

65

Netto

– 11

– 71

– 13

492

305

5

149

– 53

78. Kunt u een overzicht geven van de wijzigingen in de EU-afdrachten voor Nederland per jaar in de periode 2002–2013 door aanpassingen van de EU-begroting?

Gedurende het jaar kan de Europese Commissie voorstellen doen voor aanvullende begrotingen. Deze aanvullende begrotingen kunnen zowel betrekking hebben op de uitgaven als op de inkomsten van de EU-begroting. In elk jaar zijn er doorgaans 5 tot 10 aanvullende begrotingen, waardoor een overzicht van de gevolgen hiervan voor de NL EU-afdrachten over de periode 2002–2013 een bewerkelijk proces is.

Van belang is op te merken dat de effecten voor aanvullende begrotingen niet onbeperkt zijn, maar worden begrensd door de plafonds van het Meerjarig Financieel Kader. Het plafond In de periode 2014–2020 is 908,4 mld euro (prijzen 2011).

79. Indien de Commissie hogere inkomsten heeft dan verwacht, bijvoorbeeld doordat de douanerechten hoger uitvallen dan geraamd, mag de Commissie in theorie een dergelijk surplus dan als buffer aanhouden of is de Commissie verplicht een surplus naar rato terug te storten naar de lidstaten? In welk verdrag is dit geregeld?

In beginsel wordt het eventuele overschot naar het volgende begrotingsjaar overgedragen. Dit is neergelegd in art. 7 van het Eigen Middelenbesluit. De Commissie kan gedurende het begrotingsjaar op basis van bijgestelde ramingen van de ontvangsten een aanvullende begroting indienen. Dit is vastgelegd in artikel 16 van de implementatieverordening 105/2009 (wijziging van verordening 1150/2000).

80. Welk formeel besluit voor de vervolgprocedure rond deze naheffingen heeft de Raad genomen?

84. Bij welke Europese Raad staat de zesde aanvullende begroting geagendeerd voor besluitvorming?

De ER heeft verzocht om een bespreking op ministerieel niveau. Het onderwerp is inmiddels geagendeerd voor de eerstvolgende Ecofin raad van 7 november. Op 14 november staat de Begrotingsraad gepland, waar besluitvorming over de EU-ontwerpbegroting 2015 en de aanvullende begrotingen voor 2014 (en dus ook deze zesde aanvullende begroting) op de agenda staat.

82. Zijn de nabetaling van 1.1 mld. euro, de hogere raming van 420 mln. euro van douanerechten en de 460.7 mln. euro van de aanvullende begroting definitief?

De zesde aanvullende begroting is voorgesteld door de Commisie aan de Raad. Besluitvorming in de Raad moet nog plaatsvinden. Daarna zal ook akkoord moeten worden bereikt met het Europees Parlement.

86. Kunt u van elk van de 28 lidstaten een overzicht geven van de omvang van hun prostitutiesector en hun drugssector? (in absolute getallen en relatief aan het BNP

Nee, ik beschik niet over deze informatie. Binnen het BNI comité komt dit onderwerp wel aan de orde, deze informatie wordt echter niet publiek gemaakt.

Ik vind het belangrijk dat er meer transparantie komt over de werkzaamheden die binnen het BNI comité worden verricht. Wat mij betreft hoort daar ook bij dat informatie over hoe de BNI’s van de lidstaten zijn opgebouwd, wordt vrij gegeven.

88. Hoeveel is het BNI toegenomen in 2010 t/m 2014 als gevolg van de bronnenrevisie en als gevolg van de herberekeningsmethode van het BNI (ESA2010) (gaarne per onderdeel uitgesplitst)?

De bijstellingen voor Nederland zijn in onderstaande tabel weergegeven. Voor 2014 zijn geen gegevens beschikbaar.

Bruto nationaal inkomen, marktprijzen (mln euro)

   

2010

2011

2012

2013

Voor revisie (NR2012)

577.787

600.964

604.993

599.909

Na Revisie (NR2013)

635.504

643.351

648.536

644.231

 

Effect van ESA2010

11.832

11.523

12.289

12.683

 

Effect van Bronnenwijziging

45.885

30.864

31.254

31.639

De indeling van bronwijzigingen versus ESA2010 zijn conform de berekeningsmethodiek van het BNI-Comité. In de tabel zijn de BNI cijfers gepresenteerd zoals gepubliceerd door het CBS, deze kunnen (enigszins) afwijken van de BNI cijfers voor de afdracht als gevolg van de verwerking van voorbehouden.

89. Wat is er precies al bekend van de methoden die andere lidstaten toepassen voor wat betreft de bronnenrevisie? Wanneer zal bekend worden gemaakt welke methoden zij hierbij hanteren?

Nederland heeft meer aanvullende informatie gevraagd over de achtergrond in andere lidstaten van deze cijfers, met name welke rol bronnenrevisies en het opheffen van voorbehouden door Eurostat hebben. Het is aan de Commissie om inzicht te verschaffen in die gegevens.

91. Hoeveel heeft Nederland inmiddels aan de EU afgedragen (bruto en netto) in de periode 2002 t/m 2014 (per jaar uitgesplitst)? Hoeveel hebben de afzonderlijke 28 lidstaten afgedragen (bruto/ netto) in de periode 2002 t/m 2014 voor en na de statische bronnenrevisie en voor en na de toepassing van ESA2010? Kunt u de afdrachten per jaar uitsplitsten naar BNP-afdracht, BTW-afdracht, landbouwheffingen en invoerrechten en de perceptiekostenvergoeding in inning landbouwheffingen en inning invoerrechten?

92. Hoeveel bedraagt de netto afdracht aan de EU voor elk afzonderlijke lidstaat per hoofd van de bevolking in de periode 2002 t/m 2014? Graag per onderdeel uitgesplitst

De toepassing van de ESA2010 methodologie heeft vanaf 2014 gevolgen voor de EU-afdrachten van de lidstaten en heeft geen gevolgen voor eerdere jaren. Voor de afdrachten per lidstaat in 2014 kan ik u verwijzen naar de bijlage bij mijn brief van 28 oktober jongstleden waar u in tabel 6 van de «introduction and financing of the general budget» een gedetailleerd overzicht van de afdrachten uitgesplitst naar lidstaat en middel vindt. Voor de afdrachten van de lidstaten over de periode 2002 t/m 2012 kan ik u verwijzen naar de Financial Reports die de Europese Commissie elk jaar publiceert.

93. Leidt de eventuele inzet van de contingency margin voor 2014 en daarmee de ophoging van het betalingsplafond voor dit jaar, tot eenzelfde verlaging van het betalingsplafond in 2015, of wordt dit uitgesmeerd over meerdere jaren?

In het voorstel van de Commissie voor de derde aanvullende begroting wordt de verhoging van het betalingenplafond via de inzet van de «contingency margin» met circa  4,0 mld euro gevolgd door een verlaging van de betalingenplafonds in 2018, 2019 en 2020 met ieder circa 1,3 mld euro.


X Noot
1

Zie het Eurostat-gedeelte van de website circabc.europa.eu «Monitoring GNI for own resource purposes» https://circabc.europa.eu/d/d/workspace/SpacesStore/a04fce91-df12–494d-8dee-4a33ca9e5bbf/GNI_OR_datacollection_2013–4.xlsx

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Kamerstuk 21 501-03, nr. 74

Naar boven