Vragen van de leden Berndsen-Jansen en Sjoerdsma (beiden D66) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over de vervolging van een Nederlandse coffeeshopeigenaar in Thailand (Ingezonden 11 november 2014).

Antwoord van Minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 13 januari 2015) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 748

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de berichten «Tilburgse drugssmokkelaar Johan van L. (35) in Thailand opgepakt»1, «Nederlandse «drugssmokkelaar» in Thaise cel»2 en «Nederlander al weken in Thaise cel na verzoek OM»?3 Klopt deze berichtgeving?

Antwoord 1

Ik heb kennisgenomen van deze berichten. De daarin genoemde persoon is in Thailand aangehouden op grond van een Thais strafrechtelijk onderzoek. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 2.

Vraag 2

Klopt het bericht dat de Nederlander is aangehouden nadat de Thaise justitiële autoriteiten door het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM) zijn geïnformeerd over een groot strafrechtelijk onderzoek naar coffeeshops in Noord-Brabant? Zo ja, waarover heeft het OM de Thaise autoriteiten precies geïnformeerd en met welk doel?

Antwoord 2

In Nederland loopt sinds 2011 een strafrechtelijk onderzoek naar vier coffeeshops in Noord-Brabant. Eén van de hoofdverdachten in dit onderzoek woont sinds 2008 in Thailand. Hij wordt onder meer verdacht van overtreding van de Opiumwet, deelname aan een criminele organisatie en witwassen. In het kader van het onderzoek heeft het Openbaar Ministerie (OM) een rechtshulpverzoek gezonden aan Thailand, omdat er aanwijzingen waren dat in Thailand belangrijk bewijsmateriaal voor de Nederlandse strafzaak aanwezig was, alsmede dat in Thailand veel vermogen van de verdachte aanwezig was. Desgevraagd zijn de Thaise autoriteiten in juli 2014 door de politie nader geïnformeerd over de achtergronden van de zaak die aan het rechtshulpverzoek ten grondslag lag. Het doel van het informeren van de Thaise autoriteiten was dan ook de uitvoering van het rechtshulpverzoek te bevorderen en te bespoedigen met het oog op de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek in Nederland. De Thaise autoriteiten hebben besloten een zelfstandig strafrechtelijk onderzoek te starten tegen de genoemde persoon dat ziet op aspecten waarover het Nederlandse onderzoek zich niet uitstrekt. In het kader van dit Thaise onderzoek is betrokkene aangehouden.

Vraag 3, 4 en 5

Kunt u toelichten of het vaker voorkomt dat door of namens het OM een buitenlandse autoriteit wordt verzocht een zelfstandige vervolging in te stellen, in verband met feiten die in Nederland onder de achterdeurproblematiek van het gedoogbeleid worden verstaan?

Kunt u toelichten of het gebruikelijk is dat door of namens het OM aan een buitenlandse autoriteit informatie wordt verstrekt uit een Nederlands strafrechtelijk onderzoek, in verband met feiten die in het buitenland zwaar bestraft worden maar in Nederland onder de achterdeurproblematiek van het gedoogbeleid vallen?

Op welke wijze wordt bij dergelijke verzoeken uitgelegd wat het Nederlandse gedoogbeleid inhoudt en komt daarbij ook de recente stroom van rechterlijke uitspraken aan de orde waarbij rechters te kennen hebben gegeven coffeeshops niet meer voor de aanvoer via de achterdeur te willen bestraffen?

Antwoord 3, 4 en 5

Als een strafzaak een internationale component heeft, bijvoorbeeld omdat de verdachte zich buiten Nederland bevindt, is het gebruikelijk afstemming te zoeken met andere landen. Van geval tot geval wordt beoordeeld of een (rechtshulp)verzoek wordt ingediend en of er informatie kan worden uitgewisseld, dan wel samenwerking met het buitenland nodig en wenselijk is.

Bij de afweging om het buitenland al dan niet te informeren, en bij het bepalen van de inhoud van de eventueel te verstrekken informatie, speelt de stand van zaken in de jurisprudentie, ook met betrekking tot de achterdeurproblematiek, vanzelfsprekend een rol. Voorts wordt daarbij betrokken het beleid zoals dat in Nederland wordt gevoerd. Zoals evenwel blijkt uit het antwoord op vraag 2 gaat het in de onderhavige zaak over meer dan alleen feiten die te relateren zijn aan de zogenoemde achterdeurproblematiek.

Vraag 6, 7 en 8

Deelt u de opvatting dat wanneer door het OM aan een buitenlandse autoriteit om de vervolging van een Nederlander wordt verzocht, daarbij voor het OM een bijzondere zorgplicht voor de rechtsgang van de betreffende onderdaan, inclusief de detentieomstandigheden geldt? Zo ja hoe wordt daar invulling aangegeven? Zo nee, waarom niet?

Deelt u de opvatting dat een Nederlander bij voorkeur in Nederland berecht dient te worden, zeker waar het feiten betreft die volledig zien op handelen in Nederland, gerelateerd aan de achterdeur van coffeeshops? Zo nee, waarom niet?

Op welke wijze speelt de wijze van opereren van het Thaise Anti-Money Laundering Office onder auspiciën van de huidige militaire junta een rol bij uw beoordeling over het al dan niet verstrekken van informatie over Nederlanders door het OM aan Thailand?

Antwoord 6, 7 en 8

Vooropgesteld moet worden dat verhuizing naar een ander land er niet toe moet leiden dat een verdachte zich aan strafvervolging onttrekt. Per geval zal worden bezien in welk land de vervolging uit een oogpunt van goede rechtsbedeling het beste kan plaatsvinden. De nationaliteit van de verdachte kan daarbij een rol spelen, maar is niet altijd doorslaggevend. Indien een rechtshulpverzoek of andersoortige contacten er voorzienbaar toe leiden dat de betrokken persoon in een andere Staat zal worden blootgesteld aan een behandeling die strijdig is met fundamentele rechten zoals onder andere neergelegd in het EVRM, dan kan dat het OM ervan weerhouden om contact te zoeken met een andere Staat, ongeacht de nationaliteit van de verdachte. In dit geval is van deze situatie geen sprake.

Naar boven