Vragen van de leden Knops, Omtzigt (beiden CDA) en Bashir (SP) aan de Staatssecretaris van Financiën en de Minister voor Wonen en Rijksdienst over bijstellingsregeling directe belasting (ingezonden 2 januari 2014).

Antwoord van Staatssecretaris Weekers (Financiën) mede ondertekend door de minister voor Wonen en Rijksdienst (ontvangen 9 januari 2014)

Vraag 1 en 2

Wanneer heeft u het bijstellingsregeling directe belasting (Nr. DB2013/569M), voor het eerst gelezen en wanneer heeft u die getekend?

Wanneer was in het kabinet bekend dat het eigenwoningforfait voor huizen met een waarde tussen € 75.000 en € 1.040.000 verhoogd zou worden van 0,6% naar 0,7%?

Antwoord 1 en 2

De staatssecretaris van Financiën heeft tussen 6 december 2013 en 10 december 2013 kennis genomen van de wettelijke indexaties. De Bijstellingsregeling directe belastingen is getekend op 18 december 2013. Het is niet gebruikelijk om de uitkomsten van wettelijke indexeringsmechanismes aan leden van het kabinet mede te delen.

Vraag 3

Waarom heeft de minister op 13 december 2013 nog zijn berekeningen in de Eerste Kamer gepresenteerd onder de aanname: «Tevens is in de uitwerking als veronderstelling gehanteerd dat het eigenwoningforfaitpercentage 0,6 (cijfer 2013) bedraagt»? Wist hij toen al dat het eigenwoningforfaitpercentage in 2014 (het jaar waarin de berekeningen starten) 0,7% zou bedragen? (Kamerstuk 33 819, B)

Antwoord 3

Op een vraag van het lid van de Eerste Kamer de heer Essers heeft de minister aangegeven dat bij de gevraagde berekening is gerekend met het voor 2013 geldende percentage voor het EWF. Hier is dus sprake geweest van een aanname voor de berekening, die betrekking had op de komende 35 jaar. Daaruit kan geenszins de conclusie kan worden getrokken dat het percentage van 0,6 ook in 2014 (of de jaren daarna) zou gelden. De minister is (zoals te doen gebruikelijk) bij de aanname uitgegaan van het op dat moment geldende percentage.

Vraag 4

Kunt u de berekeningen van de minister overdoen met het herziene eigenwoningpercentage?

Antwoord 4

De vraag van de heer Essers was er ons inziens op gericht om de verschillen tussen de verschillende aflossingsregimes in kaart te brengen. Voor de beide op pagina 33 en 34 van de memorie van antwoord van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II opgenomen tabellen, heeft dit slechts tot gevolg dat alle getallen (met uitzondering van de nullen) per tabel met eenzelfde bedrag omhoog gaan. Die verschillen blijven ook na aanpassing van het voor de berekening van het EWF van belang zijnde percentage gelijk. Voor het antwoord op het door de heer Essers gevraagde is een nieuwe berekening dan ook niet relevant. Ten overvloede merk ik op dat in de periode waarop de tabellen betrekking hebben, namelijk een periode van 35 jaar, het waarschijnlijk is dat het betreffende percentage zowel naar boven als naar beneden kan worden bijgesteld.

Vraag 5

Klopt het dat de verhoging van het eigenwoningforfaitpercentage in 2014 338 miljoen euro (sleuteltabel 2013) dan wel 318 miljoen euro (sleuteltabel 2014) oplevert in vergelijking met de situatie dat het percentage constant gehouden zou zijn op 0,6%?

Antwoord 5

Met een verhoging met 0,1%-punt zou een bedrag van € 318 miljoen gemoeid zijn als de WOZ-waarde waarover het EWF% wordt berekend gelijk zou blijven. De WOZ-waarde is echter gedaald. Per saldo neemt de belastingopbrengst met circa € 200 miljoen toe, waarvan circa € 100 miljoen door het deels wegvallen van de gunstige afrondingsregel. De opbrengst is het gevolg van een in de wet vastgelegd indexeringsmechanisme. Voor het overige verwijs ik naar de gelijktijdig met deze beantwoording verstuurde Kamerbrief.

Vraag 6

Klopt het dat de verhoging van het eigenwoningforfait in 2014 meer oplevert dan de beperking van de hypotheekrenteaftrek in 2014?

Antwoord 6

De beperkingen op het gebied van de hypotheekrenteaftrek hebben in de eerste jaren een zeer beperkte budgettaire opbrengst. De introductie van de aflossingseis per 1 januari 2013 kent in 2014 een opbrengst van € 7 miljoen. De tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning die per 1 januari 2014 in werking is getreden kent in 2014 een opbrengst van € 45 miljoen. Deze laatste opbrengst wordt overigens volledig teruggesluisd. Deze in totaal € 52 miljoen is daarmee lager dan de extra opbrengst van het EWF in 2014 ten opzichte van 2013 zoals opgenomen in de Kamerbrief die gelijktijdig met deze beantwoording is gestuurd.

Vraag 7

Op welke wijze heeft u de verhoging van het eigenwoningforfait aan de Staten-Generaal meegedeeld en acht u dit adequaat?

Antwoord 7

De verhoging is bekendgemaakt door middel van publicatie in de Staatscourant van 30 december 2013, Stcrt. 2013, nummer 35144. Zoals gebruikelijk bij de vaststelling en publicatie van een ministeriële regeling is hiervan is geen melding gedaan aan de Staten-Generaal.

Vraag 8 en 9

Klopt het dat het eigenwoningforfait harder stijgt door de stijging van de huren? Zo ja, op welke wijze is dat meegedeeld in de wet op de huurverhoging zag en is het meegenomen in de ramingen in die wet? Zo ja, waar is dat meegedeeld?

Kunt de een geüpdatete raming van de opbrengsten van de huurstijging aan de Kamer doen toekomen, waarin precies is aangegeven hoe hoog de lasten voor huurders en kopers zijn?

Antwoord 8 en 9

De hoogte van het eigenwoningforfaitpercentage is afhankelijk van de prijsontwikkeling van woningen en van de prijsontwikkeling van de huren. Alleen door de stijging van de huren, stijgt ook het eigenwoningforfait. De prijsontwikkeling van de woning wordt geneutraliseerd in het eigenwoningpercentage zodat uit dien hoofde het eigenwoningforfait gelijk blijft. In de wetgeving die toeziet op de huurverhoging is geen verband gelegd met het eigenwoningforfait. De opbrengst van eventuele huurstijgingen die doorwerken in het eigenwoningforfait is het gevolg van het wettelijke indexeringsmechanisme. Deze opbrengst is conform de begrotingsregels niet lastenrelevant. Daarnaast is het aan de verhuurder om te bepalen of, en met welk percentage de huren stijgen. Het is derhalve niet mogelijk om eventuele opbrengsten die uit een stijging van de huren volgen te ramen. Het huurindexcijfer wordt door het CBS vastgesteld en is gebaseerd op de reële huren. Binnen de bestaande indexatiesystematiek is het dan ook niet mogelijk om rekening te houden met de voorshands onbekende gevolgen van het huurbeleid op de ontwikkeling van de reële huurprijzen.

Vraag 10

Heeft u bij de berekening van de voorlopige teruggave 2014, die sinds november aangevraagd kan worden, gerekend met een eigenwoningforfait van 0,6% of van 0,7%? Indien het 0,7% was, sinds welke datum is dat dan bekend bij de belastingdienst?

Antwoord 10

In de geautomatiseerde voorlopige aanslagen 2014, die zoals gebruikelijk eind november en begin december 2013 verstuurd zijn, is voor de berekening van het eigenwoningforfait uitgegaan van 0,65%. Dit percentage was het op dat moment meest actuele percentage waarin al wel rekening is gehouden met de huurontwikkeling. De andere voor het eigenwoningforfait relevante factor is de prijsontwikkeling op de koopwoningmarkt. Die is pas bekend geworden nadat de geautomatiseerde voorlopige aanslagen 2014 administratief zijn vastgesteld. Gezien het massale proces is deze vaststelling al enige tijd voor het moment van verzending van de voorlopige aanslagen.

Als een belastingplichtige een nieuwe aanvraag doet of een wijziging van een voorlopige aanslag 2014 doorgeeft, is voor de berekening van het eigen woningforfait bij het vaststellen van de aanslag uitgegaan van een percentage van 0,7%. Vanaf eind november waren deze cijfers voor het jaar 2014 bekend en opgenomen in het Aanslag Belastingen Systeem van de Belastingdienst. Bij het gebruik van het programma «Verzoek of wijziging voorlopige aanslag 2014» wordt een proefberekening van de aanslag gemaakt. Hierbij wordt nog gerekend met 0,65%. Na ontvangst van het verzoek wordt een definitieve berekening gemaakt waarbij wel wordt uitgegaan van 0,7%. Bij nieuwe verzoeken of wijzigingen van de voorlopige aanslagen wordt de aanslag dus op basis van de juiste cijfers vastgesteld. Deze maand zal de proefberekening worden aangepast zodat ook in die berekening wordt uitgegaan van 0,7%, zoals jaarlijks te doen gebruikelijk is.

Vraag 11

Indien met 0,6% gerekend is, betekent dat dan honderdduizenden mensen aan het eind van het jaar moeten bijbetalen?

Antwoord 11

In die gevallen waarbij is gerekend met 0,65% heeft de belastingplichtige de mogelijkheid om zijn aanslag gedurende het jaar 2014 aan te passen. Hij hoeft hier niet mee te wachten tot na afloop van 2014. Hiermee kan voorkomen worden dat moet worden bijbetaald na afloop van het jaar. Overigens merk ik op dat bij de berekening van de voorlopige aanslag nog is uitgegaan van de WOZ-waarde over belastingjaar 2013. Indien de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2014 hiervan afwijkt kan belastingplichtige zijn voorlopige aanslag ook op dit punt aanpassen.

Vraag 12

Is in de koopkrachtplaatjes van de regering, van het CPB en van het NIBUD gerekend met een percentage van 0,6% of 0,7%?

Antwoord 12

De koopkrachtplaatjes van de regering zijn conform de veronderstelling van het CPB gebaseerd op een percentage van 0,7. Dit was op dat moment een eigen inschatting van het CPB. Het NIBUD gaat bij zijn berekeningen enkel uit van huurwoningen en baseert zijn koopkrachtplaatjes dus op de huren. Het EWF speelt bij hun koopkrachtplaatjes dan ook geen rol.

Vraag 13 en 14

Kunt u een overzicht geven van alle belastingtarieven en schijven, waarvan nu al bekend is, bijvoorbeeld door overgangsrecht, dat zij in op 1 juli 2014, 2015, 2016 of later zullen veranderen en dus van elk verandermoment (inclusief in ieder geval toeslagen, IB schijfgrenzen, IB schijfhoogtes, brandstofaccijns, alle heffingskortingen, overdraagbare algemene heffingskorting per cohort, eigenwoningforfait (villabelasting), waterbelasting, aftrektarief hypotheekrenteaftrek en alle andere belastingen die wij in Nederland kennen)?

Hoeveel individuele veranderingen vanaf 1 juli 2014 (één verandering is één wijziging op één tijdstip) in de belastingschijven en tarieven liggen op dit moment al vast in de wet- en regelgeving?

Antwoord 13 en 14

In diverse wetten zijn indexatiebepalingen opgenomen die veelal leiden tot een jaarlijkse bijstelling. Jaarlijks worden onder meer de schijfgrenzen bijgesteld evenals de meeste bedragen die zijn opgenomen in onder meer de inkomsten- en loonbelasting. Naast deze aanpassingen vinden er ook aanpassingen plaats op basis van nieuw beleid. Een voorbeeld hiervan zijn algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Deze toekomstige wijzigingen zijn opgenomen in het Belastingplan 2014. De in de bijstellingsregelingen opgenomen bedragen en percentages worden in beginsel conform de wet jaarlijks aangepast.

Naar boven