Vragen van de leden Omtzigt (CDA), Voordewind (ChristenUnie), Van der Staaij (SGP), De Roon (PVV) en Van Bommel (SP) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Veiligheid en Justitie over de demonstratie tegen de plaatsing van het herdenkingsmonument voor de Armeense genocide op het privé terrein van de Armeens Apostolische Kerk in Almelo (ingezonden 31 oktober 2014).

Antwoord van Minister Koenders (Buitenlandse Zaken), mede namens de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Veiligheid en Justitie (ontvangen 11 december 2014).

Vraag 1 t/m 5

Wat vindt u van het feit dat:

  • de Turkse overheid in Nederland een demonstratie tegen een Nederlandse bevolkingsgroep organiseert, zoals ook uit de antwoorden op de vragen van 8 september jl. is af te leiden;1

  • de Diyanet, onderdeel van de Turkse overheid, gratis busvervoer organiseert en er in het vrijdaggebed een centrale preek voorgelezen wordt tegen het herdenkingsmomument ter nagedachtenis van de slachtoffers van de Armeense genocide;

  • de organisatie en publiek de leuze «Karabag ermeniye mezar olacak» – vertaald: «Karabach zal het graf van de Armeniër worden» gescandeerd hebben;

  • er onaangekondigd Ottomaanse militaire marsmuziek gespeeld is, dezelfde muziek die ten tijde van de genocide door het leger gespeeld werd;

  • beelden van deze demonstratie wekenlang zijn uitgezonden op Turkse zenders in Nederland als demetnu.nl?

Hoe heeft de Nederlandse regering getracht de berichten te verifiëren over de bijeenkomst bij de Turkse Consul Generaal en over de oproep voor moskeeën in het vrijdagmiddaggebed om te demonstreren, welke berichten volgens de antwoorden op de eerdere vragen wel bekend zijn, maar niet te verifiëren zouden zijn? Is hierbij ook informatie gevraagd bij de verschillende Turkse organisatie of bij de Turkse Consul-Generaal zelf of bij het Inspraakorgaan Turken (IOT)?

Welke Turkse autoriteiten (ambassadeur, consul, consul-generaal, Turkse regering etc.) hebben aan de Nederlandse autoriteiten (zoals de regering, ministers, burgermeesters van o.a. Almelo en Enschede, de Nederlandse diplomaten in Turkije) opheldering gevraagd over het herdenkingsmonument voor de Armeense Genocide respectievelijk over het Nederlandse standpunt over de Armeense Genocide, tussen 1 maart en 20 oktober 2014? Kunt u een uitputtende lijst geven wie dit onderwerp aan de orde gesteld hebben en met welk resultaat?

Is het gebruikelijk en wenselijk dat buitenlandse mogendheden zich rechtstreeks met plaatselijke autoriteiten verstaan over dergelijke aangelegen onderwerpen?

Hebben de Nederlandse autoriteiten bij één van bovenstaande gelegenheden of op enig ander moment ook van de Turkse autoriteiten vernomen dan wel hen gevraagd of en op welke manier zij betrokken waren bij de organisatie van de demonstratie op 1 juni? Zo, ja wanneer en wat was het antwoord?

Antwoord 1 t/m 5

In Nederland heeft iedereen, en iedere groep, het recht om in het openbaar voor een betoging of demonstratie bijeen te komen, zo lang dit plaatsvindt binnen de kaders van de wet. Het kabinet wijst er op dat uit de antwoorden van de Kamervragen van 8 september jl. niet valt af te leiden dat de Turkse overheid in Nederland een demonstratie tegen een Nederlandse bevolkingsgroep organiseert.

Het kabinet is van mening dat de gebruikte leuzen en gespeelde muziek tijdens de demonstratie in Almelo niet bijdragen aan een oplossing van deze ernstige kwestie.

Nederland heeft de Turkse autoriteiten erop gewezen dat de kwestie van de Armeense genocide gevoelig ligt en Turkije opgeroepen verantwoordelijk om te gaan met deze situatie.

De Nederlandse ambassadeur in Ankara heeft in juni jl. een gesprek gehad bij het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarbij de gebeurtenissen op 1 juni aan de orde zijn gesteld. Op de vraag of er Turkse overheidsbemoeienis is geweest met de demonstratie op 1 juni, werd geantwoord dat er geen directe Turkse overheidsbemoeienis is geweest met de organisatie van de demonstratie in Almelo.

Op lokaal niveau heeft de Turkse consul contact opgenomen met de burgemeester van Almelo om de Turkse zienswijze op het monument kenbaar te maken. De burgemeester heeft hier kennis van genomen en in reactie hierop haar zienswijze en wettelijke rol toegelicht. Daarna hebben beide overheden op verschillende niveaus en op verschillende momenten contact gehad. Het kabinet houdt geen lijsten bij van alle interacties tussen Nederlandse en Turkse functionarissen. Het is overigens gebruikelijk dat buitenlandse mogendheden contact hebben met de plaatselijke autoriteiten. Ook Nederlandse ambassades onderhouden contacten met zowel centrale als lokale overheden in het land van accreditatie.

Vraag 6 en 7

Bent u bereid aan de Turkse ambassadeur te vragen welke rol Turkije en organisaties van en gelieerd aan de Turkse overheid, gespeeld hebben bij de voorbereiding en de organisatie van deze demonstratie?

Bent u bereid de Turkse regering over te brengen dat de vastgestelde interventies van Turkse overheidorganisaties bij de demonstratie van 1 juni onwenselijk zijn?

Antwoord 6 en 7

Bij verschillende gelegenheden en op verschillende niveaus is de zaak met de Turkse autoriteiten besproken en is Turkije opgeroepen hier verantwoordelijk mee om te gaan, ook met het oog op de herdenking in 2015.

Vraag 8

Deelt u de mening dat speciaal onderzoek over deze episode een nuttige aanvulling is op het verrichte onderzoek inzake de parallelle gemeenschappen, daar het hier een zeer concreet en representatief voorbeeld betreft, waar uit voor Nederland lessen te leren zouden kunnen zijn (en omdat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn brief van 25 september over parallelle gemeenschappen aangaf dat enkel literatuuronderzoek een onvoldoende duidelijk beeld geeft)?2

Antwoord 8

Het kabinet acht speciaal onderzoek niet nodig. In genoemde brief is de Tweede Kamer toegezegd dat de betreffende Turkse organisaties rechtstreeks aangesproken worden in het licht van participatie in de Nederlandse samenleving en de daaraan verbonden kernwaarden. In de gespreksagenda met deze organisaties zal naast onder meer het functioneren van de eigen instellingen, het non-formeel onderwijs en subsidies en (buitenlandse) financiering, ook de omgang met de Armeense herdenking aan de orde komen.

Vraag 9

Deelt u de mening dat de herdenking van100 jaar Armeense genocide (die ook de Syrisch-Orthodoxen en Pontische Grieken in het Ottomaanse rijk trof) ongestoord en waardig moet kunnen plaatsvinden in Nederland?

Antwoord 9

Het kabinet is van mening dat herdenken van de kwestie van de Armeense genocide waardig en met respect voor alle betrokken groeperingen moet kunnen plaatsvinden.

Vraag 10

Op welke wijze zult u, gelet op de tot nu toe geslaagde acties vanuit Turkije, garanderen dat de Turkse overheid geen verdere invloed doet gelden op de wijze waarop in Nederland komend jaar de 100 jaar herdenking van Armeense genocide wordt herdacht?

Antwoord 10

Het kabinet zal de Turkse autoriteiten erop blijven wijzen dat de kwestie van de Armeense genocide gevoelig ligt en Turkije oproepen verantwoordelijk om te gaan met de situatie. Daarbij dringt het kabinet er geregeld bij de Turkse autoriteiten op aan om de gebeurtenissen van 1915 bespreekbaar te maken, zowel in EU-kader als in bilaterale contacten.

Vraag 11

Waarom houdt de Nederlandse regering zich tot dusver steeds afzijdig met betrekking tot de discriminatie en genocideontkenning ten aanzien van Armeniërs, terwijl in andere gevallen met name door de Minister voor Integratiezaken, maar ook door andere bewindspersonen, terecht en direct stelling wordt genomen zodra dergelijke zaken zich in Nederland voordoen?

Antwoord 11

Zie antwoord onder vraag 14.

Vraag 12

Waarom is vervolgens ook op de brief van de Federatie Armeense Organisaties in Nederland (FAON) aan de Tweede Kamer d.d. 23 juni, waarin duidelijk staat aangegeven dat de Armeense gemeenschap een afkeurende reactie van de regering op de gebeurtenissen van 1 juni sterk heeft gemist en deze alsnog vraagt, nog niet gereageerd, hoewel de regering hierop vanuit de Tweede Kamer een reactie is gevraagd? Kunt u zo spoedig mogelijk een reactie op die brief geven?

Antwoord 12

Een reactie op de brief van de FAON zal uw Kamer spoedig toegaan.

Vraag 13

Waarom houdt de Nederlandse regering zich tot dusver afzijdig bij de herdenking van de Armeense genocide, terwijl ze altijd terecht en consequent aanwezig is bij herdenkingen zoals van de Holocaust en de Rwandese genocide en ook van andere aangelegen gebeurtenissen in de geschiedenis van de verschillende bevolkingsgroepen in Nederland.?

Antwoord 13

Zie antwoord onder vraag 15.

Vraag 14

Is de Nederlandse regering bereid tot een gelijkwaardige opstelling te komen ten aanzien van bevolkingsgroepen en ten aanzien van deze drie grote genocides, die aan het NIOD worden gedoceerd?3

Antwoord 11 en 14

Het kabinet heeft uiteraard kennis genomen van het wetenschappelijke debat inzake deze gevoelige en ernstige kwestie. Het is aan wetenschappers om de historische feitelijkheden te duiden.

Vraag 15

Kan de regering garanderen dat ze zich niet afzijdig zal houden bij de herdenking van 100 jaar Armeense genocide, die de Armeense gemeenschap in Nederland het komend jaar organiseert en zoals die in Armenië en wereldwijd worden gehouden? Bent u bereid de herdenking van 100 jaar Armeense genocide in Nederland en/of Armenië bij te wonen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 13 en 15

Het kabinet vindt dat de drie door u genoemde vreselijke gebeurtenissen elk een eigen karakter hebben met een eigen, historische achtergrond.

Het kabinet beziet eventuele betrokkenheid bij herdenkingen van de kwestie van de Armeense genocide steeds van geval tot geval.

Vraag 16

Wanneer zal het Openbaar Ministerie in staat zijn om maanden na het in het openbaar scanderen van deze leuzen door duizenden Turkse Nederlanders, zoals die genoemd in vraag 1 inzake het graf van de Armeniërs, een besluit over vervolging te nemen naar aanleiding van de gedane aangiftes?

Antwoord 16

Het openbaar ministerie heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie meegedeeld dat het nu geen uitsluitsel kan geven over het moment waarop de beoordeling van de aangifte zal zijn afgerond.

Vraag 17

Kunt u deze vragen voor 11 november beantwoorden met het oog op het Algemeen overleg integratie?

Antwoord 17

Dit is helaas niet mogelijk gebleken.


X Noot
1

Aanhangsel bij Handelingen 2013–2014, nr. 2969

X Noot
2

Kamerstuk 32 824 nr. 75

X Noot
3

www.niod.nl

Naar boven