Vragen van de leden Van der Steur en Van Oosten (beiden VVD) aan de minister van Veiligheid en Justitie over de straf- en civielrechtelijke verjaringstermijnen bij diefstal in het algemeen en kunstroof in het bijzonder (ingezonden 18 oktober 2012).

Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 14 november 2012). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 487

Vraag 1

Kent u de berichtgeving rond de recente kunstroof in de Kunsthal in Rotterdam1 en de diefstal van de schilderijen van kunsthandel Noortman?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Wat zijn op dit moment de straf- en civielrechtelijke verjaringstermijnen die van toepassing zijn op diefstal in het algemeen en op kunstroof in het bijzonder? Wanneer verkrijgt een dief het eigendom van door hem gestolen roerende zaken? Hoe is dat geregeld voor derden die bezitter worden al dan niet te goeder trouw en eventuele helers?

Antwoord 2

  • a) Bij diefstal van kunst zal in voorkomende gevallen sprake zijn van het eenvoudige misdrijf diefstal (artikel 310 Sr) danwel een gekwalificeerd misdrijf diefstal (artikel 311 Sr). Beide misdrijven kennen een verjaringstermijn van twaalf jaren (artikel 70, eerste lid, onderdeel 3°, Sr), te rekenen vanaf de dag na die waarop ze zijn gepleegd. De verjaringstermijn kan echter worden gestuit door een daad van vervolging. Daarna vangt een nieuwe verjaringstermijn aan – wederom van twaalf jaren – met dien verstande dat de totale verjaringstermijn niet langer kan zijn dan vierentwintig jaren (artikel 72 Sr).

  • b) Voor wat betreft de civielrechtelijke termijnen, geldt als uitgangspunt dat de bezitter van een roerende zaak na twintig jaren eigenaar wordt, ook als hij de zaak niet te goeder trouw verkreeg (artikel 3:105 in verbinding met artikel 3:306 BW). Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat iedere verkrijger twintig jaren na de verkrijging van roerende zaken nog zou moeten kunnen verantwoorden hoe hij aan die zaken is gekomen.

Dit betekent echter niet dat de dief die de gestolen zaak twintig jaren in zijn bezit heeft, daarvan eigenaar wordt. Ingevolge artikel 3:321 lid 1 onder f BW lopen de twintig jaren immers niet ten gunste van degene die het bestaan van zijn schuld opzettelijk verborgen houdt, zoals de dief doet, zolang hij voor de eigenaar zowel zijn identiteit, als zijn buit verborgen houdt. Is de identiteit van de dief wel bij de eigenaar bekend, dan kan deze de verjaring jegens hem stuiten (artikel 3:316 – 318 BW). Ook kan het zijn dat de strafrechtelijke verjaring nog niet is ingetreden, met als gevolg dat ook de civielrechtelijke verjaring nog niet intreedt (artikel 3:310 lid 4 BW, als vastgesteld bij de Wet van 27 september 2012, Stb. 2012, 454). De totale strafrechtelijke verjaringstermijn kan, zoals hiervoor onder a) aangegeven, oplopen tot vierentwintig jaren.

Gaat het om een cultuurgoed (een roerende zaak die «krachtens de Wet tot behoud van cultuurbezit als beschermd voorwerp is aangewezen of deel uitmaakt van een openbare collectie of van een inventarislijst als bedoeld in artikel 14a, tweede lid, van die wet»), dan verjaart de rechtsvordering tot opeising door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag waarop de plaats waar het cultuurgoed zich bevindt en de identiteit van de bezitter of houder bekend zijn geworden, en in elk geval door verloop van dertig jaren na de aanvang van de dag waarop een niet-rechthebbende bezitter van de zaak is geworden (artikel 3:310b lid 1 BW). Is het cultuurgoed op onrechtmatige wijze naar een andere lidstaat van de Europese Unie overgebracht, dan treedt de verjaring niet in voordat de rechtsvordering van de Nederlandse staat2 tot terugvordering van het cultuurgoed uit deze lidstaat is verjaard (artikel 3:310b lid 2 BW). Deze laatste termijn kan oplopen tot vijfenzeventig jaren in geval van kerkelijke goederen of in geval het cultuurgoed deel uitmaakte van een openbare collectie (artikel 7 Richtlijn 93/7/EEG betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een EG-lidstaat zijn gebracht).

Vervreemdt de dief de gestolen zaak aan een verkrijger te goeder trouw, dan kan de eigenaar de zaak gedurende drie jaren van deze terugvorderen, tenzij de verkrijger de zaak in een winkel heeft gekocht (artikel 3:86 BW). De verkrijger te goeder trouw moet echter de zaak ook na het verstrijken van deze drie jaren aan de eigenaar teruggeven, als het om een cultuurgoed in voormelde zin gaat (artikel 3:86a lid 2 BW).

Is de verkrijger niet te goeder trouw, dan zal deze zich in beginsel op verjaring kunnen beroepen, wanneer twintig jaren zijn verstreken vanaf het tijdstip dat de eigenaar het bezit verloor (artikel 3:314 lid 2 in verbinding met artikel 3:306 BW). Ook hier kan het zich echter voordoen dat de verjaring niet gaat lopen, omdat deze verkrijger zijn identiteit en de plaats waar de zaak zich bevindt, opzettelijk voor de eigenaar verborgen houdt (artikel 3:321 lid 1 onder f BW). Het zal hier in de regel om heling gaan.

Aantekening verdient verder dat zowel de dief als de verkrijger te kwader trouw (heler) jegens de eigenaar aansprakelijk zijn uit onrechtmatige daad wegens het verborgen houden van de gestolen zaak. Zij zijn dan verplicht tot vergoeding van de schade, eventueel in natura, bestaande in teruggave van de zaak (artikel 6:103 BW). Deze vordering kan eveneens verjaren door verloop van twintig jaren, maar die verjaring loopt vanaf de onrechtmatige daad die wellicht lang na de diefstal is gepleegd dan wel is voortgezet (artikel 3:310 lid 1 BW).

  • c) Met betrekking tot de diefstal van de schilderijen van kunsthandel Noortman kan het volgende worden opgemerkt. Over die zaak is geoordeeld door de rechtbank Rotterdam bij uitspraken van 27 april 2010, LJN: BM4628 en BM4631 en 25 oktober 2012, LJN: BY1309. De rechtbank heeft in die zaak beslist dat van eigendomsverkrijging door verjaring geen sprake kan zijn, nu degenen die van de diefstal werden verdacht niet het bezit van de schilderijen verkregen hadden. Zij beweerden immers de schilderijen van Noortman zelf onder zich te hebben verkregen met de opdracht ze te vernietigen. Volgens hun eigen stellingen waren zij dus slechts houder en geen bezitter. De gestolen schilderijen werden daarom afgegeven aan de verzekeraars van Noortman die, na de verzekeringspenningen te hebben betaald, eigenaar van de schilderijen waren geworden.

Vraag 3

Acht u het wenselijk dat dieven op enig moment eigenaar kunnen worden van een door hen gestolen zaak?

Antwoord 3

Het is onwenselijk dat een dief door verjaring eigenaar kan worden van een gestolen zaak, tenzij de eigenaar nalaat de zaak binnen de verjaringstermijn op te eisen, nadat deze termijn – gelet op artikel 3:321 lid 1 onder f – daadwerkelijk is gaan lopen.

Vraag 4

Hoe verhouden zich de Nederlandse verjaringstermijnen met die van de overige lidstaten van de Europese Unie en bijvoorbeeld de Verenigde Staten van Amerika?

Antwoord 4

  • a) Strafrechtelijke verjaringstermijnen voor diefstal en de wijze waarop deze zijn vormgegeven verschillen sterk in verschillende rechtsstelsels. De verjaringstermijn voor diefstal bedraagt in het Franse strafrecht slechts drie jaar; het verlopen van de termijn kan echter door opsporings- en vervolgingsdaden worden onderbroken. In het Duitse strafrecht is de verjaringstermijn voor eenvoudige diefstal vijf jaar; voor gekwalificeerde diefstal tien jaar.

  • b) Ook de civielrechtelijke verjaringstermijnen lopen in de lidstaten van de Europese Unie sterk uiteen. In een aantal lidstaten verjaart de vordering tot opeising (revindicatie) ook in geval van gestolen zaken, in dertig jaren. Weliswaar wordt de dief dan geen eigenaar, maar de zaak kan niet meer van hem of degene die de zaak van hem heeft verkregen, worden teruggevorderd. Dat is het stelsel in Duitsland (§ 197 – 198 BGB als vastgesteld bij de «Schuldrechtsreform», die op 1 januari 2002 in werking trad), België (artikel 2262 BW als vastgesteld bij de Wet van 10 juni 1998) en Oostenrijk (§ 1478 en 1479 ABGB).

In Italië verkrijgt de bezitter te kwader trouw van een roerende zaak door een bezit van twintig jaren de eigendom daarvan (artikel 1161 tweede zin Codice Civile). Is het bezit door geweld of in het geheim verkregen, zoals in geval van diefstal, dan begint de termijn pas na het einde van het geweld of de geheimhouding te lopen (artikel 1163 Codice Civile).

In Frankrijk is daarentegen zowel de verkrijgende verjaring van roerende zaken als de verjaring van de revindicatie van dergelijke zaken geheel uitgesloten (artikel 2227 Code Civil, als vastgesteld bij de Wet van 17 juni 2008). Maar de verkrijger te goeder trouw wordt al na drie jaren vanaf de diefstal beschermd (artikel 2276 Code Civil).

In Engeland is de verjaring van door diefstal verkregen roerende zaken uitgesloten, behoudens wanneer de zaak in handen van een verkrijger te goeder trouw is gekomen (section 4 Limitation Act 1980).

Met betrekking tot Amerikaans recht wordt opgemerkt dat ieder van de staten hier een eigen regeling heeft, die per staat sterk verschilt. Bijv. in de staat New Jersey verjaart de vordering om een gestolen zaak terug te vorderen van de dief in zes jaren. Wanneer deze termijn is verstreken zonder dat de zaak is opgevorderd, wordt de dief eigenaar. Maar de oorspronkelijke eigenaar kan voorkomen dat de verjaring begint te lopen door passende maatregelen te nemen om de gestolen zaak te achterhalen (Supreme Court of New Jersey, 19803, in een zaak over de gestolen schilderijen van de schilderes Georgia O’Keeffe).

In de staat New York geldt voor de vordering om een gestolen zaak van de dief terug te vorderen een termijn van drie jaren. Maar anders dan in New Jersey heeft het verstrijken van de termijn hier geen gevolgen voor de eigendom. Nu de dief geen eigenaar wordt, kan hij ook anderen geen eigendom verschaffen. Het resultaat daarvan is dat weliswaar de zaak niet van de dief kan worden opgeëst, maar wel van een ieder aan wie hij de zaak overgeeft ongeacht of deze te goeder of te kwader trouw is (Salomon R. Guggenheim Museum v. Lubell, 77 N.Y. 2d 311, 1991). De termijn van drie jaren begint dan te lopen, wanneer de eigenaar de zaak terugvordert en de teruggave wordt geweigerd («Demand and Refusal Rule»).

Ook in de staat Californië geldt voor de vordering tot opeising van roerende zaken in beginsel een verjaringstermijn van drie jaren (Section 338 Code of Civil Procedure). Maar in dit artikel is een bijzondere regel opgenomen voor diefstal van voorwerpen van historische, wetenschappelijke of artistieke betekenis. De verjaring ter zake van dergelijke voorwerpen gaat niet lopen voordat de eigenaar of zijn vertegenwoordiger of de politie heeft ontdekt waar het gestolen voorwerp zich bevindt. Gaat het om een kunstvoorwerp dat in het bezit van een museum, kunsthandelaar of veilinghouder is gekomen, dan geldt een verjaringstermijn van zes jaren vanaf het moment dat de identiteit en plaats van het voorwerp zijn ontdekt.

Samenvattend kan worden gezegd dat zowel in de Europese Unie als in de Verenigde Staten grote verschillen bestaan ter zake van het lopen van de verjaring ten gunste van een dief. Vaak wordt een dergelijke verjaring op zichzelf niet onaanvaardbaar geacht, maar de oplossing gezocht in een bepaling die meebrengt dat de termijn niet gaat lopen, zolang de dief zijn identiteit en de verblijfplaats van de zaak verborgen houdt, zoals ook het Nederlandse stelsel is.

Vraag 5

Bent u voornemens aan de verjaringstermijnen iets te veranderen, onder meer om slachtoffers van diefstal beter te beschermen?

Antwoord 5

Nu uit de beantwoording van de vragen onder 2 blijkt dat de dief noch de heler eigenaar wordt van de gestolen zaak, ben ik niet voornemens de regels met betrekking tot verjaring te wijzigen.


X Noot
2

In het stelsel van de Richtlijn zijn het de staten die de vordering instellen namens de rechthebbende en dus niet de rechthebbende zelf.

Naar boven