Vragen van de leden Bouwmeester en Fokke (beiden PvdA) aan de minister van Veiligheid en Justitie over jurisprudentie ten aanzien van de handhaving van het ingezetenencriterium voor coffeeshops (ingezonden 6 september 2013).

Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 4 oktober 2013). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 143

Vraag 1

Kent u het bericht «Rechter verklaart OM niet-ontvankelijk in zaak coffeeshops Maastricht»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Kunt u een overzicht en een inhoudelijke samenvatting geven van de rechterlijke uitspraken ten aanzien van het ingezetenencriterium vanaf mei 2012 tot heden?

Antwoord 2

Strafrechtelijke uitspraken

Diverse uitspraken op 26 juni 2013 ECLI:NL:RBLIM:2013: 4082/ 4078/ 4077/ 4084 /4071/ 4073/ 4075

  • Op 26 juni 2013 zijn 3 coffeeshopeigenaren en 3 medewerkers door de strafrechter, locatie Maastricht, veroordeeld voor de verkoop van softdrugs aan niet-ingezetenen.

  • «Verdachte, (...), wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf en een geldboete terzake medeplegen van de verkoop van softdrugs aan niet-ingezetenen van Nederland vanuit die coffeeshop. Verweer van de verdediging strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, wordt verworpen. Ingezetenencriterium niet in strijd met de (grond)wet, het Europese Unierecht en het EVRM; beroep op vertrouwensbeginsel slaagt niet. Vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie niet in strijd met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.»

  • Eén verdachte, personeelslid van de coffeeshop, werd wegens gebrek aan bewijs vrijgesproken.

  • Van de niet-ontvankelijkverklaring van het OM van 4 september 2013, waar het in vraag 1 aangehaalde bericht naar verwijst, is nog geen schriftelijk vonnis beschikbaar. Het OM heeft tegen het (mondelinge) vonnis hoger beroep ingesteld.

Civiele uitspraken

5 juni 2013 ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1921

  • «De rechtbank vindt de invoering van één onderdeel van de wietpas (het zogenoemde «besloten club-criterium») een onevenredig grote inbreuk op de belangen van bezoekers van coffeeshops. Door deze maatregel hebben coffeeshops in het zuiden van het land gedurende enkele maanden financiële schade geleden, omdat hun klanten afgeschrikt werden. De Staat moet deze schade vergoeden. Een minder ver ingrijpend onderdeel van de wietpas (het «ingezetenen-criterium») zou op zichzelf al tot het gewenste resultaat kunnen leiden, zo oordeelt de Haagse rechtbank.

    De regering heeft immers zelf al gezegd dat de beperking van cannabisverkoop aan alleen Nederlanders heeft geleid tot een sterke afname van het drugstoerisme. De Staat moet nu een schadevergoeding betalen aan een aantal coffeeshophouders in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland. De hoogte van de schadevergoeding zal nog nader bepaald moeten worden. De beperking van verkoop aan alleen Nederlanders (het «ingezetenen-criterium») is volgens de rechtbank wel geoorloofd, omdat hiermee doelgericht het drugstoerisme uit het buitenland tegengegaan wordt. Dit beleid is volgens de rechtbank vanwege deze doeltreffendheid niet in strijd met Europese regelgeving.»

  • Tegen dit vonnis heeft de Staat hoger beroep ingesteld.

18 december 2012 ECLI:NL:GHSGR:2012:BY6073

  • Bij vonnis van 27 april 2012 is het verzoek van diverse eisers om de Aanwijzing Opiumwet van het OM op het ingezetenencriterium buiten werking te stellen afgewezen. Op 18 december 2012 – heeft het gerechtshof te Den Haag in hoger beroep het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof overwoog daarbij dat er objectieve en redelijke gronden zijn voor het gemaakte onderscheid. Met name het streven van de Staat om de omvang van coffeeshops te beperken en drugstoerisme tegen te gaan kunnen het verschil in behandeling tussen ingezetenen en niet-ingezetenen rechtvaardigen.

Bestuursrechtelijke uitspraken

17 januari 2013 ECLI:NL:RBZWB:2013:BY8753

  • «Last onder bestuursdwang opgelegd aan coffeeshop wegens niet naleven van ingezetenen- en besloten club-criterium. Het ingezetenen-criterium is niet in strijd met de Grondwet of internationale verdragen. Het gemaakte onderscheid tussen in Nederland wonende en buitenlandse klanten wordt gerechtvaardigd door interlokale en internationale belangen bij de bestrijding van drugscriminaliteit. Met het besloten club-criterium stimuleert de overheid de oprichting van verenigingen die het plegen van strafbare feiten faciliteren, hetgeen de redelijke beleidsbepaling te buiten gaat.»

25 april 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ8548

  • «Toepassing artikel 13b Opiumwet. Sluiting coffeeshop voor de duur van één maand wegens overtreding gedoogcriteria (Damoclesbeleid). De rechtbank is hierbij van oordeel dat het geschil zich toespitst op de proportionaliteit van het i-criterium. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 29-06-2011 (LJN: BQ9684) overwogen dat voor het met het ingezetenen-criterium gemaakte indirecte onderscheid naar nationaliteit objectieve en redelijke gronden bestaan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de burgemeester (destijds) aannemelijk gemaakt dat de openbare orde in de gemeente Maastricht door de toenemende stroom niet ingezetenen wordt aangetast en dat die aantasting met het in de APV en het besluit van de burgemeester van 13 juli 2006 neergelegde ingezetenen-criterium kan worden tegengegaan. De burgemeester heeft verder aannemelijk gemaakt dat met minder verstrekkende maatregelen de openbare orde in de gemeente onvoldoende wordt gewaarborgd.

    De rechtbank is van oordeel dat verweerder, in het kader van het motiveringsbeginsel, in onderhavige zaak niet kan volstaan met een verwijzing naar de (openbare orde) situatie in Maastricht in 2008 (waar de uitspraak van de Afdeling betrekking op heeft), maar dient te motiveren waarom ook thans een minder vergaande maatregel (dan het i-criterium) niet mogelijk zou zijn. (...) De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt in strijd is met het motiveringsbeginsel.»

  • Tegen de uitspraken van 17 januari 2013 en 25 april 2013 is ook namens de Staat hoger beroep ingesteld.

Vraag 3

Vormen bovenstaande uitspraken gezamenlijk een eenduidige jurisprudentie ten aanzien van het ingezetenencriterium? Zo ja, waaruit blijkt die eenduidigheid? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 3

Uit de jurisprudentie tot nu toe blijkt dat het ingezetenencriterium zowel bij de strafrechter als de civiele rechter als de bestuursrechter de toets der kritiek doorstaat.

Vraag 4 en 5

Deelt u in zijn algemeenheid de mening dat, indien jurisprudentie geen eenduidige rechtsbron oplevert, de wetgever daar zelf door middel van wetgeving voor moet zorgen?

Deelt u de mening dat in het geval de jurisprudentie met betrekking tot het ingezetenencriterium geen eenduidige rechtsbron oplevert, u voor wetgeving over dit onderwerp dient te zorgen? Zo ja, gaat u binnen de in het Regeerakkoord geschetste kaders rondom het ingezetenencriterium en de handhaving daarvan, wetgeving aanhangig maken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4 en 5

Deze vragen zijn gelet op het antwoord op vraag 3 niet van toepassing.

Naar boven