Vragen van het lid Thieme (PvdD) aan de staatssecretaris van Economische Zaken en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het doodmaaien van vogels en verwoesten van nesten (ingezonden 13 juni 2013).

Antwoord van staatssecretaris Dijksma (Economische Zaken) (ontvangen 10 juli 2013)

Vraag 1

Kent u het bericht «Overleg gemeente en Provincie over uitmaaien nesten?»1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoe verhoudt zich het maaien in de broedtijd van inheemse beschermde vogels tot de bepaling in de Flora- en Faunawet die zegt dat het verboden is nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren?

Antwoord 2

Het verbod van de Flora- en Faunawet strekt ertoe die plaatsen te beschermen waar vogels daadwerkelijk nestelen en of broeden. Daarom dient men zich voorafgaand aan mogelijk verstorende werkzaamheden zoals maaien te vergewissen van de aanwezigheid van vogels, hun nesten, eieren of jongen, teneinde daarmee rekening te houden. Dit geldt met name gedurende de broedtijd.

Vraag 3

Bent u bereid een algemeen verbod in te stellen op maai-, snoei- en kapwerkzaamheden én jacht tijdens het broedseizoen? Zo nee, waarom niet en hoe wilt u dan invulling geven aan de wettelijke bescherming zodat ook werkelijke bescherming ontstaat? Zo ja, op welke termijn en wijze?

Antwoord 3

Nee, een dergelijk verbod zou een te zware inbreuk vormen op de praktijk van onder andere de agrarische en de houtsector, slechts een zeer minimale meerwaarde hebben ten opzichte van de huidige wettelijke bescherming en daarmee zijn doel voorbij schieten.

Vraag 4

Deelt u de mening dat het beschermen van beschermde inheemse diersoorten meer prioriteit zou moeten krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?

Antwoord 4

De Flora- en faunawet voorziet in een stevig stelsel van verboden op schadelijke menselijke handelingen ter bescherming van inheemse diersoorten.

Vraag 5, 6 en 7

Op welke wijze wilt u ervoor zorgen dat jaarlijks terugkerende waarnemingen2 van uitgemaaide nesten leiden tot meer adequate handhaving? Bent u bijvoorbeeld bereid tot overleg met de handhavende provincies vanuit uw verantwoordelijkheid voor de biodiversiteit?

Deelt u de mening dat de regels in de Flora- en faunawet ten aanzien van de bescherming van beschermde inheemse dieren in bosbouw, bouwplannen, bermbeheer en landbouw op gelijke, doch meer adequate wijze ter hand zou moeten worden genomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?

Hoe rijmt u de inspanningen om weidevogels te beschermen met de achteloosheid waarmee vogels en nesten gemaaid worden en de gebrekkige handhaving daarop?

Antwoord 5, 6 en 7

Het bericht «Overleg gemeente en Provincie over uitmaaien nesten?» versterkt mijn overtuiging dat provincies en gemeenten hun handhavende verantwoordelijk-heden in de regel goed oppakken en dat een geval zoals zich in Rhenoy heeft voorgedaan een incident is.

Vraag 8

Is er enige vooruitgang in het maken van een gedragscode maaiwerkzaamheden waartoe de minister LTO gestimuleerd heeft en LTO volgens de minister in 2007 aan werkte?3 4

Antwoord 8

Inzake het project «gedragscode Land- en Tuinbouw» is gebleken dat het instrument gedragscode, zoals bedoeld in de Flora- en faunawet, onvoldoende aansluit op de dagelijkse praktijk en de mogelijkheden van de agrarische sector, om tot een volwaardige gedragscode Flora- en faunawet te komen.

Waar in andere sectoren een gedragscode goed aansluit op de praktijk en organisatiegraad van de betreffende sectoren, zijn agrarische ondernemers in hun dagelijkse praktijk te zeer afhankelijk van onvoorspelbare factoren zoals het weer. Bovendien kunnen agrarische ondernemers niet op vergelijkbare wijze als andere sectoren beschikken over ecologische kennis. Uit pilots is gebleken dat voor een gedragscode onvoldoende draagvlak is bij agrarische ondernemers.


X Noot
3

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3272

X Noot
4

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2006–2007, nr. 1700

Naar boven