Vragen van het lid Voordewind (ChristenUnie) aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de uitspraken van de Raad van State inzake christelijke vluchtelingen van Iraanse afkomst (ingezonden 4 december 2012).

Antwoord van staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 21 december 2012)

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de twee uitspraken van de Raad van State van 30 november 2012. inzake christelijke vluchtelingen van Iraanse afkomst?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 en 3

Hoe gaat u de uitspraken van de Raad van State, welke stellen dat van gelovigen niet kan worden verlangd dat zij zich terughoudend gedragen, omzetten in beleid?

Hoeveel soortgelijke asielaanvragen lopen er op dit moment? Bent u bereid om alle geplande uitzettingen naar Iran van soortgelijke zaken per direct stop te zetten totdat er duidelijk is over welke invloed deze uitspraken hebben op het asielbeleid? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2 en 3

Beide arresten van de Raad van State zijn gewezen onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna «het Hof») over de aantasting van de (openbare) godsdienstbeleving (C-71/11 en C-99/11). Over dit arrest van het Hof en de gevolgen voor het algemene beleid inzake religieuze minderheden bent u geïnformeerd bij brief van 2 november jl.1

Niet elke aantasting van het recht op godsdienstvrijheid vormt een daad van vervolging. De schending van het recht op het belijden van een godsdienst vormt pas een daad van vervolging indien die schending voldoende ernstig is en de betrokkene op een aanzienlijke wijze treft. Daarbij wordt ook beoordeeld of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat bepaalde godsdienstige handelingen door de vreemdeling bij terugkeer in het land van herkomst zullen worden verricht. Hiertoe is het wel aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat deze handelingen bijzonder belangrijk zijn om zijn godsdienstige identiteit te bewaren. Dit kan ook een handeling zijn die voor de betrokken religieuze gemeenschap niet bepalend is. Voorts is in beginsel niet relevant dat de vreemdeling het gevaar uit de weg kan gaan door af te zien van bepaalde godsdienstige handelingen. Van de vreemdeling wordt dan ook niet verwacht dat hij afziet van godsdienstige handelingen die hem blootstellen aan een werkelijk gevaar van vervolging.

Sinds het arrest van het Hof wordt bovenstaand beleidskader gehanteerd bij de beoordeling van asielaanvragen van religieuze minderheden. De IND heeft getracht zoveel mogelijk zaken van Iraanse christenen die nog onder de rechter lagen, te achterhalen en te bezien of het arrest van het Hof relevant was voor de beoordeling van de asielaanvraag en het doorzetten van de rechterlijke procedure.

In de brief van 2 november jl. is verder ook het asielbeleid ten aanzien van Iraanse christenen toegelicht naar aanleiding van het ambtsbericht dat op 27 augustus 2012 was verschenen.

De door u gevraagde duidelijkheid is er al sinds 2 november jl. en ik zie dan ook geen aanleiding om de door u voorgestelde maatregelen te treffen.

Vraag 4

Bent u bereid deze vragen met spoed te behandelen?

Antwoord 4

Ik ben altijd bereid tot een spoedige behandeling voor zover de gewenste zorgvuldigheid van de beantwoording mij dat toestaat.


X Noot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 19 637, nr. 1590

Naar boven