Vragen van het lid Lodders (VVD) aan de staatssecretaris van Economische Zaken over de bouwstop veehouderij in Brabant (ingezonden 15 maart 2013).

Antwoord van staatssecretaris Dijksma (Economische Zaken) (ontvangen 5 juli 2013). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1788

Vraag 1

Bent u bekend met het artikel «Bouwstop veehouderij»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Wat vindt u van het besluit van de provincie Noord-Brabant om een tijdelijk bouwstop in te voeren voor alle veehouderijen in Brabant? Deelt u de opvatting dat een tijdelijke bouwstop niet wenselijk is aangezien de Nederlandse- en Brabantse economie en werkgelegenheid in grote mate afhankelijk zijn van de agrarische sector? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2

Er is geen sprake van een tijdelijke bouwstop voor alle veehouderijen in Noord-Brabant. Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 22 maart 2013 besloten de bouwstop voor geiten- en schapenbedrijven met maximaal één jaar te verlengen.

Vraag 3

Wat vindt u van de ambitie van de provincie Noord-Brabant om een landelijke standaard neer te zetten voor een zorgvuldige veehouderij? Deelt u de opvatting dat verduurzaming van de landbouwsector geen taak is van de provinciale overheid en dat dergelijk beleid op landelijk niveau zou moeten worden vormgegeven? Zo ja, bent u bereid hierover met de provincie in gesprek te treden?2

Antwoord 3

De provincie Noord-Brabant heeft de ambitie om een standaard te ontwikkelen voor zorgvuldige veehouderij die mogelijk landelijk kan worden toegepast en ondersteunt daarmee de realisatie van het advies van de commissie Van Doorn. Ook het kabinet omarmt de aanpak van het bedrijfsleven in de Commissie van Doorn en het Verbond van Den Bosch. In dat kader heeft het kabinet een aantal maatregelen getroffen dan wel in voorbereiding om deze transitie te bereiken, zoals de reductie van het antibioticagebruik, verbetering van het dierenwelzijn, aanscherping van het mestbeleid, onderzoek en innovatie alsmede ondersteuning bij de opzet van nieuwe verdienmodellen en marktstrategieën.

Vraag 4

Deelt u de opvatting dat het besluit van de provincie Noord-Brabant ertoe kan leiden dat landelijke doelstellingen niet gehaald worden zoals bijvoorbeeld het van de grond komen van de mestverwerking omdat ondernemers in grote mate afhankelijk zijn van de lokale overheden voor de vergunningverlening? Zo ja, bent u bereid dit aan te kaarten bij de provincie Noord-Brabant?

Antwoord 4

Deze opvatting deel ik niet. De provincie Noord-Brabant voert een strakke regie op de realisatie van mestverwerking en wil daarmee geenszins het van de grond komen van mestverwerking ontmoedigen. Rijkswaterstaat Leefomgeving (voorheen Infomil) ondersteunt gemeenten bij de vergunningverlening door middel van een handreiking voor mestverwerking. Deze zal na de zomer gereed zijn.

Vraag 5

Deelt u de opvatting dat ondernemers in de provincie Noord-Brabant zich de afgelopen jaren geconfronteerd zagen met tegenstrijdige besluiten van de provincie Noord-Brabant zoals bijvoorbeeld het invoeren en afschaffen van het reconstructiebeleid? Zo ja, kunt u aangeven wat de rol van het Rijk hierin is geweest aangezien het Rijk voortouwnemer was van het reconstructiebeleid en hoeveel middelen hieraan totaal zijn uitgegeven vanuit het Rijk? Wat gaat u doen in samenwerking met de provincie Noord-Brabant om deze ondernemers weer perspectief te geven?3

Antwoord 5

Op grond van de reconstructiewet zijn door de provincies regionale reconstructieplannen opgesteld. De maatregelen uit deze reconstructieplannen zijn in 2007 opgenomen in het ILG. Ik verwijs u voor de uitvoering van deze reconstructieplannen en de hieraan besteedde middelen naar de ILG-voortgangsrapportages (TK 30 825, nr. 111, 188).

In het kader van het Bestuursakkoord natuur is besloten dat de reconstructie zandgebieden geen Rijkstaak meer is. De verantwoordelijkheid voor het reconstructiebeleid is een taak van de provincies.

Naar boven