Vragen van het lid Eijsink (PvdA) aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de minister van Defensie over het militair strafproces (ingezonden 20 december 2012).

Mededeling van staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie), mede namens de minister van Defensie (ontvangen 9 januari 2013)

Vraag 1

Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?1 Kent u de brief «Rechtsbijstand verhoor militairen» van 3 mei 2011 van de voorzitter van het College van Procureurs-generaal aan de Hoofdofficier van Justitie te Arnhem (kenmerk PaG/B&S/15709, bijgevoegd als bijlage bij deze vragen)?

Vraag 2

Deelt u de mening dat het door u gehanteerde argument ten faveure van de officier-raadsman dat die de militaire verdachte kosteloos kan bijstaan, geen argument mag zijn voor het voortbestaan van rechtsbijstand door iemand die hiervoor geen volwaardige juridische opleiding heeft genoten? Zo nee, waarom niet?

Vraag 3

Deelt u de mening dat, indien het aspect van kosteloosheid van belang zou zijn, het dan ook mogelijk zou moeten zijn dat een verdachte in het niet-militaire strafrecht rechtsbijstand krijgt van een «burger-raadsman» zonder volwaardige juridische opleiding? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, wat is dan op dit punt het verschil met het militaire strafprocesrecht?

Vraag 4

Indien een officier bijzondere waarde heeft omdat hij de specifieke militaire aspecten en de sociale factoren die hier mee in verband staan in een strafzaak kan toelichten, waarom moet hij dan per se als officier-raadsman in een gelijke procespositie als een advocaat aan het proces deelnemen? Kan deze officier dezelfde rol niet even goed of wellicht beter vervullen als (getuige)deskundige? Zo ja, hoe zou u deze rol willen bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?

Vraag 5

Kunt u nader ingaan op het niveau van het onderwijs en het aantal uren van het onderricht in het (militaire) straf- en strafprocesrecht dat iedere officier bij zijn eerste opleiding krijgt? Waaruit blijkt dat dit onderricht een voldoende kwalificatie oplevert voor een officier om als raadsman een rol te kunnen spelen in een strafproces?

Vraag 6

Hoe verhoudt de mening van de voorzitter van het College van Procureurs-generaal dat ten aanzien van consultatiebijstand uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat er sprake dient te zijn van rechtsbijstand verleend door een advocaat en niet door een officier-raadsman, zich tot uw antwoord dat de Salduz-jurisprudentie geen betrekking heeft op de rol van de officier-raadsman binnen het militaire strafrecht? Zijn er andere uitspraken dan het Salduz-arrest waaruit volgt dat er een advocaat aanwezig moet zijn voor het eerste verhoor?

Vraag 7

Betekent de afwezigheid van een «lawyer», zoals bedoeld in de jurisprudentie van het EHRM, als raadsman bij het militair strafproces dat de verdachte militair in kwestie geen eerlijk proces krijgt in de zin van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM)? Zo ja, hoe gaat u hier verbetering in aan brengen? Zo nee, waarom niet?

Mededeling

Hierbij bericht ik u, mede namens de Minister van Defensie, dat de schriftelijke vragen van het lid Eijsink (PvdA) over het militair strafproces (ingezonden 20 december 2012) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie ontvangen is. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 723

Naar boven