Vragen van het lid Smaling (SP) aan de Minister van Economische Zaken over het bericht over het negeren van draagvlak voor windmolens op land (ingezonden 5 december 2014).

Antwoord van Minister Kamp (Economische Zaken) (ontvangen 18 december 2014).

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Friese provinciebestuur af wil van solitaire dorpswindmolens, ten gunste van de projecten in het IJsselmeer en aan de kop van de Afsluitdijk?1 Wat is uw mening hierover?

Antwoord 1

Ja.

Ik heb hier geen mening over en dat past mij ook niet. Ik heb samen met mijn collega van Infrastructuur en Milieu duidelijke afspraken gemaakt met de provincies, waaronder de provincie Friesland, over het beschikbaar krijgen van voldoende ruimte om de met de verschillende provincies afgesproken taakstelling voor wind op land in te vullen. Daarbij is ook een duidelijke rolverdeling afgesproken. Conform de betreffende bepalingen in de wet ben ik samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu verantwoordelijk voor de ruimtelijke besluitvorming over grootschalige windenergie (groter dan 100 MW). Met het IPO is afgesproken dat die besluitvorming in overleg met de betreffende provincies plaats vindt. Het kader voor de besluitvorming is de op 31 maart 2014 aan de Staten Generaal aangeboden structuurvisie windenergie op land (SvWOL)2. Voor de provincie Friesland is uitsluitend een locatie in het Friese deel van het IJsselmeer aangemerkt als geschikt voor grootschalige windenergie, en de besluitvorming over de invulling van die locatie wordt nu al geruime tijd onder mijn regie voorbereid in het kader van de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Dit is volledig in overeenstemming met de wens van het provinciebestuur bij het op- en vaststellen van de SvWOL.

De besluitvorming over het bieden van ruimte voor kleinschaligere windenergieprojecten (kleiner dan 100 MW) is zowel op grond van de wet als gelet op de genoemde afspraken de verantwoordelijkheid van de provincie. Mijn rol daarbij beperkt zich tot het beoordelen of de door de provincie geboden ruimte voor kleinschaligere windenergie samen met de ruimte voor grootschalige projecten voldoende is voor de invulling van de met de provincie afgesproken taakstelling.

Specifiek voor de provincie Friesland geldt dat ik deze provincie naar aanleiding van een op 24 april jl. door uw Kamer aangenomen motie3 over het maximeren van het RCR-project Windpark Fryslân op 250 MW tot uiterlijk 1 januari 2015 de tijd heb gegeven om de met haar afgesproken taakstelling in te vullen en vast te stellen. Daarbij heb ik aangegeven dat ik bij het opstellen van het ontwerpinpassingsplan voor windpark Fryslân rekening zal houden met de door de provincie vast te stellen planologische invulling van haar taakstelling. In lijn met de in de motie genoemde omvang ga ik daarbij voor windpark Fryslân uit van een minimale omvang van 250 MW en een grotere omvang naarmate de provincie minder ruimte op land weet te vinden en vast te leggen. Op dit moment ben ik nog in afwachting van de invulling door de provincie Friesland.

Vraag 2

Vindt u het wenselijk dat de doelstelling van 530 MW aan wind op land, die de provincie Friesland binnen zes jaar gerealiseerd moet hebben, niet alleen als minimum maar ook als maximum-resultaat wordt opgevat? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2

De afspraken met de provincie gaan over de ruimte die nodig is om in 2020 in totaal 6.000 MW opgesteld wind op land vermogen te kunnen realiseren. Friesland heeft daarbij een taakstelling van 530,5 MW op zich genomen. Voor de invulling van de kabinetsdoelstelling van 14% duurzame energie in 2020 acht ik dit voldoende. Daarnaast heb ik met de provincies ook gesproken over de bijdrage van wind op land aan de doelstelling van 16% duurzame energie in 2023. Alhoewel daar geen afspraken over zijn gemaakt, acht ik het wel verstandig dat de provincies, waaronder ook Friesland, nu al nadenken over hun bijdrage aan de invulling van de doelstelling voor 2023 en in dat kader voor de periode na 2020 de afgesproken taakstelling niet als maximum beschouwen.

Vraag 3

Wat vindt u ervan dat een provinciebestuur besluit om grootschalige projecten, die worden opgezet en geëxploiteerd door energiebedrijven, voorrang te verlenen boven lokale initiatieven die de economie en sociale voorzieningen van dorpen ten goede komen?

Antwoord 3

De impliciete veronderstelling die uit deze vraag, spreekt dat lokale initiatieven per definitie beter zijn voor de economie en sociale voorzieningen van gemeenschappen dan grootschaligere projecten, deel ik niet. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.

Vraag 4

Vindt u het onwenselijk dat een provinciebestuur een initiatief met breed draagvlak onder zowel bewoners als maatschappelijke organisaties opzij schuift om zijn eigen plannen er door te drukken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

Bij de besluitvorming over windenergie zal draagvlak altijd een van de factoren zijn die wordt meegewogen. Bij de besluitvorming over grootschalige windenergieprojecten met toepassing van de RCR betrek ik met mijn collega van Infrastructuur en Milieu dit element bij de besluitvorming door het Rijk. Bij de besluitvorming over kleinschaligere projecten is het aan de provincie om de afweging te maken. Ik ga er daarbij vanuit dat de provincies het aspect draagvlak eveneens meenemen, maar het is aan de provincies en niet aan mij om te bepalen op welke wijze dat gebeurt.

Meer in zijn algemeenheid teken ik daarbij aan dat bij veel windinitiatieven blijkt dat het draagvlak voor die initiatieven afneemt naarmate het tijdstip van besluitvorming dichter bij komt. Een geconstateerd draagvlak voorafgaand aan de start van een besluitvormingsproces biedt niet altijd garantie voor de toekomst.

Vraag 5

Hoe beoordeelt u het onderzoek van de Commissie van Advies onder leiding van Pieter Winsemius in opdracht van Fryslân foar de Wyn, dat de helft van de Friese windopgave op land gerealiseerd kan worden, met draagvlak?4

Antwoord 5

Het gaat hier om een advies aan en op verzoek van het provinciaal bestuur. Het provinciaal bestuur betrekt dit advies bij haar besluitvorming. Zoals ik ook in de antwoorden hiervoor heb aangegeven, meng ik mij niet in die provinciale besluitvorming en in dat kader past het mij ook niet om een inhoudelijk oordeel uit te spreken over een advies dat een rol speelt bij die provinciale besluitvorming.


X Noot
1

«De dorpsmolen heeft draagvlak» – Trouw, 2 december 2014

X Noot
2

Kamerstuk 33 612, nr. 23

X Noot
3

Kamerstuk 33 612, nr. 29

X Noot
4

«Helft Friese windopgave kan op land gerealiseerd worden» – Fryslân foar de Wyn

http://fryslanfoardewyn.nl/nieuws/helft-friese-windopgave-kan-op-land-gerealiseerd-worden/

Naar boven