Vragen van de leden PaulusJansen en Merkies (beiden SP) voor de Staatssecretaris van Financiën over een pervers effect van de energiebelasting (ingezonden 5 februari 2014).

Antwoord van Staatssecretaris Wiebes (Financiën) (ontvangen 19 maart 2014).

I.v.m. foutieve naamsvermelding

Vraag 1

Heeft u kennis genomen van het artikel «Kunnen aardbevingen het energiebelastingslandschap opschudden?1 en herinnert u zich de antwoorden2 van uw ambtsvoorganger op eerdere schriftelijke vragen over de grote verschillen in

energiebelasting per eenheid nuttige energie voor elektriciteit en gas?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Onderschrijft u de analyse dat een kleinverbruiker per eenheid geleverde energie bij elektriciteit zes keer zoveel energiebelasting betaalt als bij gas?

Antwoord 2

Indien alleen wordt gekeken naar de marginale belastingdruk op een extra geleverde eenheid energie, dan is de stelling juist dat een kleinverbruiker per eenheid geleverde energie in de eerste schijf zes keer zoveel energiebelasting betaalt voor elektriciteit als voor gas. Deze analyse is echter te beperkt om daaraan de conclusie te kunnen verbinden dat er een wanverhouding bestaat tussen de tarieven voor aardgas en elektriciteit in de energiebelasting, zoals wordt gesteld in het onder vraag 1 aangehaalde artikel. Bij een vergelijking van de tariefstelling in de energiebelasting spelen meer aspecten een rol dan alleen het tarief per eenheid geleverde eenheid elektriciteit of gas in de eerste schijf.

Zo geldt per elektriciteitsaansluiting een belastingvermindering. Deze bedraagt op dit moment € 318,62 bij een onroerende zaak met een verblijfsfunctie en € 119,62 in overige situaties. Dit betekent dat een huishouden met een gemiddeld gebruik (3.340 kWh elektriciteit en 1.440 m3aardgas) het volgende aan energiebelasting in rekening krijgt gebracht:

Tabel: Energiebelasting huishouden met gemiddeld energieverbruik (excl. btw)

Aardgas (1.440 x € 0,1894)

€ 272,73

Elektriciteit (3.340 x € 0,1185)

€ 395,79+

Belastingvermindering (€ 318,62)

€ 318,62 –

In rekening gebrachte energiebelasting

€ 349,90

Bij een verbruik boven de eerste schijf gelden andere verhoudingen tussen de schijftarieven voor elektriciteit en gas dan in de eerste schijf. Zo bedraagt voor grootverbruikers het laagste elektriciteitstarief € 0,0005 per kWh tegenover € 0,0082 per m3 voor gas.

In uw vraag ligt bovendien de suggestie dat het voor de hand zou liggen om elke kJ even zwaar te belasten, ongeacht de energiedrager. Dit is echter niet zonder meer logisch. Elke opgewekte kJ elektriciteit vraagt door omzettingsverliezen meerdere kJ’s primaire energie. Daarmee zijn de kJ’s gas en elektriciteit dus niet één-op-één vergelijkbaar. Het zou vanuit dat oogpunt eerder voor de hand liggen om kJ’s elektriciteit zwaarder te belasten dan kJ’s gas. U kunt het vergelijken met een wasmiddel: een geconcentreerd en een niet-geconcentreerd wasmiddel heeft geen gelijke prijs per kilo, ook al is het beide wasmiddel.

Vraag 3

Onderschrijft u de conclusie dat dit verschil negatieve effecten heeft op de realisatie van de doelstellingen van de regering met betrekking tot energiebesparing en verduurzaming van de energievoorziening? Deelt u de mening dat deze ongelijke fiscale behandeling ook een belemmering vormt voor het (door middel van energiebesparing en/of switchen naar warmtepompen e.d.) verlagen van de jaarproductie van het Slochterenveld?

Antwoord 3

Deze conclusie onderschrijf ik niet. Het is weliswaar juist dat het gebruik van warmtepompen gestimuleerd zou kunnen worden door een wijziging in de vigerende prijsverhouding tussen aardgas en elektriciteit, andere energiebesparende opties zoals WKK zijn echter juist gebaat bij een prijsverhouding die overeenkomt met de huidige tariefsverhouding. Er doen zich op dit vlak dus tegengestelde effecten voor. Of de huidige prijsverhouding een belemmering vormt voor energiebesparing op aardgas is overigens de vraag. Het belastingtarief op aardgas in de eerste schijf bedraagt – zoals al aangegeven – € 0,1894 per kubieke meter. Van dat reeds vrij hoge tarief zal op zichzelf een besparingseffect uitgaan.

In zijn algemeenheid is het kabinet voorstander van energiebesparing als een van de meest kosteneffectieve opties om CO2-reductiedoelen te kunnen realiseren. In het Energieakkoord wordt dan ook fors ingezet op verdere energiebesparing, die tevens ook kan leiden tot een geringer beroep op aardgas uit het Slochterenveld.

Vraag 4

Bent u bereid om de Kamer uiterlijk bij het Belastingplan 2015 te informeren over een herziening van de energiebelasting, waarbij de stip op de horizon is: het tarief is ongeacht de energiedrager gebaseerd op een prijs per kJ geleverde energie?

Antwoord 4

Het hoofddoel van de energiebelasting zoals wij die nu kennen is het verwerven van algemene middelen door de overheid ter financiering van de overheidsuitgaven. Daarnaast wordt met energiebelasting beoogd het verbruik van energie terug te dringen. Daarbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat de prijselasticiteit van gas en elektriciteit laag is.

De energiebelasting kent een schijvensysteem met aflopende tarieven naarmate het gebruik toeneemt en is derhalve een degressieve belasting (hoe hoger het gebruik hoe lager het tarief). De tarieven zijn niet gebaseerd op de CO2-uitstoot van het product of op energie-inhoud.

Per 1 januari 2013 zijn in het kader van het Begrotingsakkoord 2013 de tarieven op aardgas met gemiddeld 20% verhoogd. Daarnaast is per 1 januari 2013 de opslag duurzame energie (ODE) ingevoerd. Deze opslag heeft de vorm van een heffing op aardgas en elektriciteit en groeit geleidelijk naar een structurele opbrengst van 2,5 miljard in 2023. Er zijn dus recent forse verhogingen van de energiebelasting doorgevoerd.

Een tarief dat ongeacht de energiedrager volledig is gebaseerd op een vast bedrag per kJ geleverde energie zou leiden tot forse verschuivingen in de lastenverdeling tussen bedrijven en gezinnen en tussen bedrijven onderling en gezinnen onderling met per saldo ongewisse gevolgen voor de energiebesparingprikkel die van het geheel van de energiebelasting uitgaat. Een dergelijke tariefstructuur beperkt ook de beleidsvrijheid bij toekomstige tariefaanpassingen. Bovendien verstoort een vast tarief per geleverde hoeveelheid energie het gelijke speelveld ten opzichte van onze concurrenten in het buitenland.

Gezien het voorgaande ben ik niet voornemens in het Belastingplan 2015 het baseren van de tarieven in de energiebelasting op energie-inhoud aan de orde te stellen.


X Noot
1

SLEA, Vrijhandelspolitiek, 3 februari 2014

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 90

Naar boven