Vragen van het lid Recourt (PvdA) aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over toezicht op advocaten (ingezonden 2 mei 2013).

Antwoord van staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 5 juni 2013) Zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2411

Vraag 1

Kent u het bericht «Doortastende rechter en de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 26 maart 2013 in kort geding»?1 2

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 en 3

Deelt u de mening dat het er alle schijn van heeft dat dankzij deze «doortastende rechter» inderdaad «een crimineel opzetje» is voorkomen? Zo nee, waarom niet?

Deelt u de mening dat als de rechter nog tijdens de rechtszaak door het stellen van vragen op de hoogte raakt van het genoemde strafvonnis, dat het waarschijnlijk is dat een of twee van de advocaten in het genoemde kort geding daar mogelijk al eerder van op de hoogte zijn geweest? Zo nee, waarom acht u dit onwaarschijnlijk?

Antwoord 2 en 3

De beantwoording van deze vragen vereist feitelijke en inhoudelijke kennis op basis van bestudering van het dossier en gesprekken met betrokkenen. Het is niet aan mij maar aan de deken om een dergelijk onderzoek uit te voeren. Zie ook het antwoord op de hierna volgende vragen.

Vraag 4

Deelt u de mening dat als uit een rechterlijk vonnis de indruk ontstaat dat een of twee advocaten betrokken zijn bij een zaak die ogenschijnlijk een oneigenlijk doel diende of mogelijk zelfs een criminele opzet herbergde, dat de rol van betrokken advocaten een onderwerp van onderzoek kan zijn? Zo ja, over welke mogelijkheden beschikt het tuchtrecht de rol van dergelijke advocaten te onderzoeken en desnoods tot de orde te roepen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

In dergelijke gevallen kan de deken een onderzoek instellen bij een van de advocaten of bij beiden. Indien blijkt van ernstige bedenkingen kan de deken een bezwaar aan de tuchtrechter voorleggen. Wanneer er sprake lijkt te zijn van meer dan een incident, kan de deken een verzoek aan de tuchtrechter voorleggen om een rapporteur of waarnemer te benoemen die de praktijk van de betrokken advocaat of advocaten onderzoekt.

Vraag 5

Hoe en door wie kan een deken «buiten het geval van een klacht» op de hoogte worden gebracht van «bezwaren tegen een advocaat» zoals bedoeld in artikel 46f van de Advocatenwet? Kan een rechter, een journalist, een politicus of enige andere burger de deken hiervan op de hoogte brengen en welke formaliteiten zijn daarvoor nodig?

Antwoord 5

Een ieder, dus ook een rechter, journalist, politicus of andere burger, kan de deken op de hoogte brengen van bezwaren tegen een advocaat. Daaraan zijn geen formaliteiten verbonden. De deken beoordeelt de meldingen en kan besluiten een onderzoek in te stellen, eventueel gevolgd door een dekenbezwaar.

Vraag 6

Hoe vaak komt het voor dat de deken die «buiten het geval van een klacht op de hoogte is gebracht van bezwaren tegen een advocaat, [...] deze ter kennis van de raad van discipline» brengt ex artikel 46f van de Advocatenwet?

Antwoord 6

In 2012 is door de raden van discipline beslist over in totaal 68 dekenbezwaren, waarvan 14 tegelijk met een particuliere klager. Er waren dus 54 dekenbezwaren buiten het geval van een klacht. Daarnaast waren er 3 gevallen waarin de deken op de voet van artikel 47a van de Advocatenwet een klacht ambtshalve heeft doorgezet nadat de klager zijn klacht had ingetrokken.

Vraag 7

Deelt u de mening dat het zelfreinigend vermogen van de advocatuur ook vereist dat er vanuit de advocatuur proactief wordt opgetreden tegen advocaten die zich niet aan de regels houden of waartegen andere bezwaren gemaakt kunnen worden? Zo ja, is het zelfreinigend vermogen van de advocatuur daarop ingesteld en waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 7

Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 5 kan een ieder bij de deken melding doen van bewaren tegen een advocaat, hetgeen kan leiden tot een onderzoek door de deken. De deken kan ook op eigen initiatief een onderzoek starten. Dat zal in veel gevallen voldoende zijn. Zoals u weet ben ik echter ook van mening dat de regeling van het toezicht op advocaten dient te worden gemoderniseerd en heb ik daartoe een voorstel bij uw Kamer ingediend dat onder andere voorziet in de instelling van een college van toezicht voor de advocatuur.3

Vraag 8

Is of wordt de rol van de twee advocaten in het genoemde kort geding onderzocht? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 8

De rol van beide advocaten wordt onderzocht. Dit onderzoek vindt – in onderlinge afstemming – plaats door twee dekens omdat de betreffende advocaten in verschillende arrondissementen werkzaam zijn. Beide onderzoeken lopen op dit moment.

Naar boven