Bijstellingsregeling directe belastingen 2014

30 december 2013

Nr. DB2013/569M

Directoraat-Generaal voor Fiscale ZakenDirectie Directe Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op de artikelen 10.3, 10.3a, 10.6, 10.6a, 10.7, 10.7a en 10bis.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001, artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964, artikel 10 van de Wet op de vennootschapbelasting 1969, artikel 35a van de Successiewet 1956, artikel 8 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, artikel 7 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de artikelen 10aa en 10eb van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken, artikel X van het Belastingplan 2014 en artikel 8.2 van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II;

Besluit:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.10, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van de het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 19.645

5,10%

€ 19.645

€ 33.363

€ 1.001

10,85%

€ 33.363

€ 56.531

€ 2.489

42%

€ 56.531

€ 12.219

52%

B

In artikel 2.10a, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van de het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 19.645

5,10%

€ 19.645

€ 33.555

€ 1.001

10,85%

€ 33.555

€ 56.531

€ 2.510

42%

€ 56.531

€ 12.159

52%

C

In artikel 3.19, tweede lid, wordt de tabel vervangen door:

meer dan

maar niet meer dan

op jaarbasis

€ 12.500

0,95% van deze waarde

€ 12.500

€ 25.000

1,20% van deze waarde

€ 25.000

€ 50.000

1,35% van deze waarde

€ 50.000

€ 75.000

1,50% van deze waarde

€ 75.000

€ 1.040.000

1,70% van deze waarde

€ 1.040.000

€ 17.850 vermeerderd met 2,05% van de woningwaarde voor zover deze uitgaat boven € 1.040.000

D

In artikel 3.97, tweede lid, onderdeel a, wordt ‘€ 4.536’ vervangen door: € 4.748.

E

Artikel 3.112 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de tabel vervangen door:

meer dan

maar niet meer dan

op jaarbasis

€ 12.500

nihil

€ 12.500

€ 25.000

0,25% van deze waarde

€ 25.000

€ 50.000

0,40% van deze waarde

€ 50.000

€ 75.000

0,55% van deze waarde

€ 75.000

€ 1.040.000

0,70% van deze waarde

€ 1.040.000

€ 7350 vermeerderd met 1,80% van de eigenwoningwaarde voor zover deze uitgaat boven € 1 040 000

2. In het vijfde lid wordt ‘1,00%’ vervangen door ‘1,15%’ en wordt ‘€ 10.600’ vervangen door ‘€ 12.075’. Voorts wordt ‘1,75%’ vervangen door: 1,95%.

F

In artikel 3.114, eerste lid, wordt ‘€ 4.536’ vervangen door: € 4.748.

G

In artikel 8.9, eerste lid, wordt ‘66 2/3%’ vervangen door: 60%.

H

Artikel 8.11, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin, onderdeel a, wordt ‘1,827%’ vervangen door: 1,807%.

2. In de eerste volzin, onderdeel b, wordt ‘16,115%’ vervangen door ‘18,724%’ en wordt ‘€ 8.816’ vervangen door: € 8.913.

3. In de eerste volzin, onderdeel c, en de tweede volzin wordt ‘€ 40.248’ vervangen door: € 40.721.

I

Artikel 8.12, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘57,763%’ vervangen door ‘58,100%’ en wordt ‘€ 17 139’ vervangen door ‘€ 17.327’. Voorts wordt ‘€ 1.100’ vervangen door: € 1 119.

2. In onderdeel b wordt ‘10,502%’ vervangen door ‘10,567%’ en wordt ‘€ 22.852’ vervangen door: € 23.104.

J

In artikel 10.3, achtste lid, wordt ‘0,85%-punt’ vervangen door: 0,95%-punt.

K

Artikel 10bis.6, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van de eerste volzin wordt ‘€ 157.000’ vervangen door: € 160.000.

2. In de tweede volzin wordt ‘€ 35.700’ vervangen door: € 36.300.

ARTIKEL II

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 12a, eerste lid, wordt ‘€ 43.000’ vervangen door: € 44.000.

B

In artikel 20a, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar loon van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van de het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 19.645

5,10%

€ 19.645

€ 33.363

€ 1.001

10,85%

€ 33.363

€ 56.531

€ 2.489

42%

€ 56.531

€ 12.219

52%

C

In artikel 20b, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar loon van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van de het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 19.645

5,10%

€ 19.645

€ 33.555

€ 1.001

10,85%

€ 33.555

€ 56.531

€ 2.510

42%

€ 56.531

€ 12.159

52%

ARTIKEL III

In de Wet op de vennootschapbelasting 1969 wordt in artikel 10, eerste lid, onderdeel j, ‘€ 542.000’ vervangen door: € 552.000.

ARTIKEL IV

De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:

A

In de in artikel 24, eerste lid, opgenomen tabel, eerste en tweede kolom, wordt ‘€ 115.254’ vervangen door: € 117.214.

B

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel 4°, onder a, wordt ‘€ 616.880’ vervangen door: € 627.367.

2. In het eerste lid, onderdeel 4°, onder b, wordt ‘€ 58.604’ vervangen door: € 59.601.

3. In het eerste lid, onderdeel 4°, onder c en d, wordt ‘€ 19.535’ vervangen door: € 19.868.

4. In het eerste lid, onderdeel 4°, onder e, wordt ‘€ 46.266’ vervangen door: € 47.053.

5. In het eerste lid, onderdeel 4°, onder f, wordt ‘€ 2.057’ vervangen door: € 2.092.

6. In het tweede lid wordt ‘€ 159.361’ vervangen door: € 162.071.

C

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 5° wordt ‘€ 5.141’ vervangen door ‘€ 5.229’ en wordt ‘€ 24.676’ vervangen door ‘€ 25.096’. Voorts wordt ‘€ 51.407’ vervangen door: € 52.281.

2. In onderdeel 6°, aanhef, wordt ‘€ 26.732’ vervangen door: € 27.187.

3. In onderdeel 7° wordt ‘€ 2.057’ vervangen door: € 2.092.

D

In artikel 35b, eerste lid, onderdeel a en onderdeel b, onder 2° en 3°, wordt ‘€ 1.028.132’ vervangen door: € 1.045.611.

ARTIKEL V

In de Kostenwet invordering rijksbelastingen wordt in artikel 3, eerste lid, ‘€ 38’ vervangen door ‘€ 39’ en wordt ‘€ 11.393’ vervangen door: € 11.461.

ARTIKEL VI

In de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt in artikel 7, zesde lid, ‘€ 4.627’ vervangen door: €  4.706.

ARTIKEL VII

Het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 10aa, eerste lid en tweede lid, wordt ‘€ 10.823’ vervangen door ‘€ 11.005’ en wordt ‘€ 12.049’ vervangen door: € 12.251.

B

Artikel 10eb wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘€ 35.770’ vervangen door: € 36.378.

2. In het tweede lid wordt ‘€ 27.190’ vervangen door: € 27.653.

ARTIKEL VIII

In het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken wordt in artikel 2, derde lid, ‘€ 2.4.345.249’ vervangen door: € 2.4990.398.

ARTIKEL IX

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

  • 2. Deze regeling wordt aangehaald als: Bijstellingsregeling directe belastingen 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers.

TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige regeling geeft uitvoering aan de indexeringsvoorschriften die zijn opgenomen in de artikelen 10.3, eerste lid en derde tot en met tiende lid, 10.3a, 10.6, 10.6a, 10.7, 10.7a en 10bis.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964), artikel 10 van de Wet op de vennootschapbelasting 1969, artikel 35a van de Successiewet 1956, artikel 8 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, artikel 7 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de artikelen 10aa en 10eb van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: UBLB 1965), artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken, artikel X van het Belastingplan 2014 en artikel 8.2 van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II.

Op grond van artikel XXXIV van het Belastingplan 2014 vinden voor het jaar 2014 de artikelen 10.1 en 10.3, tweede lid, van de Wet IB 2001 en de artikelen 32bb, negende lid, en 32bc, vierde lid, van de Wet LB 1964 geen toepassing. De ingevolge die bepalingen te indexeren bedragen worden dus voor het jaar 2014 niet geïndexeerd en zijn, met uitzondering van de in de artikelen 2.10 en 2.10a van de Wet IB 2001 opgenomen bedragen, dus niet opgenomen in de onderhavige regeling.

Enige voor de inkomstenbelasting toegepaste indexeringen zijn ook van belang voor de loonbelasting. Het betreft hier aanpassingen in de artikelen 8.11 en 8.12 van de Wet IB 2001 die enerzijds het gevolg zijn van beleidsmatige aanpassingen van de bedragen (niet zijnde indexeringen) in artikel 8.11 van de Wet IB 2001 en anderzijds het gevolg zijn van indexering van het wettelijk minimumloon of van andere vormen van indexering. Artikel 22d van de Wet LB 1964 schrijft voor dat (onder meer) een aantal in de artikelen 22a en 22abis van die wet vermelde bedragen en percentages bij het begin van het kalenderjaar van rechtswege worden vervangen door de overeenkomstige bedragen en percentages van de artikelen 8.11 en 8.12 van de Wet IB 2001.

Bijstellingsfactoren

Bijstelling tarieftabellen inkomstenbelasting en loonbelasting (artikel I, onderdelen A en B, en artikel II, onderdelen B en C)

In artikel X van het Belastingplan 2014 is opgenomen dat de bedragen van de derde kolom van de tarieftabel van artikel 2.10, eerste lid, van de Wet IB 2001 worden aangepast aan de beleidsmatige aanpassing van het tarief van de eerste schijf (opgenomen in artikel I, onderdeel 0000A, van het Belastingplan 2014). Dit geldt ook voor de beleidsmatige aanpassing in de tarieftabel opgenomen in artikel 2.10a, eerste lid, van de Wet IB 2001 (opgenomen in artikel I, onderdeel 000A, van het Belastingplan 2014) en voor de beleidsmatige aanpassing in de tarieftabel opgenomen in artikel 20a, eerste lid, en artikel 20b, eerste lid, van de Wet LB 1964 (opgenomen in artikel V, onderdelen Da en Db, van het Belastingplan 2014).

Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in artikel 8.2 van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II met betrekking tot de in artikel 3.2 van die wet opgenomen beleidsmatige aanpassing van het in de eerste en tweede kolom van de hiervoor genoemde tarieftabellen laatstvermelde bedrag.

Bijstelling van de bedragen en percentages van de bijtelling privégebruik woning, het eigenwoningforfait en de kamerverhuurvrijstelling (artikel I, onderdelen C tot en met F en J)

De bijstelling van de bedragen en percentages van de bijtelling privégebruik woning (artikel 3.19 van de Wet IB 2001), het eigenwoningforfait (artikel 3.112 van de Wet IB 2001) en de kamerverhuurvrijstelling (artikelen 3.97 en 3.114 van de Wet IB 2001) vindt plaats ingevolge de artikelen 10.3, 10.3a, 10.5 en 10.6 van de Wet IB 2001.

Bijstelling vindt plaats op basis van de verhouding van het indexcijfer woninghuren over juli 2013 tot dat cijfer over juli 2012 (factor ih) en voor de bij te stellen percentages tevens met de verhouding van het gemiddelde van de eigenwoningwaarden die betrekking hebben op 2013 en het gemiddelde van die waarden die betrekking hebben op 2012 (factor iw). De factor ih voor 2013 bedraagt 119,87/114,54 (een gemiddelde huurstijging van 4,6%). De verhouding van het gemiddelde van de eigenwoningwaarden voor 2012 en het gemiddelde van de waarden voor 2013 bedraagt volgens opgave van de Waarderingskamer 100:96,4 (een gemiddelde waardedaling van 5,4%). De factor iw bedraagt daarmee 100/94,6.

In artikel 3.19 van de Wet IB 2001 gaat het percentage voor de berekening van het in aanmerking te nemen voordeel voor woningen met een waarde lager dan € 12 500 met 0,1%-punt omhoog; voor woningen met een waarde tussen € 12.500 en € 50.000 gaat het percentage met 0,15%-punt omhoog; voor woningen met een waarde tussen € 50.000 en € 1.040.000 gaat het percentage met 0,2%-punt omhoog. Voor woningen met een waarde van € 1.040.000 of hoger gaat het naast het minimumbedrag geldende percentage ingevolge artikel 10.3a van de Wet IB 2001 – na afronding – met 0,15%-punt omhoog. Het in artikel 10.3, achtste lid, van de Wet IB 2001 opgenomen percentage ter ophoging van de eerstvermelde vier percentages in artikel 3.19 van de Wet IB 2001 wordt vervangen door 0,95%-punt.

In artikel 3.112 van de Wet IB 2001 blijft het percentage voor de berekening van het in aanmerking te nemen voordeel voor woningen met een waarde lager dan € 12.500 gelijk; het percentage voor woningen met een waarde tussen € 12.500 en € 50.000 gaat met 0,05%-punt omhoog; voor woningen met een waarde tussen € 50.000 en € 1.040.000 gaat het percentage met 0,1%-punt omhoog. Voor woningen met een waarde van € 1 040 000 of hoger gaat het naast het minimumbedrag geldende percentage ingevolge artikel 10.3a van de Wet IB 2001 – na afronding – met 0,25%-punt omhoog.

Verlaging percentage gecombineerde heffingskorting bij minstverdienende partner (artikel I, onderdeel G)

Het in artikel 8.9, eerste lid, van de Wet IB 2001 vermelde percentage wordt bijgesteld op basis van artikel 10.6a van de Wet IB 2001. Het percentage wordt berekend door het te vervangen percentage te verlagen met 6 2/3%-punt.

Indexering percentages en deel van de bedragen arbeidskorting (artikel I, onderdeel H)

De in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdelen a en b, van de Wet IB 2001 vermelde percentages, het in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel b, van de Wet IB 2001 eerstvermelde bedrag en de in artikel 8.11, tweede lid, onderdeel c, en tweede volzin, van de Wet IB 2001 vermelde bedragen worden bijgesteld op basis van artikel 10.7 van de Wet IB 2001.

Op grond van artikel XXXIV van het Belastingplan 2014 wordt voor de berekening van het in artikel 10.7, tweede en derde lid, van de Wet IB 2001 genoemde percentage, de in die artikelleden opgenomen toepassing van artikel 10.1 van de Wet IB 2001 geacht te hebben plaatsgevonden op basis van een tabelcorrectiefactor van 1.

Voor de aanpassing van de percentages is het fiscale equivalent van 50% van het volwassenenminimumloon per 1 januari 2014 ‘€ 8.913 per jaar’ en het fiscale equivalent van 225% van het volwassenenminimumloon per 1 januari 2014: € 40.721 per jaar.

Indexering percentages en bedragen werkbonus (artikel I, onderdeel I)

De in artikel 8.12, tweede lid, onderdelen a en b, van de Wet IB 2001 vermelde percentages en bedragen worden bijgesteld op basis van artikel 10.7a van de Wet IB 2001.

Toepassing tabelcorrectiefactor (artikelen I, onderdeel K, II, onderdeel A, III, IV, VI en VII, onderdeel B)

De per 1 januari 2014 toe te passen tabelcorrectiefactor van artikel 10.2 van de Wet IB 2001 bedraagt 1,7. De bedragen die worden aangepast ingevolge de artikelen I, onderdeel K, II, onderdeel A, III, IV, VI en VII, onderdeel B, van de onderhavige regeling worden bijgesteld op basis van deze tabelcorrectiefactor.

Aanpassing bedragen in de Kostenwet invordering rijksbelastingen (artikel V)

De bijstelling van een aantal bedragen in artikel 3 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen vindt plaats op basis van de op de voet van artikel 8 van die wet bepaalde correctiefactor. Deze factor wordt berekend uit de indexcijfers van de ‘CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen, CAO-sector overheid’ van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De correctiefactor op grond waarvan de bedragen per 1 januari 2014 worden bijgesteld is 1,006. Door de toegepaste afrondingsregel leidt de inflatiecorrectie bij het begin van 2014 niet tot een aanpassing van de bedragen in de artikelen van de Kostenwet invordering rijksbelastingen die staan genoemd in de hierna opgenomen tabel 1. Als basis voor de bijstelling voor 2014 gelden de na bijstelling voor 2013 op twee decimalen rekenkundig afgeronde bedragen.

Aanpassing bedrag van de minimaal in aanmerking te nemen AOW-inbouw in een pensioenregeling (artikel VII, onderdeel A)

De bedragen die zijn opgenomen in artikel 10aa van het UBLB 1965 voor de berekening van de minimaal in aanmerking te nemen AOW-inbouw in een pensioenregeling in gevallen waarin een lager opbouwpercentage per dienstjaar wordt gehanteerd dan is toegestaan op grond van artikel 18a, eerste tot en met derde lid, van de Wet LB 1964, worden jaarlijks bijgesteld aan de hand van de ontwikkeling van de hoogte van de AOW. Bij de berekening van de nieuwe bedragen wordt deze keer rekening gehouden met de aanpassing per 1 januari 2014 van de tot die datum geldende bedragen aan de verlaging van de maximumopbouwpercentages met ingang van 1 januari 2014 met 0,1%-punt. De na die aanpassing resulterende bedragen worden vermenigvuldigd met de verhouding tussen het per 1 januari 2014 geldende AOW-bedrag en het per 1 januari 2013 geldende AOW-bedrag. Dit verhoudingsgetal voor 2014 is 1,017.

Aanpassing bedrag in het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken (artikel VIII)

Het bedrag van artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken wordt bijgesteld aan de hand van de door het Centraal Planbureau in het Centraal Economisch Plan gepubliceerde verwachte ‘prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie’ voor het kalenderjaar, verhoogd met een volumeopslag van 0,90%. Volgens genoemde publicatie bedraagt de prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie voor het jaar 2014 1,75%, zodat inclusief volumeopslag, de bedragen dienen te worden bijgesteld met 2,65%.

Uitzonderingen op jaarlijkse bijstelling

Niet-vervangen bedragen vanwege Belastingplan 2014

Zoals hiervoor is aangegeven vinden de indexatiebepalingen in de artikelen 10.1 en 10.3, tweede lid, van de Wet IB 2001 en de artikelen 32bb, negende lid, en 32bc, vierde lid, van de Wet LB 1964 dit jaar geen toepassing als gevolg van artikel XXXIV van het Belastingplan 2014.

Niet-vervangen bedragen vanwege afrondingsregel

Vanwege de toegepaste afrondingsregels leidt de inflatiecorrectie bij het begin van 2014 niet tot een aanpassing van de bedragen, genoemd in de volgende tabel:

Tabel 1

wet

artikel

lid

onderdeel

zinsnede/toevoeging

Kostenwet inv.rijksbel.

 

2

   

eerste bedrag

       

derde bedrag

 

3

eerste

 

tweede bedrag

   

tweede

   
   

derde

   
   

vierde

   
 

4

eerste

 

eerste bedrag

       

tweede bedrag

       

derde bedrag

       

vierde bedrag

   

tweede

   
   

derde

   

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers.

Naar boven