Vragen van het lid Van Gerven (SP) aan de staatssecretaris van Economische Zaken over het bericht «Huisartsen in Gemert-Bakel maken zich grote zorgen over gezondheid bevolking Gemert-Bakel» (ingezonden 20 maart 2013).

Antwoord van staatssecretaris Dijksma (Economische Zaken), mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (ontvangen 5 juni 2013). Zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2075.

Vraag 1

Kent u het bericht «Huisartsen in Gemert-Bakel maken zich grote zorgen over gezondheid bevolking Gemert-Bakel»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2, 3 en 6

Wat vindt u van de keuze voor een mega-biovergistingsinstallatie met een verwerkingscapaciteit van 700.000 ton nabij een woonwijk?

Vindt u niet dat als vergunningverlening aan de orde is dergelijke installaties thuishoren op industrieterreinen? Deelt u de mening dat een mestverwerkingscomplex van zes hectare niet in een landelijk gebied past, maar eerder op een industrieterrein?

Deelt u de zorgen van de huisartsen betreffende de volksgezondheidsrisico’s? Hoe schat u de risico’s in?

Antwoord 2, 3 en 6

Ik begrijp de zorgen van de huisartsen over de volksgezondheidsrisico’s. Voor de volksgezondheid behoeft zo’n installatie echter niet een onaanvaardbaar risico op te leveren, indien met een aantal factoren rekening wordt gehouden.

Nu het ruimtelijk beleid gedecentraliseerd is, is het de verantwoordelijkheid van het lokale bevoegde gezag te beslissen over de plaats van een vergistingsinstallatie en daarbij rekening te houden met de effecten op de leefomgeving, inclusief de gezondheid van mensen. Het bevoegd gezag vraagt, conform de Wet publieke gezondheid, hierover advies aan de gemeentelijke gezondheidsdienst. Ook bij de vergunningsprocedure bestaat die mogelijkheid. Een hulpmiddel voor de beoordeling is ook de Handreiking (co)vergisting die onder verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu is opgesteld (InfoMil, september 2010); deze biedt ook aanknopingspunten voor de beoordeling van de inpasbaarheid van een inrichting in het bestemmingsplan en over de aan te houden afstand tot gevoelige bestemmingen. Het bevoegd gezag vertaalt de adviezen in deze Handreiking voorts naar eisen in de omgevingsvergunning. Als dit op een zorgvuldige manier gebeurt, verwacht ik bij een normale bedrijfsvoering geen onacceptabele risico’s voor de volksgezondheid. De in het artikel genoemde zorgen van de huisartsen richten zich met name op incidenten. Hierop ga ik bij vraag 7 nader in.

Vraag 4

Welke vergunningen en meldingsprocedures zijn hiervoor nodig en onder welke categorie valt deze installatie?

Antwoord 4

De beoordeling welke meldingen en vergunningen in een individuele situatie precies nodig zijn, is aan de initiatiefnemer en de betrokken instanties. In het algemeen zijn voor een omvangrijke installatie zoals deze vanuit het omgevingsrecht en de wetgeving op het gebied van mest en dierlijke bijproducten de volgende toestemmingen en meldingen in ieder geval vereist:

  • 1. Er is een omgevingsvergunning nodig, in ieder geval om te bouwen en een inrichting op te richten of te veranderen,

  • 2. Mogelijk is het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO) aan de orde, indien de hoeveelheid biogas binnen de inrichting bepaalde drempelwaarden van het BRZO zal overschrijden. In dat geval dient de aanvrager al tijdens de aanvraagfase een zogenoemde kennisgeving te doen, waarbij de geschatte hoeveelheden biogas aan het bevoegd gezag worden gemeld.

  • 3. Voor het vergisten van dierlijke bijproducten, waaronder mest, is vanuit de Verordening dierlijke bijproducten een erkenning nodig van de NVWA.

  • 4. Als het bedrijf zelf afvalstoffen vervoert, inzamelt, verhandelt of erin bemiddelt, moet het zich op grond van de Wet milieubeheer laten registreren op de zogenaamde VIHB-lijst.

Vraag 5

Welke vergunningen zijn verleend?

Antwoord 5

Er is nog geen aanvraag voor een omgevingsvergunning bij het bevoegd gezag gedaan en er is dus ook nog geen vergunning verleend. De verwachting is dat het om een installatie gaat waarvoor het Besluit risico zware ongevallen 1999 artikel 4 van kracht is, de zogenaamde PBZO (Preventiebeleid zware ongevallen) inrichting. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft een adviserende rol tijdens de vergunningverlening.

Vraag 7

Klopt het dat in geval van calamiteit giftige gassen zoals methaangas en koolzuurgas naar de buitenlucht kunnen worden afgevoerd of worden afgefakkeld? Zo ja, hoe zit dit vergunningstechnisch? Om welke stoffen kan het verder nog gaan? Welke risico’s kunnen deze vormen voor de gezondheid? In welke mate mogen deze gassen geloosd worden?

Antwoord 7

Bij een calamiteit kunnen schadelijke stoffen vrijkomen. Het meest problematisch is het vrijkomen van ongezuiverd biogas. In de Handreiking (co)vergisting van mest wordt ter beheersing van dit risico aanbevolen van een afstand van 50 meter uit te gaan bij de beoordeling van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning. Er wordt in een omgevingsvergunning geen toestemming gegeven voor dergelijke emissies.

Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik voorts naar het antwoord op de vragen 2, 3 en 6 en op het antwoord op vraag 1 in mijn brief van 25 februari 2013 met antwoorden op vragen van het lid Van Gerven (SP) over biovergisters, (Tweede Kamer, 2012–2013, Aanhangsel 1399).

Vraag 8

Is er een impact-assessment gemaakt van de lozing van afvalwater met micro-organismen?

Antwoord 8

Als er sprake is van reguliere lozing op oppervlaktewater, hetgeen afhangt van de soort installatie, dan is er een Waterwetvergunning nodig. Het bevoegde gezag (het waterschap) beoordeelt in dat geval of een impact-assessment van de lozing van afvalwater met micro-organismen nodig is. Ik beschik niet over informatie of in het onderhavige geval een impact-assessment is gemaakt.

Vraag 9

Wat zijn de risico’s van verspreiding van antibiotica en antibioticaresistente bacteriën in het milieu met de komst van de mega-vergistingsinstallatie? Gaan er metingen verricht worden naar de aanwezigheid van antibiotica en antibioticaresistente bacteriën?

Antwoord 9

Voor zo ver mij bekend is er geen specifiek onderzoek gedaan naar de relatie tussen antibioticaresistentie en covergistingsinstallaties. In mijn brief van

25 februari 2013 heb ik in antwoord op vragen van het lid Ouwehand toegezegd dat over twee jaar een evaluatie van het beleid voor covergisting plaatsvindt, waarin gekeken wordt naar de vraag of de voordelen opwegen tegen de risico’s (Tweede Kamer, 2012–2013, 33 037, nr. 44). Daarbij wordt ook gekeken naar risico’s van antibiotica en antibioticaresistente bacteriën.

Vraag 10

Als er bij calamiteiten nood-lozingen plaatsvinden, wie draait dan op voor de kosten en hoe is dit geregeld?

Antwoord 10

Eisen over de gevolgen van calamiteiten zijn gesteld in hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer; ook de Waterwet bevat een regeling onder andere met betrekking tot verontreiniging van de bodem en oever van oppervlaktewaterlichamen ten gevolge van een ongewoon voorval. Uitgangspunt daarbij is dat de kosten verhaald worden op degene die verantwoordelijk is voor het incident.

Vraag 11

Welke lozingen en bijbehorende volksgezondheidsrisico’s zijn er bij vergelijkbare installaties in het verleden gemeld?

Antwoord 11

Er is geen verplichting om lozingen en bijbehorende volkgezondheidsrisico’s aan mij of de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu te melden. Bij ongewone voorvallen is er wel een meldingsplicht van het bevoegd gezag aan de ILT. Het gaat daarbij om een klein aantal meldingen over covergisters; in 2012 en 2013 waren dat er in totaal 5.

Vraag 12, 13 en 14

In welke mate zal de vestiging van de mega-biovergister bijdragen aan de stankoverlast? Kan hierbij een beeld gegeven worden van de huidige stankoverlast en de manier waarop de bijdrage van de mega-biovergister aan de toenemende stankoverlast is vastgesteld?

Welke mogelijkheden zijn er om op basis van toenemende stankoverlast de vestiging van de mega-vergister tegen te houden door de verschillende overheden?

Wat zijn uw mogelijkheden om vestiging alsnog tegen te houden op deze locatie? Bent u bereid om de vestiging van de mega-mestverwerkingsinstallatie in landelijk gebied nabij een woonwijk tegen te houden? Zo ja, hoe? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 12, 13 en 14

Ik kan niet beoordelen in hoeverre de beoogde installatie tot stankoverlast aanleiding zal geven. Daarover zal in het kader van de beoordeling door het bevoegde gezag van de aanvraag van een omgevingsvergunning duidelijkheid moeten worden verkregen. De eerder genoemde Handreiking (co)vergisting van mest bevat daartoe informatie voor het bevoegd gezag.

Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren als de te verwachten stankoverlast in onvoldoende mate kan worden beperkt door maatregelen of voorschriften. In het kader van de ruimtelijke ordening kan de gemeente de vestiging alleen tegenhouden als de activiteit niet past binnen het vigerende bestemmingsplan. In dat geval kan een eventueel verzoek om wijziging van het bestemmingsplan door de gemeente worden geweigerd als vanwege de verwachte stankoverlast geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet revitalisering generiek toezicht, op 1 oktober vorig jaar, is het niet meer mogelijk om in het algemeen belang een aanwijzing te geven aan het bevoegd gezag ten aanzien van een omgevingsvergunning. Wel kan de rijksoverheid, indien dat van nationaal belang is voor een goede ruimtelijke ordening, algemene regels stellen of aanwijzingen geven met betrekking tot de inhoud van het bestemmingsplan. De plaats van vestiging van een mestvergistingsinstallatie of stankoverlast, is echter geen zaak van nationaal belang en biedt daarom geen aanknopingspunt voor rijksinterventie. Interventie zou nog wel mogelijk zijn indien het besluit in strijd met het recht of met het algemeen belang zou worden vastgesteld. In dat geval zou het besluit voor vernietiging kunnen worden voorgedragen. Ik ga er echter vanuit dat het lokale bevoegde gezag bij de keuze van de locatie en de formulering en de handhaving van de vergunningsvoorschriften voldoende rekening houdt met de effecten op de leefomgeving.


X Noot
1

GN, 12 maart 2013.

Naar boven