Vragen van het lid Yücel (PvdA) aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de leidster/kind-ratio in de kinderopvang (ingezonden 13 november 2012).

Antwoord van minister Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 5 december 2012)

Vraag 1

Kent u de berichten «Nieuwe regels bedreiging voor kwaliteit kinderopvang»1 en «Geen ruimere norm kinderopvang»?2

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Kunt u nader toelichten welke regelgeving precies ter discussie is komen te staan binnen de sector en of er daadwerkelijk sprake is van het oprekken van de regels met betrekking tot de leidster-kind-ratio?

Antwoord 2

De discussie richt zich op de nieuwe wettelijke regels voor het berekenen van de beroepskracht-kindratio, zoals vastgelegd in de wijziging van de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (Staatscourant 2012 nr. 21891). Deze regels behelzen een rekenmethode voor het vaststellen van de beroepskracht-kindratio en een op deze rekenmethode gebaseerde rekentool. Deze rekentool is vanaf 1 januari 2013 als enige geldende berekeningswijze aangewezen.

Het uitgangspunt bij de nieuwe rekenmethode luidt: hoe ouder de kinderen, hoe meer kinderen per beroepskracht zijn toegestaan. Alle partijen zijn het eens over dit uitgangspunt. Voor groepen met alleen nuljarigen is het uitgangspunt een ratio van 1 beroepskracht op 4 kinderen. Voor groepen met alleen driejarigen is het uitgangspunt een ratio van 1 beroepskracht op 8 kinderen. Voor groepen kinderen met gemengde leeftijden van 0 tot 4 jaar is het uitgangspunt een ratio van 1 beroepskracht op 6 kinderen. Deze ratio betekent dat twee beroepskrachten op een gemengde groep van twaalf kinderen van 0 tot 4 jaar mogen staan. Ook over dit uitgangspunt is iedereen het eens.

In de discussie die nu is ontstaan luidt de vraag of de rekentool moet worden aangescherpt voor gemengde groepen van 0 tot 4 jaar met relatief veel baby’s (waarmee wordt gedoeld op nul- en eenjarigen). Voor gemengde groepen met relatief veel nuljarigen is de rekentool al door mijn ambtsvoorganger aangescherpt:

Een groep met twee beroepskrachten mag maximaal bestaan uit:

  • acht nuljarigen en één ouder kind

  • zeven nuljarigen en drie oudere kinderen

  • zes nuljarigen en vijf oudere kinderen

Een groep met één beroepskracht mag maximaal bestaan uit vier nuljarigen en één ouder kind.

Over deze aanscherping zijn alle partijen positief. Wat resteert is de vraag of de rekentool ook moet worden aangescherpt voor gemengde groepen met relatief veel eenjarigen.

Ik wil zoveel mogelijk vasthouden aan de afspraken over de rekenmethode voor de rekentool die BOinK en de Brancheorganisatie Kinderopvang eerder zelf hebben gemaakt (voor een uitgebreide beschrijving van het proces bij totstandkoming van de rekentool verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5). Een verdere aanscherping van de rekentool acht ik momenteel niet noodzakelijk. Ook BOinK en de Brancheorganisatie Kinderopvang zijn het niet eens over de noodzaak van een verdere aanscherping.

De huidige regels voor het berekenen van de beroepskracht-kindratio bevatten veel ruimte voor interpretatie. Dit heeft ertoe geleid dat de regels in de praktijk op verschillende manieren worden uitgelegd. Dit vind ik ongewenst. De rekentool zorgt voor een precisering van de huidige regels. Deze precisering past binnen de interpretatieruimte die de huidige regels biedt. Tegelijkertijd kunnen de huidige regels ook strenger worden uitgelegd dan de gekozen precisering in de rekentool. Dit maakt het moeilijk om precies te duiden of de rekentool soepeler of strenger is dan de huidige regels.

Ten opzichte van een veel gebruikte interpretatie van de huidige regels door de GGD, bevat de rekentool zowel versoepelingen als verzwaringen. In het overgrote gedeelte van de groepssamenstellingen is de rekentool even streng als deze interpretatie door de GGD.

Vraag 3

Kunt u nader toelichten wat bedoeld wordt met de stelling dat gevallen waarin er minder leidsters nodig zijn «zuiver theoretisch» zijn? Kunt u nadere informatie geven over de 115 uitzonderingen die zijn geprogrammeerd in de rekentool?

Antwoord 3

De stelling waaraan u refereert is afkomstig uit een reactie van de Brancheorganisatie Kinderopvang op de recente berichtgeving rondom de rekentool. Ik verwijs u graag naar hen voor een nadere toelichting op de stelling.

De verwijzing naar 115 gevallen die zijn geprogrammeerd in de rekentool, is onjuist. Het betreft 81 gevallen waarin op verzoek van de Brancheorganisatie Kinderopvang en BOinK een uitzondering is geprogrammeerd. Het gaat om groepssamenstellingen waarbij het toevoegen van een kind in de rekentool zou leiden tot een kleiner aantal benodigde beroepskrachten. Als in deze groepssamenstellingen een kind wordt toegevoegd, wordt het aantal benodigde beroepskrachten in de rekentool door de uitzonderingsregel nu met 1 verhoogd.

Vraag 4

Kunt u bevestigen dat de regering navolging zal blijven geven aan de aanbevelingen van de commissie Gunning met betrekking tot de leidster/kind-ratio in de kinderopvang? Kunt u bevestigen dat de kwaliteit en veiligheid van de kinderopvang niet in het geding zijn?

Antwoord 4

De commissie Gunning doet geen aanbevelingen over een concrete norm voor het maximaal aantal kinderen per beroepskracht. Wel constateert de commissie Gunning dat de beroepskracht-kindratio zwakke plekken bevat vanuit het oogpunt van veiligheid van kinderen. Zo garandeert de beroepskracht-kindratio niet dat er altijd minimaal twee beroepskrachten op de groep staan. Gedurende drie uur per dag mag van deze norm worden afgeweken: aan het begin en einde van de dag als er weinig kinderen zijn en ouders in- en uitlopen, en tijdens de lunchpauze als (een groot deel van) de kinderen slapen. In samenhang met deze constateringen beveelt de commissie Gunning aan het vierogenprincipe in te voeren. Dit principe is inmiddels vastgelegd in de Ministeriële regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en geldt per 1 juli 2013 voor alle kinderdagverblijven.

Met de invoering van het vierogenprincipe per 1 juli 2013 en de Algemene Maatregel van Bestuur continue screening, die momenteel ter advies bij de Raad van State ligt, wordt op het gebied van veiligheid in de kinderopvang een stap vooruit gemaakt.

Om te bezien welke gevolgen de rekentool heeft op de groepssamenstellingen in de praktijk zal ik de rekentool een half jaar na inwerkingtreding evalueren.

Vraag 5

Hoe is het mogelijk dat de nieuwe regels zo verschillend zijn geïnterpreteerd binnen de kinderopvangsector? Kunt u inzicht geven in hoeverre de sector geconsulteerd is in deze en wat de uitkomsten van deze consultatie waren? Hoe gaat u er voor zorgen dat dergelijke verwarring in het vervolg voorkomen wordt?

Antwoord 5

De nieuwe rekentool laat slechts één interpretatie toe. De rekentool geeft per mogelijke groepssamenstelling aan hoeveel beroepskrachten minimaal op de groep moeten staan. Dit is een grote vooruitgang ten opzichte van de huidige regels voor het vaststellen van de beroepskracht-kindratio, welke in de praktijk op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. Omdat de rekentool hier helderheid over schept, zijn maatregelen ter voorkoming van verwarring in de toekomst niet nodig.

Bij de totstandkoming van de rekentool is de sector uitgebreid geconsulteerd. De rekentool is namelijk gebaseerd op afspraken over een rekenmethode die BOinK en de Brancheorganisatie Kinderopvang hebben gemaakt en in april 2012 aan Minister Kamp hebben aangeboden (zie Convenant Kwaliteit Kinderopvang, april 2012). Bij de vertaling van deze afspraken naar de rekentool zijn BOinK en de Brancheorganisatie Kinderopvang nog een aantal aanscherpingen overeengekomen: de in de beantwoording van vraag 3 genoemde 81 gevallen waarin een uitzondering is geprogrammeerd. De rekentool is toen met instemming van BOinK en de Brancheorganisatie Kinderopvang aan de toenmalig Minister van SZW aangeboden. Vervolgens is de rekentool, vooruitlopend op de inwerkingtreding, al in juli 2012 online geplaatst op de website van de rijksoverheid.

In augustus 2012 ontstond een nieuwe discussie over de rekentool naar aanleiding van signalen uit de praktijk over te ruime groepsnormen voor groepen met veel baby’s (waarmee gedoeld werd op nul- en eenjarigen). BOinK en de Branchevereniging Kinderopvang zijn het vervolgens niet eens geworden over de manier waarop de rekentool moest worden aangescherpt. Toen bleek dat deze partijen er niet uit kwamen heeft mijn ambtsvoorganger in oktober 2012 zelf een besluit genomen in deze kwestie: een extra aanscherping van de rekentool voor groepen met veel nuljarigen. De aangescherpte rekentool is vervolgens vastgelegd in de wijziging van de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (Staatscourant 2012 nr. 21891).

Vraag 6

Bent u bereid om de Kamer te informeren over de uitkomsten van de evaluatie van de rekentool over een half jaar?

Antwoord 6

Ja, met dien verstande dat de rekentool een half jaar na inwerkingtreding (per 1 januari 2013) wordt geëvalueerd.


X Noot
1

NRC Handelsblad, 10 november 2012.

X Noot
2

NOS, 11 november 2012.

Naar boven