Vragen van het lid Nijboer (PvdA) aan de Minister van Financiën over de gevolgen voor klanten van hogere kapitaaleisen voor banken (ingezonden 3 september 2014).

Antwoord van Minister Dijsselbloem (Financiën) (ontvangen 2 oktober 2014).

Vraag 1

Bent u bekend met de artikelen «Klant draait op voor hoge bankbuffer»1 en «Nederlandse banken zijn kampioen kosten doorberekenen»2?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Klopt de conclusie van deze artikelen dat Nederlandse banken meer dan in de meeste andere landen de kosten afwentelen op consumenten en ondernemers?

Antwoord 2

De conclusie van deze artikelen is gebaseerd op een rapport van adviesbureau Vallstein. Hierin wordt een viertal routes onder loep genomen waarlangs banken de hogere kapitaaleisen van Bazel-III kunnen absorberen: i) het vergroten van de rentemarges, ii) het aanpassen van bedrijfsmodellen, iii) kostenverlagingen en iv) het verlagen van het rendement voor aandeelhouders. Het rapport kijkt vervolgens naar de ontwikkeling van deze aspecten gedurende de periode 2007–2013. De resultaten suggereren dat Nederlandse banken in relatief opzicht de kosten van hogere kapitaaleisen in sterke mate hebben opgevangen door deze door te berekenen aan klanten en aandeelhouders.

De gekozen onderzoeksopzet van Vallstein is voor een belangrijk deel debet aan deze uitkomsten voor de Nederlandse banken. Bij deze onderzoeksopzet zijn echter een aantal belangrijke kanttekeningen te plaatsen. Zo kijkt Vallstein in het bijzonder naar de afname van risicogewogen activa van de banken in een land gedurende 2007–2013, omdat lagere risicogewogen activa een indicatie kunnen zijn dat hogere kapitaaleisen worden bereikt worden door het verstrekken van minder (risicovolle) kredieten aan klanten. Volgens Vallstein zijn de risicogewogen activa in Nederland gedurende 2007–2013 met 27% afgenomen, wat flink hoger is dan het gemiddelde in de eurozone (21%). Echter, een afname van de risicogewogen activa hoeft niet per definitie nadelig te zijn voor de klanten van een bank. Zo zouden de risicogewogen activa in een land onder meer af kunnen nemen als gevolg van de verkoop van (onderdelen van) de banken in dat land aan buitenlandse partijen, hetgeen in Nederland gedurende deze periode ook gebeurd is. Ook is een afname van de risicogewogen activa niet onwenselijk wanneer deze het gevolg is van een verminderde vraag naar krediet.

Daarnaast acht Vallstein het onwenselijk dat de totale risicogewogen kapitaalratio van een bank de 11,5% overschrijdt, omdat dit negatieve gevolgen kan hebben voor het rendement op eigen vermogen. Landen met relatief goed gekapitaliseerde banken – zoals Nederland – scoren daarom slechter.3 Ik deel dit uitgangspunt niet, omdat aandeelhouders in beter gekapitaliseerde banken genoegen kunnen nemen met lagere rendementen aangezien de risico’s ook navenant afnemen – hetgeen Vallstein in het rapport ook erkent. Een statische focus op een bepaald niveau van rendement op eigen vermogen dat behaald zou moeten worden – volgens Vallstein 10% – is mijns inziens dus onjuist. Bovendien erkent dit uitgangspunt niet dat een relatief goed gekapitaliseerde bank het klantbelang juist beter kan dienen, omdat de kans kleiner is dat de bank in de problemen komt. Dit komt de continuïteit van de kredietverlening ten goede.

Tot slot, volgens het Vallstein rapport zou de absolute rentemarge in Nederland vergelijkbaar zijn ten opzichte van het gemiddelde in de eurozone.4 Wel zou de rentemarge in Nederland gedurende de periode 2007–2013 relatief gezien het meest toegenomen zijn. In 2013 rapporteerde de ACM reeds dat de hypotheekrentemarges waren opgelopen.5 Dit sloot aan bij bestaande zorgen over de mate van marktwerking in de Nederlandse bancaire sector en was aanleiding voor de ACM om onderzoek te doen naar mogelijke toetredingsdrempels tot de Nederlandse bancaire markt. Het kabinet heeft aangegeven dat zij met de aanbevelingen uit dit rapport concreet aan de slag zal gaan. Zo zal Actal op mijn verzoek onderzoek doen naar regeldruk dat leidt tot barrières voor toetreding tot en groei in de financiële markten. Actal zal hierbij tevens, in lijn met de ACM aanbevelingen, de regeldruk bij het verkrijgen van een bankvergunning betrekken.

Vraag 3

Deelt u de mening dat banken de buffers moeten verhogen door het snijden in eigen vlees, dividendinhoudingen en het aantrekken van nieuw kapitaal in plaats van het afwentelen van kosten op klanten? Welke instrumenten hebben u en De Nederlandsche Bank (DNB) om dit te realiseren? Op welke wijze zijn deze de afgelopen jaren ingezet en worden deze de komende jaren ingezet?

Antwoord 3

In lijn met de motie Van Dijck6, deel ik de mening dat banken de kapitaalpositie zoveel mogelijk moeten versterken door kostenbesparingen, winstinhouding en de uitgifte van nieuw kapitaal. Wanneer banken niet aan de gestelde kapitaaleisen voldoen heeft de toezichthouder, afhankelijk van de ernst van de situatie, potentieel vergaande instrumenten beschikbaar om banken te dwingen de kapitaalpositie te verbeteren op een manier die klanten niet raakt, zoals het stellen van beperkingen aan winstuitkeringen. Wanneer banken voldoen aan de kapitaaleisen die hen op een bepaald moment in de tijd gesteld worden, geldt echter dat banken meer gelegenheid hebben om te bezien hoe zij hogere kapitaalratio’s kunnen bereiken, waaronder de mogelijkheid van verhoging van rentemarges. Het kabinet zal, samen met de toezichthouders, kijken op welke manier de concurrentie in de Nederlandse bancaire sector kan worden vergroot, wat een drukkend effect op de rentemarges kan hebben (zie ook het antwoord op vraag7.

Vraag 4

Klopt het dat Nederlandse banken de personeelskosten met 3% hebben verlaagd over de periode 2007–2014, terwijl bijvoorbeeld Amerikaanse banken dit met 30% deden? Hoe rijmt u deze geringe daling van de kosten volgens Vallstein met cijfers van DNB, waarin de kosten veel sneller lijken te zijn gedaald8?

Antwoord 4

Bij de berekening van de ontwikkeling van personeelskosten spelen veel verschillende variabelen een rol. Zo is onder meer van belang of bij de berekening gekeken wordt naar de totale personeelskosten zoals DNB doet, de loonkosten voor de werkgever zoals het CBS doet (bijvoorbeeld of de kosten voor vertrekvergoedingen en pensioen worden meegerekend) of naar de loonkosten per individu zoals Vallstein doet (hierbij is relevant op welke wijze de kosten naar het individu zijn teruggerekend). Daarbij komt dat Vallstein data heeft opgenomen op basis van vier banken in Nederland, terwijl de data van DNB is opgesteld op basis van alle Nederlandse banken. Ook ontbreken de precieze rekenmethoden en bronnen in het Vallstein rapport. Een adequate vergelijking tussen zowel verschillende databronnen als tussen de genoemde landen in het Vallstein rapport valt dan ook niet te maken.

Voor mij is in het bijzonder de ontwikkeling van het aandeel van de personeelskosten in de totale operationele kosten van de bank relevant. In mijn beantwoording van begin juli met betrekking tot de stijging van de vaste beloning van het senior management van ABN AMRO heb ik aangegeven dat bij Nederlandse banken dit aandeel hoger ligt dan bij andere Europese banken.9 Ik ben daarom van mening dat verdere kostenbesparingen (waaronder personeelskosten) bij Nederlandse banken een belangrijke rol kunnen spelen bij de verdere versterking van bijvoorbeeld de kapitaalratio’s en bij kunnen dragen aan een betere concurrentiepositie.


X Noot
3

In de studie «Kredietverlening en bancair kapitaal» (2014) stelt DNB dat Nederlandse banken in Europees perspectief relatief goed gekapitaliseerd zijn (p.11).

X Noot
4

In absolute termen ligt de rentemarge in Nederland in 2013 op hetzelfde niveau als in België en Italië. In onder meer Duitsland en Frankrijk is de rentemarge lager, maar in Oostenrijk en Spanje is deze hoger.

X Noot
5

Kamerstuk 24 036, nr. 397.

X Noot
6

Kamerstuk 32 013, nr. 73.

X Noot
9

Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2013–2014 nr. 2490

Naar boven