Aanhangsel van de Handelingen
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 827 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 827 |
Uit de beantwoording van de schriftelijke inbreng Landbouw- en Visserijraad1 blijkt dat onderzoek de basis is van het vasthouden aan de 4-dageneis en dat in overleg met voormalig staatssecretaris Bleker, de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) en de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV) dat ook zo is besproken. Kunt u aangeven welke opmerkingen in dat overleg zijn gemaakt en klopt het dat in dat overleg zorgen zijn geuit?
Het doel van het onderzoek betrof «inzicht krijgen in de succesfactoren voor groepshuisvesting in de vroege dracht zodat drachtige zeugen in de nabije toekomst gehuisvest zijn in stalsystemen voor groepshuisvesting waarin het dierenwelzijn gewaarborgd is en waarbij het houderijsysteem economisch duurzaam is». Het onderzoek vroege dracht is begeleid door LTO, NVV, KNMvD, de Dierenbescherming en toenmalig LNV en uitgevoerd door Wageningen UR Livestock Research. Naar aanleiding van de resultaten is met LTO en NVV afgesproken vast te houden aan de 4 dagen eis.
In achtneming deze context zal ik nu ingaan op vraag 1.
Het klopt dat op basis van de onderzoeksresultaten «Groepshuisvesting zeugen tijdens de vroege dracht»2 (hierna: onderzoek vroege dracht) is vastgehouden aan het introductiemoment van drachtige zeugen in de groep vier dagen na dekken. Dit is bij de afronding van het onderzoek vroege dracht ook zo afgesproken met de betrokken partijen die dit onderzoek begeleid hebben, te weten de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO), de Nederlandse Vakbond van Varkenshouders (NVV), de Dierenbescherming en de Vakgroep Gezondheidszorg Varken van de Koninklijke Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD).
In het overleg met voormalig staatssecretaris Bleker, LTO en NVV, dat plaatsvond op 20 september jl., is de kwestie ter tafel gebracht. Voormalig staatsecretaris Bleker heeft aangegeven dat hij, gezien de resultaten van het onderzoek vroege dracht, de afspraken die daaromtrent zijn gemaakt en het feit dat circa 40% van de zeugenhouders wel aan deze eis voldoet, geen noodzaak ziet om van de eis af te wijken. Wel ziet hij een noodzaak dat zeugenhouders die moeite hebben om aan deze eis te voldoen de komende twee jaar ondersteund worden bij de aanpassing van hun management. Hier ligt de primaire verantwoordelijkheid bij de sectororganisaties.
Kunt u aantonen dat de boven Europeeswettelijke eis om dragende zeugen na 4 dagen in groepshuisvesting te verplaatsen geen negatieve gevolgen heeft voor dierenwelzijn zoals beschadigingen en beengebreken?
Is het waar dat het genoemde onderzoek uitwees dat alle onderzochte systemen wisselende resultaten gaven van heel goed tot heel slecht en dat met name diermanagement daarin bepalend is en kunt u aangeven welke ondersteuning de ondernemers afgelopen periode hebben gekregen om het management aan te passen?
Uit het bedrijfsonderzoek op 70 bedrijven met groepshuisvesting na vier dagen na dekken bleek dat er een gelijke verdeling bestaat van zowel bedrijven met zeer goede resultaten (weinig tot geen huidbeschadigingen en beengebreken en een goede reproductie) als met minder goede resultaten. Tevens bleek dat het geen verschil maakte welk groepshuisvestingssysteem men heeft. Of bedrijven met minder goede resultaten betere resultaten zouden hebben als zij de zeugen na vier weken na dekken in de groep zouden doen is niet onderzocht.
Vervolgens was de vraag wat de succesfactoren zijn van bedrijven met betere resultaten. Hieruit bleek dat een diergerichte benadering (= aandacht voor de behoeften van het individuele dier), aandacht voor bedrijfsvoering en bedrijfsoptimalisatie ofwel het management van de varkenshouder en een goede jonge zeugenopfok (geltenopfok) belangrijke succesfactoren zijn. Mocht een zeugenhouder dus problemen hebben bij het plaatsen van de zeugen na vier dagen na dekken in de groep dan zou dat oplosbaar moeten zijn met meer diergericht management. Diergericht management dient de basis te zijn van de dierhouderij en heeft dus de voorkeur boven het vier weken lang opsluiten van de zeug in een individuele box tijdens de dracht.
De resultaten van het onderzoek vroege dracht zijn in 2009 na publicatie van het rapport uitgebreid gecommuniceerd door Wageningen UR alsmede door onder andere LTO en Topigs (fokkerijorganisatie), via workshops en themadagen voor zowel zeugenhouders als voor erfbetreders zoals dierenartsen en bedrijfsadviseurs. Daarbij zijn tevens de resultaten van het onderzoek naar de voor- en nadelen van de verschillende soorten groepshuisvestingssystemen3 meegenomen.
Een groot deel van de mogelijke problemen die sommige zeugenhouders hebben, kunnen op basis van deze informatie dus worden aangepakt. Belangrijk gegeven is dat een kwart van de zeugenhouders pas dit jaar is overgegaan op groepshuisvesting en de uitgebreide communicatie over de succesfactoren van vroege dracht heeft plaatsgevonden in 2010.
Naast de algemene communicatie over de onderzoeksresultaten is door de betrokken partijen, waaronder LTO en NVV, besloten een vervolgonderzoek te doen naar één van de belangrijkste kritische succesfactoren, namelijk de wijze waarop jonge zeugen (gelten) geleerd worden te leven in groepshuisvesting (geltenopfok). Dit onderzoek loopt nog tot eind 2013. De resultaten van dit onderzoek en het onderzoek vroege dracht moeten worden gebundeld en vormen de basis voor een in 2013 op te stellen gids van goede praktijken voor succesvolle groepshuisvesting tijdens de vroege dracht.
Bent u er mee bekend dat dierenartsenpraktijken (die gezamenlijk circa 80% van alle in Nederland gehouden zeugen onder hun begeleiding hebben) hebben aangegeven dat de dierengezondheid van zeugen niet gebaat is bij deze Nederlandse eis? Zo ja, wat is uw reactie ten aanzien hiervan?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 was de Vakgroep Gezondheidszorg Varken van de Koninklijke Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) betrokken bij het onderzoek vroege dracht en is ze ook nu betrokken bij het vervolgonderzoek naar de wijze waarop gelten goed kunnen gedijen in groepshuisvesting. Zij is in die hoedanigheid dus ook verantwoordelijk voor de doorvertaling van de resultaten naar hun achterban. De succesfactoren zijn immers niet alleen van toepassing op het management van zeugenhouders maar ook op de advisering van dierenartsen. De op te stellen gids van goede praktijken heeft dus een bredere doelgroep, namelijk zeugenhouder en erfbetreders waaronder dierenartsen.
Deelt u de opvatting dat er sprake kan zijn van negatieve gevolgen voor het milieu aangezien de kans dat een zeug direct drachtig is lager ligt als gevolg van stress dat ze na 4 dagen weer de groep in moet en hierdoor weer meer voer nodig heeft en dit een toename betekent van stikstof en fosfaat? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze opvatting deel ik niet. Uit het onderzoek vroege dracht blijkt dat het drachtigheidspercentage niet lager hoeft te zijn bij groepshuisvesting vier dagen na dekken. Daarom hoeven er ook geen negatieve gevolgen te zijn voor het milieu.
Is op basis van het onderzoek en praktijkervaring aantoonbaar dat het terugkompercentage niet oploopt met de 4-dageneis, klopt het dat terugkomers in groepshuisvesting de onrust in de groep doen stijgen wat vervolgens tot stijging van stress heeft met als gevolg verwerpen, klopt het dat doordat de zeugen de verworpen vruchten opeten pas bij berigheid van de verwerpers de bron van de onrust bekend wordt en deelt u de mening dat deze verlengde stressperiode ongunstig is voor het dierenwelzijn zowel voor de zeug als de ongeboren vruchten? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het onderzoek vroege dracht blijkt dat er bedrijven zijn die zeer goede reproductieresultaten behalen met groepshuisvestingssystemen na vier dagen na dekken. Bovendien zijn een aantal succesfactoren gevonden voor groepshuisvesting vanaf vier dagen dracht waar bedrijven met minder goede resultaten van kunnen leren. Terugkomers kunnen inderdaad zorgen voor onrust in de groep vanwege hun berigheid; het management moet er dan ook op gericht zijn deze dieren onmiddellijk uit de groep te halen door gerichte diercontrole. Verreweg de meeste terugkomers betreffen dieren die niet drachtig zijn geweest en waarbij er dus geen verworpen vruchten zijn. En als ze wel verwerpen in de vroege dracht dan resorbeert het lichaam het embryo en is er geen sprake van dat de zeug of andere zeugen dit zouden kunnen opeten. Al met al is er dus geen enkele reden voor verlengde stressperiodes in groepshuisvesting tijdens de vroege dracht, indien de zeugenhouder dagelijks gerichte diercontroles uitvoert.
Deelt u de mening dat de 4-dageneis enkel gehandhaafd dient te worden als deze duidelijke milieu en dierenwelzijnseffecten heeft welke opwegen tegen de benadeling van de concurrentiepositie van de Nederlandse ondernemer, kunt u op basis van deze stelling een nadere onderbouwing geven van de 4-dageneis en bent u bereid als deze analyse niet te maken is of ten nadele van de concurrentiepositie van de ondernemer uitvalt, de 4 dagen conform de Europese eis naar 28 dagen aan te passen? Zo, nee bent u bereid indien een bedrijf aantoonbaar management problemen heeft en u vasthoudt aan de 4-dageneis deze bedrijven extra te laten ondersteunen en/of op basis van onderbouwing dierenartsenpraktijk een versoepeling te laten plaatsvinden?
Nee. De overheid en de sector hebben in de afgelopen 5 jaar € 1 mln geïnvesteerd in het onderzoek betreffende groepshuisvesting vroege dracht en het lopende onderzoek naar een goede geltenopfok. Deze investering heeft opgeleverd dat met meer diergericht management het langer dan vier dagen na dekken individueel opsluiten van de zeug voorkomen kan worden. Hiermee slaat de zeugenhouderij twee vliegen in één klap. Uit het onderzoek vroege dracht en uit het feit dat circa 40% van de zeugenhouders al aan deze eis voldoet is te concluderen dat een goede economische situatie blijkbaar mogelijk is. Daarnaast moet rekening gehouden worden met het maatschappelijk draagvlak welke een belangrijke basis vormt voor de toekomst van de zeugenhouderij in Nederland. Ik zie dan ook geen andere reden dan vast te houden aan de introductie van drachtige zeugen na vier dagen na dekken in de groep en het versneld opstellen van een gids van goede praktijken ter ondersteuning van zeugenhouders en erfbetreders bij de verdere implementatie van deze eis.
Bent u bereid de vragen uiterlijk dinsdag 18 december aanstaande voor 12 uur te beantwoorden aangezien dinsdag de laatste gelegenheid is om de aangehouden motie van de leden Lodders en Geurts (Kamerstuk 21 501-32, nr. 672) over groepshuisvesting dragende zeugen in stemming te brengen?
Rapport 283 «Groepshuisvesting tijdens de vroege dracht«, Wageningen UR Livestock Research, C. Van der Peet et. all., http://edepot.wur.nl/51275
Rapport 352 «Groepshuisvesting voor drachtige zeugen; kenmerken van de verschillende systemen», Wageningen UR Livestock Research, C. Van der Peet et. all., http://edepot.wur.nl/136724
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-827.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.