Vragen van het lid Thieme (PvdD) aan de Minister van Veiligheid en Justitie en de Staatssecretaris van Economische Zaken over het doodschieten van een verweesd jong damhert bij Marum (ingezonden 16 januari 2014).

Nader antwoord van Minister Opstelten ( Veiligheid en Justitie) (ontvangen 23 april 2014)

Vraag 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10

Kent u het bericht over een afgeschoten damhert in een wei in Marum?1

Is het dier in een particulier weiland doodgeschoten door de politie?

Wat was de directe aanleiding om het dier dood te schieten? Was er sprake van een noodsituatie met een afweging ter plekke, of is het besluit eerder genomen?

Is het waar dat het verweesde dier op een vaste locatie was opgenomen door een kudde koeien met medeweten van de eigenaar van de kudde en dat er geen gevaar voor de verkeersveiligheid was?

Heeft de politie contact gezocht met de eigenaar van het weiland? Zo nee, waarom niet?

Heeft de politie geprobeerd opvang te realiseren voor het verweesde dier? Zo nee, waarom niet?

Is het waar dat het dier eerst was aangeschoten door een jager? Zo ja, was de jager gerechtigd om in het betreffende weiland op het damhert te schieten?

Wat is er met het kadaver van het geschoten dier gebeurd?

Bent u van mening dat alle regels zijn gerespecteerd? Zo ja, bent u tevreden met die regels? Zo nee, welke gevolgen geeft u hieraan?

Deelt u de mening dat, indachtig de Flora- en faunawet, het protocol zou moeten zijn dat indien controle over een dier in het wild gewenst is, eerst andere middelen zoals verdoving toegepast dienen te worden en slechts in uiterst geval een dier gedood mag worden? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat een dergelijk protocol gehanteerd wordt? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10

Op 3 maart 2014 heb ik in antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Thieme (PvdD) over het doodschieten van een verweesd jong damhert bij Marum (ingezonden 16 januari 2014. Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1381) aangegeven dat er nog een intern politieonderzoek liep naar de precieze gebeurtenissen in de zaak en dat ik niet op de resultaten van dat onderzoek kon vooruitlopen.1 Inmiddels is het politieonderzoek afgerond. Met deze brief informeer ik u over de uitkomsten van het onderzoek.

Na kennisneming van de uitkomsten van het onderzoek ben ik tot het oordeel gekomen dat de regelgeving is gerespecteerd. De politiemedewerkers waren bevoegd om op te treden. Het damhert is geschoten door een politieman die daartoe gerechtigd was. Betreffende politieman is bij de politie belast met het beoordelen van dit soort situaties en heeft daartoe een vergunning op basis van de Wet Wapens & Munitie (WM4 verlof) om in dit soort situaties tot het afschieten van het wild over te kunnen en mogen gaan. Daarbij is hij in het bezit van een jachtakte en voldoet hij aldus aan deze voorwaarde gesteld in de Circulaire Wet Wapens en Munitie.

Gelet op de feiten en omstandigheden was er sprake van een acute gevaarzetting voor het verkeer en kan het politieoptreden van 9 december 2013 de toets van proportionaliteit en subsidiariteit doorstaan. De politiemedewerkers hebben ter plaatse een reële inschatting gemaakt dat op elk moment het damhert de nabij gelegen autosnelweg zou kunnen bereiken en oversteken en daarbij een groot gevaar zou kunnen opleveren voor het verkeer op de autosnelweg. Ook al verbleef het damhert al een tijdje bij de koeien, dit gevaar was steeds aanwezig. Het was bij de politiemedewerkers bekend dat het damhert meerdere afrasteringen had weten te passeren door er onderdoor te kruipen. Bij het constateren van deze onveilige situatie is het geen afweging meer om een damhert te vangen. De beide medewerkers die een jarenlange ervaring hebben met het beoordelen van soortgelijke situaties wisten dat vangen geen optie was. Ook het gebruik van een verdovingsgeweer is vaak niet mogelijk, omdat dit juist kan leiden tot verkeersgevaarlijke situaties. Een geïnjecteerd dier is niet direct verdoofd en slaat op de vlucht, waarbij geen enkele controle is op de looprichting van het dier.

De medewerkers verkeerden in de veronderstelling dat de betreffende veehouder, op wiens land het damhert is gedood, vooraf wel was ingelicht over het voornemen om het hert te doden. Achteraf bleek dat dit niet juist was. Het betrof een andere veehouder op wiens grondgebied het damhert aanvankelijk werd gezien.

Aangezien in de schriftelijke vragen van het lid Thieme ook gevraagd werd wat er met het kadaver van het damhert is gebeurd, meld ik u dat het kadaver, zoals toegestaan en gebruikelijk is binnen de jagerswereld, door de jachtopziener is meegenomen en geslacht. Het vlees is uiteindelijk in opdracht van de politiechef ter vernietiging gedeponeerd in een kadaverbak van de gemeente Eemsmond.

Overigens is er door het OM ook onderzoek gedaan naar deze zaak; de uitkomst van dat onderzoek is dat er geen strafrechtelijke vervolging zal worden ingesteld.


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1381

Naar boven