Vragen van de leden Voordewind (ChristenUnie), Gesthuizen (SP), Schouw (D66) en Voortman (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over schade die kinderen oplopen tijdens het verblijf in asielzoekerscentra (ingezonden 18 maart 2014).

Antwoord van Staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 14 april 2014) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1694

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van een recente uitspraak van een rechtbank1 waarin uw gemachtigde stelt dat onderzoek aantoont dat kinderen schade oplopen verblijf in asielzoekerscentra?

Antwoord 1

Ja, ik ken de uitspraak waarnaar u verwijst.

Vraag 2

Wat is uw reactie op de visie van de rechter die het belang hiervan onderkent en stelt dat de overheid verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de geboden opvang in een asielzoekerscentrum? Hoeveel kinderen bevinden zich op dit moment in deze schadelijke omstandigheden? Wat is hun gemiddelde verblijfsduur in de asielopvang?

Antwoord 2

Het standpunt, zoals dat namens mij ter zitting is ingenomen is genuanceerder dan uw vraag suggereert. Dat geldt ook voor het door u in de eerste vraag genoemde onderzoek. De betreffende zaak ziet op de Regeling langdurig verblijvende kinderen (de RLVK). Het kabinet heeft in het Regeerakkoord een bewuste keuze gemaakt om de RLVK alleen van toepassing te laten zijn op vreemdelingen die eerder een asielaanvraag hebben ingediend, en niet op reguliere vreemdelingen of vreemdelingen die louter illegaal in Nederland hebben verbleven. Het kabinet heeft hiervoor meerdere argumenten en deze zijn tijdens de zitting nader toegelicht. Eén van de argumenten is dat kinderen die een asielprocedure hebben doorlopen zich in een wezenlijk andere situatie bevinden dan kinderen zonder deze achtergrond.

De Nederlandse overheid is vanzelfsprekend verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geboden opvang in asielzoekerscentra, die wordt verzorgd door het COA. Deze opvang dient, op zijn minst, te voldoen aan de standaarden zoals beschreven in de Opvangrichtlijn 2003/9/EG. Een belangrijk gegeven is dat de Nederlandse overheid voor asielzoekers een andere verantwoordelijkheid heeft dan voor reguliere of illegale vreemdelingen. Ook de positie van asielzoekers verschilt van die van overige vreemdelingen. Voor kinderen brengt het verblijf in Nederland gedurende een asielprocedure een andere vorm van onzekerheid met zich mee omtrent het verblijf en de terugkeermogelijkheden naar het land van herkomst, dan voor kinderen die zich niet in een dergelijke situatie bevinden. Dergelijke onzekerheden manifesteren zich tijdens het verblijf in de opvang gedurende de asielprocedure en zeggen als zodanig niets over de kwaliteit van de opvang.

Diverse bronnen bevestigen dat kinderen bij verblijf in de opvang onzekerheid, stress en angstgevoelens kunnen ervaren. Dit kan het gevolg zijn van eigen ervaringen, de onzekerheid omtrent het verblijfsrecht, als ook de confrontatie met andere asielzoekers die eveneens in een onzekere situatie zitten. Juist voor kinderen van asielzoekers geldt dat zij niet altijd een reële inschatting kunnen maken van de gegrondheid en kansrijkheid van de asielaanvraag van hun ouders en dat aldus gedurende de asielprocedure en het verblijf in de opvang onzekerheid kan ontstaan omtrent de mogelijkheid om terug te keren naar het land van herkomst. Zonder alle gevolgtrekkingen in de diverse rapporten waarop gedoeld wordt in vraag 1 te onderschrijven, wordt hier naar mijn oordeel wel door onderstreept dat asielkinderen in een andere positie verkeren dan kinderen zonder die achtergrond.

De rechtbank heeft zich over mijn argumentatie gebogen en ik zie in de formulering van de uitspraak ook geen bevestiging van de stelling in uw eerste vraag dat asielzoekerskinderen volgens onderzoek schade oplopen (louter) door verblijf in een asielzoekerscentrum.

Zoals uit mijn antwoord blijkt, ben ik niet van mening dat kinderen zich in «schadelijke omstandigheden» bevinden. Het aantal minderjarige vreemdelingen (exclusief amv’s) in de opvanglocaties bedraagt 3.580, waarbij de gemiddelde verblijfsduur 333 dagen is. Het aantal minderjarige vreemdelingen (exclusief amv’s) in de onderdaklocaties bedraagt 1.100, waarbij de gemiddelde verblijfsduur inclusief verblijf in de onderdaklocatie 940 dagen is. Het aantal amv’s in de opvang (alle opvangmodaliteiten) bedraagt 390 en de gemiddelde verblijfsduur is 397 dagen.2 Momenteel verblijven er relatief veel vergunninghouders in zowel de opvanglocaties als de onderdaklocaties.

Vraag 3

Wat gaat u ondernemen teneinde de kwaliteit van de opvang in asielzoekerscentra te verbeteren zodat kinderen door het verblijf daar geen extra schade oplopen in hun ontwikkeling?

Antwoord 3

Het is mijn streven dat de opvang en de asielprocedure zo kort mogelijk duren en hiertoe zijn in de afgelopen jaren u reeds bekende maatregelen genomen. De opvanglocaties voldoen uiteraard aan de standaarden die zijn neergelegd in (inter)nationale wet- en regelgeving, zoals de Opvangrichtlijn 2003/9/EG en de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva).

De laatste jaren is er, onder meer met behulp van Europese financiering, ingezet op verdere verbetering van de opvang van met name asielzoekerskinderen, waarover u uitgebreid bent geïnformeerd3. Het COA heeft onder andere met het project Kind in de Opvang vele activiteiten ondernomen om de situatie van kinderen in de opvang structureel te verbeteren en hun positie te versterken, mede door betrokkenheid van veel organisaties die het welzijn van kinderen nastreven.

Vraag 4

Bent u bereid, gezien uw opvatting over dit wezenlijk risico voor kinderen, een onafhankelijk orgaan te belasten met toezicht op de kwaliteit van deze opvang zoals gebruikelijk is voor alle andere vormen van opvang van kinderen in Nederland? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb betoogd ben ik niet van mening dat kinderen in de asielopvang een wezenlijk risico lopen.

Het COA heeft een Raad van Toezicht. De Raad van Toezicht houdt mede toezicht op de kwaliteit van de opvang. Daarnaast houdt de Inspectie Jeugdzorg onafhankelijk toezicht op het COA voor wat betreft de opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Voorts bereidt de Inspectie Veiligheid en Justitie, in het kader van een verbreding en bundeling van het toezicht op het vreemdelingendomein, de inrichting van het toezicht op het COA voor, waarmee het toezicht verder wordt versterkt. Vanaf 2015 is in het kader van de nieuwe Jeugdwet naast de Inspectie Jeugdzorg, ook de Inspectie Veiligheid en Justitie belast met het toezicht, ieder vanuit de eigen invalshoek. Zij werken dit momenteel gezamenlijk uit waar nodig met de Inspecties van Samenwerkend Toezicht Jeugd en bespreken daarbij tevens hoe zij op het vreemdelingendomein invulling geven aan het toezicht. Daarnaast wordt het COA geadviseerd door organisaties als GGD’en, Pharos en de kinderombudsman over het welzijn van kinderen.

Vraag 5

Bent u bereid te onderzoeken of kinderen op één vaste kindvriendelijke locatie opgevangen kunnen worden omdat hiermee de ontwikkelingsschade aanzienlijk teruggebracht zou kunnen worden?4

Antwoord 5

Onder verwijzing naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 benadruk ik dat ik niet van oordeel ben dat kinderen louter door verblijf in een asielzoekerscentrum ontwikkelingsschade oplopen. Voorts zijn er naar mijn mening voldoende maatregelen en faciliteiten voor kinderen in de huidige opvanglocaties.

Vraag 6

Deelt u de mening dat gezinslocaties nog risicovoller zijn voor kinderen aangezien het regime daar nog soberder is dan in een asielzoekerscentrum? Bent u bereid deze gezinslocaties om te vormen tot reguliere asielzoekerscentra teneinde te voorkomen dat nog meer schade wordt toegebracht? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 6

Nee, die mening deel ik niet. Zoals ik in antwoord op uw eerdere vragen heb opgemerkt, ben ik niet van mening dat verblijf in een asielzoekerscentrum risicovol is en dit geldt evenzo voor de gezinslocaties. Ik ben mij ervan bewust dat het hier om uitgeprocedeerde gezinnen gaat in een specifieke situatie. Het voorzieningenniveau voor kinderen in een gezinslocatie onderscheidt zich niet van het niveau voor kinderen in een AZC.

Vraag 7

In de bovengenoemde zaak is namens u gesteld dat de overheid niet verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de opvang buiten de asielzoekerscentra; hoe verhoudt zich deze stellingname tot artikel 27 lid 3 van het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waarin de verplichting voor de Staat is opgenomen ouders bij te staan als zij niet kunnen voorzien in een levensstandaard (waaronder opvang wordt begrepen) die toereikend is voor een gezonde ontwikkeling van het kind?

Antwoord 7

Bij de rechtbank zijn de omstandigheden aan de orde gekomen waaronder de betreffende vreemdelingen hebben verbleven toen zij buiten de opvang, zoals die door de Staat wordt geboden, verbleven. U haalt in uw vraag het oordeel van de rechtbank aan, waar ik mij als zodanig in kan vinden.

De verplichting voor de Staat om ouders bij te staan als zij niet kunnen voorzien in een toereikende levensstandaard ten behoeve van de gezonde ontwikkeling van hun kind, wordt voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus met minderjarige kinderen ingevuld met de mogelijkheid te verblijven op een gezinslocatie voor zover dat nodig is om te voorkomen dat zij in een humanitaire noodsituatie zouden komen.


X Noot
1

Uitspraak Rb. Den Haag, z.p. Den Bosch 10 maart 2014, AWB 13/25299

X Noot
2

Bron: COA, cijfers afgerond op tientallen, 1 maart 2014.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2010–2011, 19 637, nr. 1406.

X Noot
4

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1346

Naar boven