Vragen van het lid Dijkhoff (VVD) aan de ministers van Veiligheid en Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht «Angst om lot jihadtieners» (ingezonden 19 april 2013).

Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie), mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 22 mei 2013)Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2277

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Angst om lot jihadtieners» en «AIVD: geen aanwijzing ronselen jihadstrijders»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 en 3

Hoeveel meldingen van bezorgde ouders over naar Syrië vertrokken kinderen zijn bij politie en inlichtingendiensten binnengekomen?

Zijn deze meldingen in ieder individueel geval onderzocht? Wat is daarmee gebeurd? Hoe beoordeelt u deze afwikkeling?

Antwoord 2 en 3

Signalen vanuit de samenleving over ondersteuning van jihadisme worden serieus genomen en worden betrokken bij lopende onderzoeken. Ik kan hierover in het openbaar, vanwege het belang van lopende onderzoeken, geen concretere mededelingen doen.

Vraag 4, 5 en 6

Hoe beoordeelt u de bewering van deze ouders dat er «niets spontaans» is aan het vertrek van de jongeren?

Hoe beoordeelt u de uitspraken van de geciteerde hoogleraar terrorisme en contraterrorisme dat er sprake zou zijn van een «op z’n minst semigeorganiseerd» vertrek van jongeren naar het front?

Heeft u aanwijzingen dat de jongeren ondersteuning en hulp krijgen voor hun vertrek naar en verblijf in Syrië?

Antwoord 4, 5 en 6

In mijn brief aan uw Kamer naar aanleiding van mediaberichten over ronselaars heb ik uiteen gezet dat een complex van factoren, waaronder individuen met een faciliterende rol, sociale netwerken en contacten tussen jihadgangers en personen in Nederland, een rol spelen bij de totstandkoming van jihadgang.

Vraag 7

Komt de uitspraak van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) dat er in Nederland niet actief geronseld wordt voor de strijd in Syrië voort uit onbekendheid met de signalen van de in de artikelen geciteerde ouders? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren? Zijn er ook nog andere kwesties waarin de AIVD over onvoldoende informatie beschikt?

Antwoord 7

Uit het lopende onderzoek van de AIVD komt niet een beeld naar voren dat in Nederland sprake is van ronselen of rekruteren op georganiseerde wijze zoals beschreven in de AIVD-nota «Rekruting in Nederland voor de jihad» uit 2002. Hierbij dient ondermeer sprake te zijn van het zoeken en ontdekken, controleren en manipuleren van personen met als uiteindelijk doel om personen deel te laten nemen aan de gewapende strijd. De signalen van de geciteerde ouders zijn bij de AIVD goed bekend en worden betrokken in de lopende onderzoeken. In nauw overleg met het Openbaar Ministerie is steeds bezien of de uitkomsten van die onderzoeken kunnen leiden tot vervolging van ronselen in zin van het Wetboek van Strafrecht.

Vraag 8

Zijn er aanwijzingen dat deze jongeren na hun vertrek uit Nederland in Egyptische, dan wel buitenlandse, trainingskampen worden voorbereid op de gewapende strijd? Welke training ondergaan de jongeren in deze kampen?

Antwoord 8

Ja, er zijn aanwijzingen dat deze jongeren in het buitenland deelnemen aan trainingskampen ter voorbereiding op de gewapende strijd.

Vraag 9 en 10

Is hierover contact opgenomen met buitenlandse inlichtingendiensten? Welke maatregelen hebben buitenlandse inlichtingendiensten genomen? Wordt informatie van deze diensten met betrekking tot deze Nederlandse jongeren gedeeld met de AIVD?

Is er tussen België en Nederland contact geweest naar aanleiding van de recente actie van het Belgische Openbaar Ministerie waarbij jihad-ronselaars werden aangehouden? Wat kan Nederland hiervan leren?

Antwoord 9 en 10

Juist met het oog op het internationale karakter van de jihadistische strijd onderhoudt de AIVD intensief contact met meerdere collegadiensten. Ook het Openbaar Ministerie werkt bij de aanpak van jihadgang nauw samen met internationale partners, ook uit België. Over maatregelen van buitenlandse diensten kan ik in het openbaar geen mededelingen doen.

Vraag 11

Welke maatregelen neemt u naar aanleiding van deze vragen? Wat ziet u in dat verband in de in de eerdere vragen gedane suggestie om te komen tot een vorm van een omgekeerd inreisverbod?

Antwoord 11

Uiteraard worden maatregelen getroffen in Nederland. Ik verwijs u dan ook graag naar de brief «Beleidsopvolging DTN 32» die 13 maart jongstleden aan uw Kamer is gezonden. In die brief wordt de aanpak van de CT-partners om uitreis naar jihadistische trainingskampen en strijdgebieden waar mogelijk tegen te gaan en de risico’s van terugkeerders tijdig te onderkennen en in te dammen uiteen gezet.

Een inreisverbod is niet mogelijk voor terugkeerders met de Nederlandse nationaliteit. Omdat vrijwel alle terugkeerders in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit, is een inreisverbod in de meeste gevallen niet bruikbaar voor de aanpak van terugkeer. Een omgekeerd inreisverbod of uitreisverbod door middel van het intrekken van het Nederlanderschap is enkel mogelijk indien betrokkene onherroepelijk is veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf.

Naar boven